Meerkeuzevragen Flashcards

1
Q

Wat zijn lectines?
A. Glycoproteïnen die binden aan carbohydraten
B. Vetten die de absorptie van voeding verhinderen
C. Enzymen die de vertering bevorderen

A

A. Glycoproteïnen die binden aan carbohydraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar zitten lectines vooral in?
A. Druiven
B. Bonen
C. Vlees

A

B. Bonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een belangrijk voordeel van lectines voor planten?
A. Ze helpen bij de fotosynthese
B. Ze hebben een insecticide werking
C. Ze zorgen voor betere opname van Voedingsstoffen

A

B. Ze hebben een insecticide werking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het pathologisch effect van erucazuur op proefdieren?
A. Nierfalen
B. Myocardiale lipidose
C. Herseninfarct

A

B. Myocardiale lipidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar komt erucazuur in voor?
A. Koolzaadolie
B. Varkensvlees
C. Tarwebloem

A

A. Koolzaadolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wie is het meest gevoelig aan erucazuur?
A. Volwassen varkens
B. Pasgeboren ratten
C. Jonge kinderen

A

B. Pasgeboren ratten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is geen theorie voor de opstapeling van fytaanzuur?
A) PPARα hyperstimulatie
B) Verhoogde productie waterstofperoxide vanuit β-oxidatie van pristaanzuur
C) Verhoogde peroxisomale proliferatie

A

B) Verhoogde productie waterstofperoxide vanuit β-oxidatie van pristaanzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Via welke producten wordt fytaanzuur opgenomen?
A) Via groenten
B) Via kippenvlees
C) Via zuivel

A

C) Via zuivel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke aandoening heeft niets te maken met fytaanzuuropstapeling?
A) Chéliak-Hyagashi syndroom
B) Zellweger syndroom
C) Ziekte van Refsum

A

A) Chéliak-Hyagashi syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke stelling over glucosinolaten in Brassica groenten is correct?

a) Koken zorgt ervoor dat glucosinolaten en hun metabolieten afgebroken worden
b) Koken zorgt ervoor dat myrosinase geïnactiveerd wordt en zo geen metabolieten meer kan hydrolyseren
c) Koken zorgt ervoor dat myrosinase geïnactiveerd wordt en glucosinolaten opgelost worden

A

c) Koken zorgt ervoor dat myrosinase geïnactiveerd wordt en glucosinolaten opgelost worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is correct over de uitscheiding van glucosinolaten (mercaptuurzuur-pathway)?

a) Worden in de nier omgezet naar geconjugeerd glutathion en zo uitgescheiden via de urine
b) Worden in de lever omgezet naar geconjugeerd glutathion en daarna in mercaptuurzuur
c) Nitrile en epithionitrile worden niet via de mercaptuurzuur-pathway uitgescheiden

A

b) Worden in de lever omgezet naar geconjugeerd glutathion en daarna in mercaptuurzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de grootste bronnen van transvetten voor de mens?
A. Gedeeltelijk gehydrogeneerde plantaardige oliën
B. Vlees, melk, kaas en andere dierlijke producten
C. Nu industriële vetten, vroeger dierlijke vetten

A

B. Vlees, melk, kaas en andere dierlijke producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waardoor wordt het verhoogd risico op coronaire hartziekten door opname van transvetten veroorzaakt?
A. Verlagen LDL- en verhogen HDL-cholesterol in het bloed
B. Verhogen LDL- en verlagen HDL-cholesterol in het bloed
C. Verhogen van zowel LDL- en HDL- cholesterol in het bloed

A

B. Verhogen LDL- en verlagen HDL-cholesterol in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat kan je in de keuken gebruiken om transvetten te vermijden?
A. Palmolie
B. Margarine
C. Olijfolie

A

C. Olijfolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk omega-3 vetzuur kan niet in het lichaam worden aangemaakt?
A. Linolzuur
B. Alfa-linoleenzuur
C. Docosahexaeenzuur

A

B. Alfa-linoleenzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk van onderstaande zaken is geen gevolg van een omega-3 deficiëntie?
A. Artritis
B. Dementie
C. Bloeddrukdaling

A

C. Bloeddrukdaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is geen belangrijke bron van omega-3 vetzuren?
A. Granen & zaden
B. Vette vis
C. Groene bladgroenten

A

A. Granen & zaden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk omega 6 vetzuur is essentieel voor de mens?
A. Linolzuur
B. Arachidonzuur
C. GLA

A

A. Linolzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welk omega 6 vetzuur is anti-inflammatoir?
A. Dihomo-γlinoleenzuur
B. Alfa-linoleenzuur
C. Arachidonzuur

A

A. Dihomo-γlinoleenzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar kan men linolzuur terugvinden in de voeding?
A. In zonnebloemolie, soja-olie, noten,…
B. In orgaanvlees, gevogelte, eieren,…
C. Lijnzaadolie, visolie, walnootolie…

A

A. In zonnebloemolie, soja-olie, noten,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe ontstaan dioxines?

a) Ongewild als bijproduct
b) In transformatoren
c) Gewild geproduceerd

A

a) Ongewild als bijproduct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn mogelijke gezondheidseffecten van dioxines en PCBs op mensen en dieren?
A. Acute fibrose en hemorragische tot necrotiserende letsels t.h.v. de lever
B. Chronische hormoonverstoring en immunosuppressie
C. Chronische gastro-intestinale letsels wat leidt tot hemorragische en necrotiserende enteritis

A

B. Chronische hormoonverstoring en immunosuppressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waardoor kan er vooral een opstapeling van dioxines & PCBs in vetweefsel van mens en dier ontstaan?
A. Door opname voeding van dierlijke oorsprong: de stoffen blijven lang aanwezig omdat ze zeer lipofiel en hydrofoob zijn
B. Door opname voeding van plantaardige en dierlijke oorsprong: de stoffen blijven lang aanwezig omdat ze zeer lipofiel en hydrofoob zijn
C. Door opname voeding van dierlijke oorsprong: de stoffen blijven lang aanwezig doordat ze een disbalans van de darmbacteriën veroorzaken

A

A. Door opname voeding van dierlijke oorsprong: de stoffen blijven lang aanwezig omdat ze zeer lipofiel en hydrofoob zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke stelling is juist?
A. Alle PCDD/Fs en dioxine-achtige PCBs zijn carcinogeen
B. Alle dioxine-achtige PCBs zijn carcinogeen, maar enkel de PCDD/Fs met TEF=1 zijn carcinogeen
C. Alle dioxine-achtige PCBs zijn IARC klasse 1 en de meeste PCDD/Fs zijn IARC klasse 3

A

C. Alle dioxine-achtige PCBs zijn IARC klasse 1 en de meeste PCDD/Fs zijn IARC klasse 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welk product was niet aangetast tijdens de dioxinecrisis in België?
A. Varkensvlees
B. Paardenvlees
C. Eieren

A

B. Paardenvlees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat was de oorzaak van de dioxinecrisis in Ierland?
A. Transformatorolie in gerecycleerd vet
B. Plastics met PCB’s in diervoeder
C. Gebruik mineralenolie bij verwerkingsproces voeder

A

C. Gebruik mineralenolie bij verwerkingsproces voeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke stelling is juist over de dioxinecrisis in Duitsland?
A. Deze heeft economische gevolgen gehad voor de Belgische prijzen van eieren, kippenvlees en varkensvlees.
B. Qua omvang is deze te vergelijken met de dioxinecrisis in België in 1999
C. Er was sterke spreiding naar buurlanden zoals België

A

A. Deze heeft economische gevolgen gehad voor de Belgische prijzen van eieren, kippenvlees en varkensvlees.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke stelling is juist?
A) Om acrylamide te vermijden in je frieten, bak je ze best op 175°C.
B) Aardappelen bewaar je best in de koelkast om de hoeveelheid acrylamide zo laag mogelijk te houden want bij een koude temperatuur daalt de hoeveelheid koolhydraten.
C) Bij het koken van aardappelen in water wordt er weinig acrylamide gevormd.

