Midterm begrippen Flashcards

1
Q

The hard problem

A

Hoe past bewustzijn in een fysieke wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Qualia

A

Kwalitatieve aspecten van fenomenale ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

What-it-is-likeness

A

Kwalitatief aspect van ervaring. Wordt gebruik om fenomenale ervaringen te beschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Prospositionele attituden

A

Houdingen t.o.v. bepaalde attitude. Horen bij mentale toestanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Substantiedualisme

A

De geest en het lichaam zijn onafhankelijk van elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

a. Res cogitans

b. Res Extensa

A

A; De denkende substantie

B: De fysieke substantie die plaatsneemt in de ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

interactieprobleem

A

Gaat over hoe interactie tussen een fysiek lichaam en een niet fysieke geest mogelijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

animal spirits

A

Lichaam heeft zenuwen en bloedcellen waarin kleine deeltjes kunnen bewegen. Dit is wat ons lichaam in beweging brengt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Occasionalisme

A

God is oorzaak voor alles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Harmonia Praestabilita

A

Lichaam & ziel lopen parallel aan elkaar, wil om te bergen hangt af van ontwerper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Substantie monisme

A

Het idee dat er één substantie is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Idealisme

A

Alles in de wereld is mentaal. Wat wij waarnemen is niets anders dan verzameling van ideeën en indrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

A. Primaire eigenschappen

B. Secundaire eigenschappen

A

A. Dingen die er daadwerkelijk zijn

B. Dingen die wij zelf toeschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Psychologisch/methodologisch behaviorisme

A

Stroming die vindt dat wetenschap objectieve methode moet gebruiken. Ze betwijfelen resultaten van introspectie (kun je ppn vertrouwen) & studeren correlatie tussen input en output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Categoriefout

A

Wanneer iemand denkt dat de categorie van de geest anders is dan de categorie waaronder onze reeks disposities valt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Pseudo probleem

A

afvragen hoe twee categorieën zich tot elkaar verhouden. Er is maar 1 categorie, dus dit is een pseudo probleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Identiteitstheorie/reductionisme

A

Alle mentale toestanden zijn identiek aan een hersentoestand

18
Q

Lichaam geest superveniëntie

A

Reeks eigenschappen bepaald andere reeks eigenschappen. Dezelfde fysieke eigenschappen = dezelfde mentale eigenschappen

19
Q

Wet van Leibniz

A

Twee dingen die niet van elkaar te onderscheiden zijn, moeten wel hetzelfde zijn. A = niet B? Dan is er invloed geweest van eigenschap P

20
Q

A. A priori

B. A posteriori

A

A. Waarheid vaststellen door na te denken

B. Waarheid vaststellen door empirisch onderzoek

21
Q

Eliminativisme

A

Geloof dat mentale toestanden niet bestaan

22
Q

Fysicalisme

A

Meest voorkomende vorm MBIT. Elk individueel geval van mentale categorie identiek aan een individuele hersentoestand

23
Q

Functionalisme

A

Opvatting over relatie tussen geest en fysieke wereld. Stelt dat de geest meervoudig realiseerbaar is .

24
Q

Mentaal holisme

A

Mentale toestanden functioneren in een causale keten; input, output en een mogelijk effect op andere mentale toestanden

25
Q

Cognitivisme

A

Cognitie bestaat uit een reeks mentale toestanden die symbolische voorstellingen zijn. Denken is een manipulatie van deze voorstellingen volgens bepaalde regels/algoritmen

26
Q

Seriële informatieverwerking

A

Fout in een van de stappen waardoor het gehele proces stopt

27
Q

Frame probleem

A

Verandering in de omgeving

28
Q

Filling cabinet methode

A

Alle informatie eerst in het systeem, hierna pas interactie met de omgeving.

29
Q

Kunstmatig neuron/unit

A

Ontvangt input en zendt output uit

30
Q

The weight

A

Sterkte van de output die telkens anders is.

31
Q

Backpropagation/gradient descendant learning

A

Stap voor stap input linken aan output. Dit is getraind ipv geprogrammeerd

32
Q

Snapshot reasoning

A

Netwerk oordeelt of input gezicht is en geeft hierna output. Is hierbij niet bezig met veranderingen in de tijd

33
Q

Frankenstein hypothese

A

Hypothese dat brein van ene naar andere lichaam brengen geen invloed zou hebben op het functioneren van het lichaam (onjuist)

34
Q

Bellichaamde (embodied) geest/ervaring

A

Cognitieve capaciteiten/ervaringen bepaald door het lichaam

35
Q

Gesitueerde (embedded) geest/ervaring

A

Cognitieve capaciteiten/ervaring bepaald door omgeving

36
Q

Epistemische behandeling

A

Omgeving aanpassen ter ondersteuning van cognitieve processen

37
Q

Reductio ad absurdum

A

Bewering aannemen en aantonen dat iets absurds het gevolg is

38
Q

Extended mind hypothese (Clark & Chalmers)

A

Cognitieve geest stopt niet waar de hersenen en het lichaam ophouden, maar de geest strekt zich uit tot in de wereld.

39
Q

Pariteitsprincipe

A

Externe uitgebreide processen kunnen ook cognitieve processen zijn

40
Q

A. Internalisme

B. Externalisme

A

A. Geest stopt waar lichaam stopt

B. Omgeving is onderdeel van cognitief proces