A

C) Bij het koken van aardappelen in water wordt er weinig acrylamide gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke stelling is fout?
A) Glycidamide is genotoxisch door adductvorming met DNA
B) De wetgeving omtrent acrylamide (Verordening (EU) 2017/2158) is opgesteld op basis van de AcrylamideToolbox
C) Voor elk levensmiddel geldt het ALARA-principe, dit is bindend.

A

C) Voor elk levensmiddel geldt het ALARA-principe, dit is bindend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke stelling is juist?
A) Acrylamide kan neurologische en pre- en postnatale ontwikkelingsstoornissen teweeg brengen.
B) Bij vochtige verhitting van asparagine en reducerende suikers ondergaan deze de maillardreactie waardoor acrylamiden gevormd worden.
C) Acrylamide wordt door het lichaam gemetaboliseerd tot polyacrylamide, een genotoxische stof.

A

A) Acrylamide kan neurologische en pre- en postnatale ontwikkelingsstoornissen teweeg brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

De meeste dierenartsen zijn het erover eens, dat een profylactische behandeling van landbouwhuisdieren in sommige gevallen beperkt kan blijven tot enkel het absoluut noodzakelijke. Dit kunnen we bekomen door?:
A. Door een verbeterde huisvesting, hygiëne, actieve diergezondheidszorg en bedrijfsmanagement + goed opgeleid personeel
B. Door een verbeterde huisvesting, hygiëne en goed opgeleid personeel
C. Door verbeterde hygiëne en goed opgeleid personeel

A

A. Door een verbeterde huisvesting, hygiëne, actieve diergezondheidszorg en bedrijfsmanagement + goed opgeleid personeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waar hangt het risico, door blootstelling aan constante lage dosissen van geneesmiddelen, naar de gezondheid van mensen toe, vanaf?
A. Frequentie en contactniveau
B. Gevaar + blootstelling + ernst
C. Het effect

A

B. Gevaar + blootstelling + ernst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Ons drinkwater kunnen we ontdoen van farmaceutica dmv?
A. Door antagonisten aan het drinkwater toe te voegen
B. Door ofwel een ozonbehandeling of door actieve koolfilters
C. Hier moet nog meer onderzoek naar worden gedaan

A

C. Hier moet nog meer onderzoek naar worden gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke stelling is correct?
A. Bij een bacteriële infectie kiest men liefst eerst voor een antibioticum zoals fluoroquinolone.
B. Antibioticaresistentie was ook voor het gebruik van antibiotica al aanwezig.
C. Voedselinfecties met gram- bacteriën zoals Enterococcus zijn de meest gekende vorm van overdracht van resistente bacteriën van dier naar mens.

A

B. Antibioticaresistentie was ook voor het gebruik van antibiotica al aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welk van onderstaande stellingen is correct?
A. De registratie van de voorgeschreven antibiotica door de dierenarts is verplicht voor varkens, rundvee en vleeskalveren.
B. BelVetSac controleert antibioticaresistentie bij een representatief aantal bacteriën door ze bloot te stellen aan breed gamma van antibiotica.
C. De drie doelstellingen van de ‘visie 2020’ uitgewerkt door AMCRA zijn opgenomen in een convenant tussen de federale overheid en alle betrokken partners.

A

C. De drie doelstellingen van de ‘visie 2020’ uitgewerkt door AMCRA zijn opgenomen in een convenant tussen de federale overheid en alle betrokken partners.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat doet men niet om de doelstellingen van 2020 te halen?
A. Data collecteren en sensibiliseren.
B. Vaccinatie, goede hygiëne en goede bioveiligheid aanraden.
C. Het gebruik van antibiotica helemaal afraden.

A

C. Het gebruik van antibiotica helemaal afraden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waar staat EDC voor?
A. Estradiol Disrupting Chemical
B. Environmental Disrupting Chemical
C. Endocrine Disrupting Chemical

A

C. Endocrine Disrupting Chemical

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is waar over IGF-1?
A. Door magere melk te drinken, daalt je absolute gehalte aan IGF-1 in het bloed, waardoor je minder kans hebt op maagkanker.
B. Als je behoort tot de groep met hoog risico op colorectale kanker, kan je melk drinken om dit risico te verlagen.
C. Behandeling met recombinant bovien somatotropine is niet verboden, aangezien IGF-1 toch slecht geabsorbeerd wordt.

A

B. Als je behoort tot de groep met hoog risico op colorectale kanker, kan je melk drinken om dit risico te verlagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke uitspraak is juist?
A. Hormonen uit anticonceptiva maken procentueel gezien een groter deel uit van de aanwezige hormonen in oppervlaktewater dan endogene hormonen uitgescheiden door de mens
B. EE is de afkorting van ethinylestradiol. Dit is een synthetisch oestrogeen, waarbij EE2 één van de bekendste is. Dit wordt nog gebruikt.
C. DES wordt nog altijd legaal gebruikt als groeiverbeteraar bij rundvee in de Europese Unie

A

B. EE is de afkorting van ethinylestradiol. Dit is een synthetisch oestrogeen, waarbij EE2 één van de bekendste is. Dit wordt nog gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Via welke chemische reactie verkrijgen de PAK’s hun toxiciteit?
A. Halogenering
B. Alkylatie
C. Epoxidatie

A

C. Epoxidatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

a welke weg is de opname van PAK’s momenteel het meest waarschijnlijkst?
A. Consumeren van barbecuevlees
B. Roken van een sigaret
C. Contact met roet na schoorsteenvegen

A

A. Consumeren van barbecuevlees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welk is de meest voorkomende PAK, die ook als indicator voor carcinogene PAK’s gebruikt wordt?
A. Naftaleen
B. Benzo(a)pyreen
C. Fluoranteen

A

B. Benzo(a)pyreen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Door opname van welk voedingsmiddel loopt de mens het hoogste risico om PFOC’s op te nemen?
A. Vlees- en melkproducten
B. Vis en zeevruchten
C. Groenten en fruit

A

B. Vis en zeevruchten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Door welke componenten worden de toxicologische effecten van PFOC’s vooral veroorzaakt?
A. PFBS en PFOA
B. PFBS en PFOS
C. PFOA en PFOS

A

C. PFOA en PFOS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke stelling met betrekking tot PFOC’s is juist?
A. Ze zijn water- en vetafstotend
B. Ze hebben een korte halfwaardetijd
C. Ze zijn van natuurlijke oorsprong

A

A. Ze zijn water- en vetafstotend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Welke zijn de meest toxische zware metalen?
A) Lood, Kwik en Cadmium
B) Koper, Lood en Zink
C) Lood, Cadmium en Zink

A

A) Lood, Kwik en Cadmium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is de voornaamste weg waarop zware metalen bij de mens terecht komen?
A) Inhalatie van zware metalen in de lucht
B) Opname van zware metalen via de voeding
C) Opname via de huid bij contact met gecontamineerd water

A

B) Opname van zware metalen via de voeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

In welke lichaamsmatrix blijft lood het langst aanwezig?
A. Bloed
B. Vet
C. Bot

A

C. Bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Voor welk levensmiddel is het maximum toegelaten loodgehalte het laagst?
A. Diervoeders
B. Babyvoeding
C. Vlees

A

B. Babyvoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welke stelling in verband met loodpreventie is juist?
A. Bij loden leidingen die problemen veroorzaken is het voldoende om bij watergebruik de kraan even te laten lopen
B. Voedselverwerkende bedrijven moeten zich niet aan de limieten houden indien ze hun loden leidingen vaak genoeg controleren
C. Men beschikt best over technieken om het loodniveau in het water te verlagen

A

C. Men beschikt best over technieken om het loodniveau in het water te verlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Welke van de volgende stellingen is juist?

a) Een lage concentratie aan Fe, Ca of Zn in de voeding beïnvloedt de opname van Cd uit de darm
b) Fe-tekort in het lichaam heeft geen invloed op de opname van Cd uit de darm
c) Cd wordt altijd voor 100% opgenomen ter hoogte van de darm

A

a) Een lage concentratie aan Fe, Ca of Zn in de voeding beïnvloedt de opname van Cd uit de darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Waarom kan je CaNa2EDTA als chelator slechts een keer gebruiken?

a) Omdat het een grote belasting geeft op het ontgiftigingssysteem
b) Het induceert de aanmaak van zijn eigen afbraakenzym
c) Na eenmalig gebruik is al het vrije Cd weg uit het lichaam

A

a) Omdat het een grote belasting geeft op het ontgiftigingssysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe heet het neurologische syndroom veroorzaakt door prenatale blootstelling aan Hg?
A. Minamata disease
B. Miyazaki disease
C. Meniere’s disease

A

A. Minamata disease

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is geen belangrijke bron van blootstelling aan methylkwik?
A. Tonijn
B. Metaalmijnen
C. Granen

A

C. Granen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is geen goede matrix voor opsporing methylkwik?
A. Haar
B. Bloed
C. Urine

A

C. Urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is voor de mens de grootste bron van blootstelling aan melamine?
A) Frauduleuze toevoeging aan voedingsmiddelen
B) Kookgerief vervaardigd uit melamine
C) Sporen van pesticiden op voeding

A

A) Frauduleuze toevoeging aan voedingsmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is de reden om melamine (frauduleus) toe te voegen aan voeding?
A) Stikstofgehalte en dus het schijnbaar eiwitgehalte verhogen
B) Houdbaarheid verlengen
C) Bederf van voedingsmiddelen maskeren

A

A) Stikstofgehalte en dus het schijnbaar eiwitgehalte verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Welke milieufactoren verhinderen o.a. de degradatie van plastic in het marien milieu?

a) Laag O2 gehalte, lage temperatuur & biofouling.
b) Hoog O2 gehalte, lage temperatuur & biofouling.
c) Hoog O2 gehalte, lage temperatuur & anti-biofouling.

A

a) Laag O2 gehalte, lage temperatuur & biofouling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q
  1. Wat gebeurt er bij het verhitten van thermoplasten?
    a) De thermoplasten blijven hard tijdens het verhitten.
    b) De thermoplasten verweken telkens bij verhitting en verharden opnieuw na afkoeling.
    c) De thermoplasten verweken telkens bij verhitting en verharden niet opnieuw na afkoeling.
A

b) De thermoplasten verweken telkens bij verhitting en verharden opnieuw na afkoeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q
  1. Welke bronnen van plastic vervuiling vormen het grootste aandeel?
    a) Zwerfafval geloosd op het land.
    b) Zwerfafval dat rechtstreeks in oceanen terecht komt.
    c) Microplastics die via waterzuiveringssystemen in de oceanen terecht komen.
A

a) Zwerfafval geloosd op het land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is de belangrijkste toepassing van ftalaten?

a) Weekmakers
b) Verharders
c) Vlamvertragers

A

a) Weekmakers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Welke stelling is juist met betrekking tot ftalaten?

a) Er is geen opname mogelijk via dermaal contact
b) Alleen volwassenen worden blootgesteld aan ftalaten
c) Ftalaten kunnen bij mannelijke muizen in utero reproductieve stoornissen veroorzaken

A

c) Ftalaten kunnen bij mannelijke muizen in utero reproductieve stoornissen veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat gebeurt er met ftalaten in het menselijke lichaam?

a) Ftalaten zelf worden opgestapeld in het lichaam, de metabolieten niet
b) Ftalaten worden niet in het lichaam opgestapeld, de metabolieten wel
c) Ftalaten en de metabolieten worden beide niet opgestapeld in het lichaam

A

c) Ftalaten en de metabolieten worden beide niet opgestapeld in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat karakteriseert het chemische structuur van de fenolen?

a) Een dubbele benzeenring gelinkt door een dubbele verbinding in positie 2 en 5
b) Een benzeenring met een hydroxide groep
c) Een benzeenring met een hydroxide groep en een chlooratoom

A

b) Een benzeenring met een hydroxide groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Hoe raken de fenolen het moeilijkst in de bloedbaan?

a) Via de huid
b) Via de luchtwegen
c) Via het spijsverteringsstelsel

A

a) Via de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Welke enzyme werkt het best om fenolen uit afvalwater te verwijderen?

a) Horseradish peroxidase
b) Laccase
c) Paddestoel Tyrosinase CLEA

A

c) Paddestoel Tyrosinase CLEA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Welke stelling is niet juist?

a) Insecticiden dringen binnen via het GI-stelsel, de huid of de Ahwegen van het insect en oefenen zo hun werking uit.
b) Herbiciden kunnen enkel via de wortels van de plant opgenomen worden.
c) Rodenticiden hebben een anticoagulerende werking of werken in op de zenuwen.

A

b) Herbiciden kunnen enkel via de wortels van de plant opgenomen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

In welk van volgende producten worden de hoogste concentraties aan residuen teruggevonden?

a) Vlees
b) Groenten
c) Fruit

A

a) Vlees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Welke stappen onderneemt het FAVV wanneer op controle een overschrijding van de MRL wordt bevonden?

a) Men neemt het betrokken voedingsmiddel meteen uit de handel en het product dient teruggeroepen te worden bij de consument om de volksgezondheid te garanderen.
b) Er wordt een risicoanalyse uitgevoerd om na te gaan of de gezondheid van de mens in gevaar is. Een overschrijding betekent echter zelden een risico, maar is vooral een teken van verkeerd gebruik van bestrijdingsmiddelen.
c) De handelingen zijn afhankelijk van de mate van overschrijding. Wanneer de MRL ruim overschreden is, zal er een risicoanalyse worden uitgevoerd en riskeert de verantwoordelijke van het levensmiddel een boete. Indien dit niet het geval is, voert men geen risicoanalyse uit maar zal de verantwoordelijke wel een waarschuwing krijgen.

A

b) Er wordt een risicoanalyse uitgevoerd om na te gaan of de gezondheid van de mens in gevaar is. Een overschrijding betekent echter zelden een risico, maar is vooral een teken van verkeerd gebruik van bestrijdingsmiddelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Welke uitspraak over DDT is juist?

a) DDT is een industriële chemische stof die tijdens de voedselproductie in de voeding terechtkomt.
b) DDT is een pesticide die tijdens WO II gebruikt werd om de voeding van de bevolking te beschermen tegen parasieten.
c) DDT is een pesticide die gebruikt mag worden in de bestrijding van malaria.

A

c) DDT is een pesticide die gebruikt mag worden in de bestrijding van malaria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat betekend POP?

a) Persistent Organic Pollutants
b) Pesticides Organic Pollutants
c) Persistent Organic Pesticides

A

a) Persistent Organic Pollutants

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Welke stelling over Hexachloorbenzeen is juist?

a) Het is een insecticide.
b) HCB kan niet doorheen de placenta.
c) HCB kan in alle soorten voedsel teruggevonden worden.

A

c) HCB kan in alle soorten voedsel teruggevonden worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Welke stelling omgaande organochlorines in de voedingssector is juist?

a) Organochlorines lossen goed op in water, zijn verboden in de EU en geven een verhoogd risico op hormoongerelateerde kankers.
b) Organochlorines zijn goed vetoplosbaar, zijn verboden in de EU en werken hormoonontregelend door interferentie met het endocrien systeem.
c) Organochlorines zijn goed vetoplosbaar, zijn toegestaan in de EU en geven een verhoogd risico op hormoongerelateerde kankers.

A

b) Organochlorines zijn goed vetoplosbaar, zijn verboden in de EU en werken hormoonontregelend door interferentie met het endocrien systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Welke ziektes zijn gelinkt met organofosfaten?

a) BSE en de ziekte van creutzfeldt-jakob, ze werken namelijk in op het centrale zenuwstelsel.
b) Hypothyroïdie en diabetes, ze verstoren namelijk het endocriene systeem.
c) Hartritmestoornissen en cardiomyopathie, ze werken namelijk in op het cardiovasculaire systeem.

A

a) BSE en de ziekte van creutzfeldt-jakob, ze werken namelijk in op het centrale zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Welke stelling is juist?

a) Chloorpyrifos geeft neurologische ontwikkelingsstoornissen en kan lang persisteren in de omgeving.
b) 2,4D is het meest gebruikte herbicide en een hoge dosis kan leiden tot hypothyroïdie.
c) Glyfosaat heeft vooral een chronische toxiciteit en is volledig verboden in de EU.

A

a) Chloorpyrifos geeft neurologische ontwikkelingsstoornissen en kan lang persisteren in de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

In welke voeding zit TBT en vormt het grootste risico voor de mens?

a) Schaal en schelpdieren
b) Planten
c) Vissen

A

a) Schaal en schelpdieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Welk effect heeft TBT niet op het lichaam?

a) Het verminderd de ATP voorraad van de NK cellen waardoor ze, bij blootstellingenlanger dan 48u, een verminderde cytotoxiciteit uitoefenen.
b) Imposex vorming, een bij bepaalde soorten zeeslakken voorkomende afwijking waarbij vrouwelijke dieren onder invloed van gifstoffen mannelijke geslachtskenmerken ontwikkelen.
c) TBT stimuleert de groei van de NK cellen en leidt zo tot tumorvorming.

A

c) TBT stimuleert de groei van de NK cellen en leidt zo tot tumorvorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wat is er juist met betrekking tot TBT?

a) Het gebruik van Tributyltin is niet verboden voor alle schepen als anti-fouling product.
b) TBT self-polishing copolymeren oefenen hun werking uit in het water als anti-fouling product.
c) TBT is een goed wateroplosbaar product en bindt daardoor niet graag aan vaste deeltjes.

A

a) Het gebruik van Tributyltin is niet verboden voor alle schepen als anti-fouling product.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat verhoogd de kans op mycotoxine productie?
A. Hoge vochtigheidsgraad
B. Lage temperatuur
C. Minder zuurstof

A

A. Hoge vochtigheidsgraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat is de beste preventiemaatregel tegen mycotoxines?
A. zo laat mogelijk oogsten zodat de gewassen droger zijn waardoor de schimmel minder goed kan groeien.
B. De oogst invriezen zodat de mycotoxines hun toxiciteit verliezen
C. Gewasrotatie

A

C. Gewasrotatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Welke stelling is juist?
A. Het maximumgehalte van het mycotoxine DON is gelijk voor brood en onbewerkte harde tarwe.
B. Fusarium produceert vooral mycotoxines bij de opslag.
C. Primaire verontreiniging is verontreiniging door mycotoxinen op het veld.

A

C. Primaire verontreiniging is verontreiniging door mycotoxinen op het veld.

82
Q

Welk antwoord is fout?
Bestrijden van Aspergillus op gewassen is moeilijk omdat….
A. Het klimaat niet te beheersen is tijdens de groei van de plant.
B. De schimmelsporen worden overgedragen door vliegen.
C. Aspergillus pas groeit tijdens de opslag van het gewas.

A

C. Aspergillus pas groeit tijdens de opslag van het gewas.

83
Q

Op welk soort aflatoxine word niet afzonderlijk getest door het FAVV?
A. B1
B. G1
C. M1

A

B. G1

84
Q

Welk soort aflatoxine wordt niet rechtstreeks geproduceerd door de Aspergillus species?
A. G1
B. B1
C. M1

A

C. M1

85
Q

Wanneer wordt OTA voornamelijk geproduceerd?
A. Voor de oogst
B. Tijdens de opslag
C. Tijdens de verwerking

A

B. Tijdens de opslag

86
Q

Wat is het belangrijkste doelwitorgaan van OTA?
A. Nier
B. Lever
C. Hart

A

A. Nier

87
Q

Hoe kan je een contaminatie met ochratoxine A tegengaan?
A. koken, want het is thermisch instabiel
B. preventie van schimmels
C. een contaminatie van levensmiddelen met OTA is niet erg, dus is er geen preventie of behandeling nodig

A

B. preventie van schimmels

88
Q

Welk effect van patuline is officieel erkend door het WHO?
A. Immunotoxiciteit
B. Carcinogeniteit
C. Genotoxiciteit

A

C. Genotoxiciteit

89
Q

Wat heeft het kleinste effect op de patuline-concentratie in een product?
A. Pasteurisatie
B. Fermentatie
C. Filteren

A

A. Pasteurisatie

90
Q

Welke stelling is fout?
A. Fruit mag na de oogst nog behandeld worden met fungiciden
B. Bemesting verlaagt de kans op schimmelinfecties
C. Insectenbestrijding is geen effectieve preventiemaatregel tegen patuline in fruit

A

C. Insectenbestrijding is geen effectieve preventiemaatregel tegen patuline in fruit

91
Q

Welke uitspraak is juist?

a) De mens loopt het grootste risico op besmetting met trichotecenen door het eten van rauwe vis.
b) Trichothecenen zijn mycotoxinen die voornamelijk geproduceerd worden door Trichothecium schimmels die groeien op granen.
c) Trichothecenen worden gevormd door Fusarium schimmels die voorkomen op granen.

A

c) Trichothecenen worden gevormd door Fusarium schimmels die voorkomen op granen.

92
Q

Welke uitspraak is juist?

a) DON is een voorbeeld van een type A trichotheceen.
b) Kenmerkend voor trichothecenen is de aanwezigheid van een epoxidering.
c) Trichothecenen komen vooral voor op graangewassen, voornamelijk bij droogte.

A

b) Kenmerkend voor trichothecenen is de aanwezigheid van een epoxidering.

93
Q

Op welke organen hebben trichothecenen het grootste effect?

a) Huid en darm
b) Lever en nieren
c) Hersenen en maag

A

a) Huid en darm

94
Q

Blootstelling aan een te hoge concentratie fumonisines geeft geen verhoogd risico op welke van onderstaande zaken?

a) Keelkanker
b) Groeiachterstand bij kinderen
c) Verhoogd risico op epilepsie

A

c) Verhoogd risico op epilepsie

95
Q

Welke van onderstaande zaken verkleinen het risico op fumonisinevorming niet?

a) Teeltrotatieplan
b) Gebruik van minder gevoelige rassen
c) Korte plantafstand

A

c) Korte plantafstand

96
Q

Welke van onderstaande stellingen is onjuist?

a) Fumonisines zijn sterk polaire mycotoxines gevormd door onder andere de Fusarium verticillioides schimmel.
b) Graansoorten zijn gevoelig aan fumonisinevorming, voornamelijk maïs.
c) Voor alle graansoorten zijn door de EU wettelijk dosislimieten vastgesteld voor wat betreft de concentratie fumonisines.

A

c) Voor alle graansoorten zijn door de EU wettelijk dosislimieten vastgesteld voor wat betreft de concentratie fumonisines.

97
Q

Welk van volgende symptomen maakt geen deel uit van een FZ intoxicatie?

a. Braken
b. Ataxie
c. Tachycardie

A

b. Ataxie

98
Q

Wat is de voornaamste bron van FZ intoxicatie?

a. Groenten
b. Plantaardige oliën
c. Granen

A

c. Granen

99
Q

Welk van volgende pathogeneses is de correcte voor FZ?

a. Orale opname FZ -> resorptie in bloedbaan -> competitie met trp voor albumine -> trp door BBB -> overmaat serotonine in hersenen -> stimulatie braakcentrum -> braken
b. Orale opname fusariumsporen -> FZ productie in GIS -> resorptie in bloed -> hersenen -> braken
c. Orale opname FZ -> metabolisatie in lever tot actieve metaboliet -> door BBB -> stimulatie braakcentrum -> braken

A

a. Orale opname FZ -> resorptie in bloedbaan -> competitie met trp voor albumine -> trp door BBB -> overmaat serotonine in hersenen -> stimulatie braakcentrum -> braken

100
Q

Wat is de voornaamste blootstellingsbron van zearalenone bij de mens?
A) Melk
B) Vlees
C) Granen

A

C) Granen

101
Q

Welke stelling is juist?
A) Zearalenone heeft een hoge acute toxiciteit
B) Zearalenone wordt geproduceerd door Fusariumschimmels
C) Excretie van zearalenone gebeurt enkel via urine

A

B) Zearalenone wordt geproduceerd door Fusariumschimmels

102
Q

Wat houdt een goede preventie voor Zearalenone in?
A) Laag vochtgehalte, veel zuurstof en minimale graanbeschadiging verzekeren
B) Gewasdensiteit verhogen en irrigatie beperken
C) Gewasrotatie en lage gewasdensiteit toepassen

A

C) Gewasrotatie en lage gewasdensiteit toepassen

103
Q

Waarom werd er vroeger minder aandacht besteed aan mycotoxines?
A. Vroeger kwamen er minder mycotoxineuitbraken voor.
B. Men had nog niet de juiste kennis en detectiemethoden.
C. Mycotoxines werden niet als gevaarlijk aanzien

A

B. Men had nog niet de juiste kennis en detectiemethoden.

104
Q

Welk mycotoxine contamineert appels?
A. Deoxynivalenol
B. Ochratoxine A
C. Patuline

A

C. Patuline

105
Q

In welk land kunnen mycotoxines sneller gevormd worden?
A. Noorwegen
B. Italië
C. België

A

B. Italië

106
Q

Welke van volgende stellingen is correct?
A) Mariene toxines zijn schadelijk voor tweekleppige organismen.
B) Het verhitten van mosselen zal er voor zorgen dat de toxines uitgeschakeld worden.
C) Fycotoxines kunnen braken, diarree en zenuwsymptomen veroorzaken bij mens en dier.

A

C) Fycotoxines kunnen braken, diarree en zenuwsymptomen veroorzaken bij mens en dier.

107
Q

Waar stapelen fycotoxines zich op?
A) Hepatopancreas of middendarmklier van tweekleppigen
B) Zenuwstelsel van mosselen en oesters
C) Hersenen zoogdieren

A

A) Hepatopancreas of middendarmklier van tweekleppigen

108
Q

Welke stelling is fout?
A) Harmful algal blooms hebben tot gevolg dat er meer fycotoxines geproduceerd worden.
B) Zeezoogdieren zijn resistent tegen de gevolgen van mariene toxines.
C) Harmful algal blooms hebben tot gevolg dat er minder zuurstof beschikbaar is voor de organismen in de zee Wat is het werkingsmechanisme van tetrodotoxine?

A

B) Zeezoogdieren zijn resistent tegen de gevolgen van mariene toxines.

109
Q

Wat is het werkingsmechanisme van tetrodotoxine?
A. Tetrodotoxine bindt aan de spanningsafhankelijke natriumkanalen van zenuwen, waardoor de actiepotentiaal niet kan worden verdergezet
B. Tetrodotoxine bindt aan de neurotransmitters van de spinale zenuwen, waardoor deze hun functie verliezen
C. Tetrodotoxine kan binden aan kaliumkanalen van corticale neuronen, waardoor de intracellulaire kaliumconcentratie stijgt en de cel gaat afsterven

A

A. Tetrodotoxine bindt aan de spanningsafhankelijke natriumkanalen van zenuwen, waardoor de actiepotentiaal niet kan worden verdergezet

110
Q

Wat zijn de gevolgen van een tetrodotoxine-intoxicatie?
A. De kleinste inname van het gif is steeds letaal
B. Er bestaat een antidoot dat men binnen de 24 uur moet toedienen
C. Een intoxicatie geeft tijdelijke symptomen indien men op tijd ondersteunende behandeling kan bieden door kunstmatige beademing en intensieve zorgen te geven

A

C. Een intoxicatie geeft tijdelijke symptomen indien men op tijd ondersteunende behandeling kan bieden door kunstmatige beademing en intensieve zorgen te geven

111
Q

Welke stelling over tetrodotoxine is fout?
A. In de kogelvis komt tetrodotoxine vooral voor in de lever, ovaria en huid
B. Tetrodotoxine komt voor in vissen, amfibieën en reptielen
C. Intoxicatie met tetrodotoxine kan gebeuren door inhalatie van het toxine, injectie, ingestie en via beschadigde huid

A

B. Tetrodotoxine komt voor in vissen, amfibieën en reptielen

112
Q

Hoe wordt de mens blootgesteld aan hydrofiele algentoxines?

a) Door consumptie van algen die tijdens de algenbloei worden geoogst. Enkel dan produceren zij deze toxines.
b) Door consumptie van schelpdieren die zich voedden met algen die deze toxines produceren.
c) Door consumptie van schelpdieren die geïnfecteerd zijn met een parasiet.

A

b) Door consumptie van schelpdieren die zich voedden met algen die deze toxines produceren.

113
Q

Welk toxine is het meest neurotoxisch binnen de hydrofiele algentoxines?

a) Saxitoxine
b) Domoïnezuur
c) Beiden even schadelijk

A

a) Saxitoxine

114
Q

Domoïnezuur heeft een schadelijk effect door inwerking ter hoogte van de neuronen. Welke stelling is fout?

a) Het toxine is een partiële agonist van de glutamaatreceptor.
b) Het toxine blokkeert K+ influx.
c) Het toxine zorgt voor een overmaat aan Ca2+ influx.

A

b) Het toxine blokkeert K+ influx.

115
Q

Wat is correct met betrekking tot Okadaic Acid?
A. Okadaic Acid veroorzaakt chronische intestinale problemen en is mogelijk carcinogeen.
B. Okadaic Acid veroorzaakt acute diarree en is mogelijk carcinogeen.
C. Okadaic Acid wordt geproduceerd door Karenia brevis.

A

B. Okadaic Acid veroorzaakt acute diarree en is mogelijk carcinogeen.

116
Q

Welke stelling is juist?
A. Neurotoxic shellfish poisoning wordt veroorzaakt door de inhibitie van proteïnefosfatase.
B. Neurotoxic shellfish poisoning wordt veroorzaakt door een verlies van controle over natriumefflux in enterocyten.
C. Neurotoxic shellfish poisoning wordt veroorzaakt door de stimulatie van de spanningsafhankelijke natriumkanalen.

A

C. Neurotoxic shellfish poisoning wordt veroorzaakt door de stimulatie van de spanningsafhankelijke natriumkanalen.

117
Q

Welke stelling is juist?
A. Diarrhetic shellfish poisoning wordt veroorzaakt door de opname van aërosolen of de opname van gecontamineerde schelpdieren.
B. Neurotoxic shellfish poisoning wordt veroorzaakt door de opname van aërosolen of de opname van gecontamineerde schelpdieren.
C. Beide stellingen zijn juist.

A

B. Neurotoxic shellfish poisoning wordt veroorzaakt door de opname van aërosolen of de opname van gecontamineerde schelpdieren.

118
Q

Waardoor wordt het ciguatoxine (CTX) geproduceerd?
A) Koraal in de tropische zeeën
B) Micro-algen
C) Barracuda vis

A

B) Micro-algen

119
Q

Waarvoor heeft het ciguatoxine (CTX) een hoge affiniteit bij de mens?
A) Spanningsgevoelige Ca2+ kanalen
B) Spanningsgevoelige Na+ kanalen
C) Acetylcholinereceptoren

A

B) Spanningsgevoelige Na+ kanalen

120
Q

Welke preventieve maatregel kunnen wij als consument nemen om geen Ciguatera Fish Poisoning op te lopen?
A) Enkel carnivore vissen eten
B) De vis goed koken/doorbakken
C) Geen vis eten uit (sub)tropische gebieden

A

C) Geen vis eten uit (sub)tropische gebieden

121
Q

Welke stelling is juist?

a. Cyanogene glycosiden worden geproduceerd door planten als verdedigingsmechanisme tegen herbivoren en hebben een bittere smaak
b. Cyanogene glycosiden worden geproduceerd door planten als verdedigingsmechanisme tegen herbivoren en hebben een zoete smaak
c. Cyanogene glycosiden worden uit de omgeving opgenomen door planten om zich zo te verdedigen tegen herbivoren

A

a. Cyanogene glycosiden worden geproduceerd door planten als verdedigingsmechanisme tegen herbivoren en hebben een bittere smaak

122
Q

Wat is de belangrijkste ontgiftingsreactie die je kunt gebruiken bij de behandeling van intoxicatie met cyanogene glycosiden?

a. Natrium-thiosulfaat (Na2S2O3), 20% IV
b. 4-Dimethylaminofenol (4-DMAP), IM
c. Hydroxycobalamine (vit B12)

A

a. Natrium-thiosulfaat (Na2S2O3), 20% IV

123
Q

In welke voedingsmiddel zijn cyanogene glycosiden niet aanwezig?

a. Sorghum
b. Pistachenoten
c. Witte klaver

A

b. Pistachenoten

124
Q

In welk voedingsproduct worden biogene amines voornamelijk teruggevonden?
A. Gefermenteerde vis
B. Rauwe aardappelen
C. Noten

A

A. Gefermenteerde vis

125
Q

Welke stelling is juist?
A. Cadaverine en putrescine verzwakken het effect van histamine en tyramine.
B. Histamine wordt slecht geabsorbeerd in het spijsverterigstelsel.
C. De omzetting van histidine naar histamine gebeurt spontaan.

A

B. Histamine wordt slecht geabsorbeerd in het spijsverterigstelsel.

126
Q

Wat is SFP?
A. Scombroid Fish Poisoning
B. La Sécurité pour la Fermentation des Poissons
C. Serotonine Full Prevention

A

A. Scombroid Fish Poisoning

127
Q

In welke plant kunnen azoxyglycosiden worden aangetroffen?

a) Palmvarens
b) Rododendron
c) Jacobskruiskruid

A

a) Palmvarens

128
Q

Specifieke enzymen kunnen het azoxyglycoside cycasine omzetten in een metaboliet, die verantwoordelijk is voor de uiteindelijke toxiciteit van cycasine. Wat is de naam van dit toxische product?

a) Neocycasine A
b) β-D-glycoside
c) Methylazoxymethanol

A

c) Methylazoxymethanol

129
Q

Welke stelling is niet juist?

a) Cycasine is een neurotoxische en hepatotoxische stof die enkel in de zaden van palmvarens voorkomt. De rest van de plant in niet toxisch.
b) Orale intoxicatie met cycasine heeft potentieel carcinogene en hepatotoxische effecten.
c) Jonge dieren zijn gevoeliger voor intoxicatie met azoxyglycosiden omdat de metabolieten voornamelijk schade zullen toebrengen aan het DNA van nog delende neuronen.

A

a) Cycasine is een neurotoxische en hepatotoxische stof die enkel in de zaden van palmvarens voorkomt. De rest van de plant in niet toxisch.

130
Q

In welk plantendeel komt de hoogste concentratie glycoalkaloïden voor?

a) Bloem
b) Stengel
c) Blad

A

a) Bloem

131
Q

Welke van de onderstaande stellingen is niet juist?

a) Na de hydrolytische splitsing van solanine in het GI kanaal zorgt solanose voor membraanschade en typische symptomen als buikkrampen en diarree.
b) Solanine heeft zelf geen toxische werking.
c) In heel erge gevallen kunnen het hart en CZS aangetast worden door glycoalkaloïden.

A

a) Na de hydrolytische splitsing van solanine in het GI kanaal zorgt solanose voor membraanschade en typische symptomen als buikkrampen e n diarree

132
Q

Welke stelling m.b.t. phenylhydrazines is fout?
A. Phenylhydrazines hebben een enkele covalente N-N binding
B. Phenylhydrazines komen van nature voor in paddenstoelen
C. Phenylhydrazines komen in hoge concentraties voor in het milieu

A

C. Phenylhydrazines komen in hoge concentraties voor in het milieu

133
Q

Wat is een effect van blootstelling aan phenylhydrazines?
A. Phenylhydrazines binden aan hemoglobine en veroorzaken lyse van de rode bloedcellen
B. Phenylhydrazines veroorzaken acuut nierfalen
C. Phenylhydrazines zijn inhibitoren van CYP enzymes en daardoor op lange termijn hepatotoxisch

A

A. Phenylhydrazines binden aan hemoglobine en veroorzaken lyse van de rode bloedcellen

134
Q

Wat is waar m.b.t. de carcinogeniteit van phenylhydrazines?
A. Phenylhydrazines zijn niet carcinogeen
B. Phenylhydrazines zijn bewezen carcinogeen in dieren, maar (nog) niet bewezen carcinogeen bij de mens
C. Phenylhydrazines zijn zowel bewezen carcinogeen bij dieren als bij mensen

A

B. Phenylhydrazines zijn bewezen carcinogeen in dieren, maar (nog) niet bewezen carcinogeen bij de mens

135
Q

Welke stelling met betrekking tot oxaalzuur is juist?
A. Het wordt aanbevolen om groente rijk aan oxaalzuur rauw te consumeren
B. Oxaalzuur kan enkel via het dieet in het lichaam terechtkomen
C. Oxaalzuur kan ernstige schade veroorzaken ter hoogte van de nieren

A

C. Oxaalzuur kan ernstige schade veroorzaken ter hoogte van de nieren

136
Q

Wat zijn de voornaamste plantaardige bronnen van oxaalzuur?
A. Spinazie, rabarber en bieten
B. Rabarber, koolraap en bloemkool
C. Bloemkool, rabarber en spinazie

A

A. Spinazie, rabarber en bieten

137
Q

Welke stelling met betrekking tot oxaalzuur is onjuist?
A. Oxaalzuur is zeer irriterend voor de ogen en kan blindheid veroorzaken
B. Oxaalzuur kan zorgen voor een verminderde absorptie van tweewaardige kationen
C. Oxaalzuur kan vanuit de bloedbaan ook via gal worden uitgescheiden

A

C. Oxaalzuur kan vanuit de bloedbaan ook via gal worden uitgescheiden

138
Q

Wat zijn de meest voorkomende symptomen van een cucurbitacine-intoxicatie?
A) ontwikkeling van tumoren en gezwellen
B) irritatie van GIS, koliek en diarree
C) ademhalingsproblemen en hartritmestoornissen

A

B) irritatie van GIS, koliek en diarree

139
Q

In welk deel van de plant zitten er cucurbitacines?
A) In de wortels
B) In de vrucht
C) In de volledige plant

A

C) In de volledige plant

140
Q

Welke factor verhoogt het risico op een te hoog cucurbitacinegehalte in komkommers uit eigen moestuin?
A) optimale groeiomstandigheden voor de plant
B) overbemesting
C) de aanwezigheid van sierpompoenen in de moestuin

A

C) de aanwezigheid van sierpompoenen in de moestuin

141
Q

Welke bewering is NIET correct?
A. Bij verdenking van gebruik van illegale groeipromotoren worden stalen genomen op het bedrijf door het FAVV in samenwerking met politiediensten.
B. Prednisolone mag gebruikt worden voor therapeutische doeleinden mits de MRL bij slachten gerespecteerd wordt.
C. Bij verdenking van inbreuk heeft de verantwoordelijke van de dieren 1 maand de tijd om bezwaar in te dienen en verhoord te worden door de evaluatiecommissie.

A

C. Bij verdenking van inbreuk heeft de verantwoordelijke van de dieren 1 maand de tijd om bezwaar in te dienen en verhoord te worden door de evaluatiecommissie.

142
Q

Welke instantie staat in voor het controleren van vlees op aanwezigheid van illegale stoffen?
A. FAVV
B. FAGG
C. AMCRA

A

A. FAVV

143
Q

Welke stelling betreffende het verhandelen van dieren is correct?
A. Dieren die residuen van illegale stoffen bevatten mogen enkel verhandeld worden mits er een attest opgesteld is door beide partijen.
B. Dieren die residuen van illegale stoffen bevatten mogen nooit verhandeld worden.
C. Dieren die residuen van illegale stoffen bevatten mogen enkel verhandeld worden mits goedkeuring door het FAVV.

A

B. Dieren die residuen van illegale stoffen bevatten mogen nooit verhandeld worden.

144
Q

Welke van onderstaande chemische groepen en componenten behoren tot de synthetische thyreostatica?
A. tapazol, thiocyanaten en oxazolidine-2-thiones
B. 2-mercaptobenzimidazol, tapazol en 4(6)-R-2-thiouracil
C. 4(6)-R-2-thiouracil, perchloraat en lithium

A

B. 2-mercaptobenzimidazol, tapazol en 4(6)-R-2-thiouracil

145
Q

Welke stelling met betrekking tot de schildklierfunctie is correct?
A. Thyroglobuline wordt door binding van jood omgezet tot T3 en T4
B. Opgenomen jood bindt aan natrium om zo via de bloedbaan naar de schildklier getransporteerd en afgegeven te worden
C. Om het basaal metabolisme te verhogen zal de hypothalamus TRH produceren, wat dan de hypofyse stimuleert tot TSH productie

A

C. Om het basaal metabolisme te verhogen zal de hypothalamus TRH produceren, wat dan de hypofyse stimuleert tot TSH productie

146
Q

Welke stelling in verband met het werkingsmechanisme is correct?
A. Goitrine is een natuurlijke thyreostatica en verhindert de oxidatie van jodide naar jood
B. Thiouracil inhibeert thyroglobuline waardoor het niet samen met iodine en het peroxidase enzym T3 en T4 kan maken
C. Anorganische ionen hebben allemaal dezelfde werking, namelijk interferentie met de jodide concentratie via competitie

A

A. Goitrine is een natuurlijke thyreostatica en verhindert de oxidatie van jodide naar jood

147
Q

Welke detectie methode zal in de toekomst worden gebruikt om thyreostatica op te sporen?
A. HPLC
B. GC-MS
C. Ultra performance LC + MS

A

C. Ultra performance LC + MS

148
Q

Welke van de volgende stellingen is correct?
A. Thyreostatica toediening zorgt voor een verhoogde hoeveelheid intramusculair vet.
B. Thyreostatica residuen worden enkel teruggevonden in vlees.
C. Thyreostatica residuen kunnen ook teruggevonden worden in de omgeving.

A

C. Thyreostatica residuen kunnen ook teruggevonden worden in de omgeving.

149
Q

Wat is geen geldige verklaring voor het positief testen op de aanwezigheid van thyreostatica in runderstalen?
A. Door de aanwezigheid van kruisbloemigen in de diervoeders.
B. Door het overschrijden van de toegestane dosis aan thyreostatica.
C. Door het endogeen voorkomen van dit soort verbindingen.

A

B. Door het overschrijden van de toegestane dosis aan thyreostatica.

150
Q

Wat is de juiste cascade reactie om een β-receptor te activeren?
A. Binding van ligand aan β-receptor -> cAMP -> adenylyl cyclase -> PKA
B. Binding van ligand aan β-receptor -> adenylyl cyclase -> PKA -> cAMP
C. Binding van ligand aan β-receptor -> adenylyl cyclase -> cAMP -> PKA

A

C. Binding van ligand aan β-receptor -> adenylyl cyclase -> cAMP -> PKA

151
Q

Welke stelling over β-2 agonisten is juist?
A. β-2 agonisten hebben een lipolytisch effect door te werken op de β-2 receptor
B. Een voorbeeld van een β-2 agonist is isoprenaline
C. β-2 agonisten werken relaxerend op de bronchiolen

A

C. β-2 agonisten werken relaxerend op de bronchiolen

152
Q

Welke stelling is fout met betrekking tot β-agonisten ?
A. Dobutamine heeft een positief chronotroop en inotroop effect
B. Isoprenalol is de eerste keus bij acute anafylaxie
C. Clenbutarol heeft een lipolytisch effect bij het toedienen van minimaal 5x de therapeutische dosis

A

B. Isoprenalol is de eerste keus bij acute anafylaxie

153
Q

Waarvoor is Clenbuterol geregistreerd?
A. Behandeling ademhalingsinfecties bij runderen
B. Behandeling ademhalingsinfecties bij nietvoedselproducerende paarden
C. Het is niet geregistreerd voor dierlijk gebruik

A

B. Behandeling ademhalingsinfecties bij nietvoedselproducerende paarden

154
Q

Niet selectieve β-agonisten zijn:
A. Vasodilatoren met positief chronotrope en inotrope werking
B. Vasodilatoren met negatief chronotrope en inotrope werking
C. Vasoconstrictoren met positief chronotrope en inotrope werking

A

A. Vasodilatoren met positief chronotrope en inotrope werking

155
Q

Wat is de overkoepelende bijwerking van de natuurlijke beta-agonisten?

a. Gastro-intestinale klachten
b. Cardiovasculaire bijwerkingen
c. PU/PD

A

b. Cardiovasculaire bijwerkingen

156
Q

Volgens de huidige wetgeving is Ephedrine:

a. Strikt verboden wereldwijd
b. Verboden in Europa met uitzondering voor therapeutisch gebruik
c. Strikt verboden in Europa

A

b. Verboden in Europa met uitzondering voor therapeutisch gebruik

157
Q

Welke toedieningsweg is het meest gevoelig voor intoxicatie met bèta-agonisten?

a) Orale toediening
b) IM toediening
c) IV toediening

A

c) IV toediening

158
Q

Welk stelsel is het meest gevoelig voor bijwerkingen via bèta-agonisten?

a) Metabool stelsel
b) Cardiovasculair stelsel
c) Zenuwstelsel

A

b) Cardiovasculair stelsel

159
Q

Welke van de volgende processen behoort niet tot de werking van bèta-agonisten?

a) Relaxatie van de uterus
b) Daling van de bloeddruk
c) Verhoogd nuteffect

A

c) Verhoogd nuteffect

160
Q

Welke structuur hebben alle corticosteroïden gemeen?
A. Cyclopentaanperhydrofenantreenkern afkomstig van cholesterol
B. Cyclohexasilaankern afkomstig van oestradiol
C. Cyclopentaannitrofenantreenkern afkomstig van cholesterol

A

A. Cyclopentaanperhydrofenantreenkern afkomstig van cholesterol

161
Q

Wat is de functie van de mineralocorticoïden?
A. Regeling van de lipolyse
B. Regeling van de zout-waterbalans
C. Regeling van de gluconeogenese en het eiwitkatabolisme

A

B. Regeling van de zout-waterbalans

162
Q

Wat is geen gevolg van de toediening van corticosteroïden aan lage concentraties?
A. Verhoogde voederconversie
B. Verhoogde waterretentie
C. Verhoogde voederopname

A

A. Verhoogde voederconversie

163
Q

Welke stelling is juist?
A. Wanneer er corticosteroïden boven de MRL worden teruggevonden in rundvlees of varkensvlees, dan geldt voor de exploitant het R-statuut.
B. Wanneer je corticosteroïden geeft aan een varken of rund, ben je strafbaar en dan geldt er een H- statuut.
C. Corticosteroïden mogen te allen tijde worden toegediend zolang de MRL’s niet worden overschreden in het slachthuis.

A

A. Wanneer er corticosteroïden boven de MRL worden teruggevonden in rundvlees of varkensvlees, dan geldt voor de exploitant het R-statuut.

164
Q

Wat is geen gevolg van een hoge en/of langdurige toediening van corticosteroïden aan rundvee?
A. Diabetes
B. Ketose
C. Cushing

A

B. Ketose

165
Q

Welke toedieningsweg wordt het best gebruikt bij corticosteroïdentherapie om bijwerkingen te vermijden?
A. IV-injectie
B. Lokale toediening
C. Oraal

A

B. Lokale toediening

166
Q

Welke stelling is juist?
A. Alleen geconjugeerde corticosteroïden binden aan keratine in het haar.
B. Alleen vrije corticosteroïden binden aan keratine in het haar.
C. Zowel geconjugeerde als vrije corticosteroïden binden aan keratine in het haar.

A

B. Alleen vrije corticosteroïden binden aan keratine in het haar.

167
Q

Welke methode wordt gebruikt voor de detectie van corticosteroïden in lever en nier?
A. Vloeistofchromatografie – massaspectrometrie (LC-MS)
B. Immuno-assay
C. Vaste fase – extractie (SPE)

A

A. Vloeistofchromatografie – massaspectrometrie (LC-MS)

168
Q

Bij welke aandoeningen wordt het ‘geneesmiddel’ prednisolone ingezet?

a) Inflammatoire en autoimmuunziekten
b) Epileptische aanvallen
c) Emesis door kinetosis

A

a) Inflammatoire en autoimmuunziekten

169
Q

Welke stelling is juist?

a) Omzetting van prednison naar het actieve prednisolone gebeurt door het Δ1- steroïddehydrogenase.
b) Omzetting van cortisol naar het actieve prednisolone gebeurt door het Δ1- steroïddehydrogenase.
c) Δ1-steroïd-dehydrogenase is een lichaamseigen enzyme dat bij elke diersoort actief in de lever voorkomt.

A

b) Omzetting van cortisol naar het actieve prednisolone gebeurt door het Δ1- steroïddehydrogenase.

170
Q

Welke stelling m.b.t. prednisolone bij varkens is juist?

a) Prednisolone mag in geen geval exogeen worden toegediend.
b) Afwezigheid van prednisolone in de lever is een definitieve bevestiging voor afwezigheid van behandeling met prednisolone.
c) Stress heeft geen invloed op de urineconcentratie van prednisolone.

A

b) Afwezigheid van prednisolone in de lever is een definitieve bevestiging voor afwezigheid van behandeling met prednisolone.

171
Q

Van welke organische verbinding zijn alle anabole steroïden derivaten?
A. Triglyceriden
B. Testosteron
C. Cholesterol

A

C. Cholesterol

172
Q

Wat bewerkstelligt de toename van spiermassa bij het niettherapeutisch gebruik van anabole steroiden?
A. Een verhoogde stikstofretentie
B. Vorming van dihydrotestosteron
C. Aanwezigheid 5α-reductase

A

A. Een verhoogde stikstofretentie

173
Q

Welk van volgende effecten is niet toe te schrijven aan het gebruik van anabole steroïden?
A. Toename stikstofexcretie
B. Verhoogde vorming rode bloedcellen
C. Stijging absoluut gewicht

A

A. Toename stikstofexcretie

174
Q

Hoeveel koolstofatomen bevatten oestrogenen?
A. 18
B. 19
C. 20

A

A. 18

175
Q

Waar worden oestrogenen aangemaakt?
A. Placenta, ovaria, nieren, testes
B. Bijnieren, placenta, testes, ovaria
C. Testes, placenta, schildklier, ovaria

A

B. Bijnieren, placenta, testes, ovaria

176
Q

Bij welke therapie maken we gebruik van de antagonistische werking van oestrogenen?

a) Voorkomen van hyperplasie van de geslachtsorganen
b) Bij de behandeling van borstkanker
c) Bij de behandeling van een prostaatcarcinoom

A

b) Bij de behandeling van borstkanker

177
Q

Wat is het verschil tussen de 1e en 2e generatie SERM’s?

a) De 2e generatie oefent ook een antagonistische werking uit op het endometriumslijmvlies
b) De 1e generatie oefent ook een antagonistische werking uit op het endometriumslijmvlies
c) De 2e generatie oefent ook een agonistische werking uit op het endometriumslijmvlies

A

a) De 2e generatie oefent ook een antagonistische werking uit op het endometriumslijmvlies

178
Q

Wat is het belangrijkste verschil tussen oestrogenen en SERM’s?

a) Oestrogenen zijn altijd volle agonisten/antagonisten, terwijl SERM’s partiële agonisten/antagonisten zijn
b) Bij behandeling gebruiken we bij oestrogenen altijd natuurlijke geneesmiddelen, bij SERM’s altijd synthetische.
c) Oestrogenen hebben minder nevenwerkingen dan SERM’s

A

a) Oestrogenen zijn altijd volle agonisten/antagonisten, terwijl SERM’s partiële agonisten/antagonisten zijn

179
Q

Wat zijn geen belangrijke bronnen van fytooestrogenen?
A. Soja en maniokwortels
B. Oliehoudende zaden en noten
C. Mais en selder

A

C. Mais en selder

180
Q

Welke molecule kunnen fyto-oestrogenen nabootsen?
A. 17β-estradiol
B. 18β-estradiol
C. 19β-estradiol

A

A. 17β-estradiol

181
Q

Welke stelling is correct?
A. Fyto-oestrogenen zijn stabiele verbindingen met een hoog moleculair gewicht
B. Fyto-oestrogenen zijn stabiele verbindingen met een laag moleculair gewicht
C. Fyto-oestrogenen zijn onstabiele verbindingen met een laag moleculair gewicht

A

B. Fyto-oestrogenen zijn stabiele verbindingen met een laag moleculair gewicht

182
Q

Waarom is de detectie van androgenen bij voedselproducerende dieren moeilijk?
A. Omdat de implantaten verkeerd geplaatst kunnen zijn.
B. Omdat de ADI zeer laag ligt.
C. Omdat de toegediende preparaten vaak esters zijn.

A

C. Omdat de toegediende preparaten vaak esters zijn.

183
Q

Welke stelling i.v.m. androgenen is correct?
A. kinderen vormen de grootste risicogroep omdat deze zelf extreem lage endogene concentraties aan hormonen bevatten
B. androgenen zijn opgebouwd uit 2 cyclohexenen, 1 cyclohexaan en 1 cyclopenteen
C. Androgenen zijn absoluut verboden te gebruiken bij voedselproducerende dieren in EU

A

A. kinderen vormen de grootste risicogroep omdat deze zelf extreem lage endogene concentraties aan hormonen bevatten

184
Q

Welk androgeen kan men in oor implantaten van productiedieren, zoals vleesvee en schapen, terug vinden?
A. Nandrolone decanoaat
B. Trenbolone acetaat
C. Boldenone acetaat

A

B. Trenbolone acetaat

185
Q

Door welke eigenschappen werken SARM’s ook als prestatie stimulans?

a) Weefsel- en receptorspecifiek
b) Androgene werking
c) Anabole werking

A

c) Anabole werking

186
Q

Waarvoor staat de afkorting ‘SARM’?

a) Selective androgen receptor modulator
b) Selective anabolic receptor modulator
c) Specific androgen receptor modulator

A

a) Selective androgen receptor modulator

187
Q

Welk antwoord is juist?

a) Androgenen werden nog steeds in sommige EU landen in diervoeder gemengd.
b) Androgenen bevorderen de spiergroei en helpen bij de ontwikkeling van jonge dieren en kinderen.
c) Androgenen terecht gekomen in de voedselketen kunnen in vlees, melk en vis terug gevonden worden.

A

c) Androgenen terecht gekomen in de voedselketen kunnen in vlees, melk en vis terug gevonden worden.

188
Q

Welk antwoord is juist?

a) SARM’s zijn verboden in Amerika door de Food en Drug Administration.
b) SARM’s zijn makkelijk op te sporen in dierlijke producten.
c) SARM’s zijn veel minder gevaarlijk voor de volksgezondheid dan anabole steroïden.

A

a) SARM’s zijn verboden in Amerika door de Food en Drug Administration.

189
Q

Wat is de wachttijd voor melk bij gebruik van progesteron bij intravaginaal gebruik?
A) 0 d
B) 5 d
C) 14 d

A

A) 0 d

190
Q

Bij welke diersoorten kan altrenogest gebruikt worden?
A) Rund en paard
B) Paard en varken
C) Rund, paard en varken

A

B) Paard en varken

191
Q

Waarvan zijn geen MRL’s vastgelegd in Europa?
A) Norgestomet
B) Flugestone acetaat
C) Melengestrolacetaat

A

C) Melengestrolacetaat

192
Q

Wat is geen gekend neveneffect op het reproductief stelsel van androgenen?
A. Prostaat atrofie
B. Clitoris hypertrofie
C. Uterus atrofie

A

A. Prostaat atrofie

193
Q

Welke stelling over DES (diethylstilboestrol) is juist?
A. DES is verboden voor diergeneeskundig gebruik
B. Bij jong-adolescenten die worden blootgesteld aan DES treedt de puberteit later op
C. Humaan werd DES gebruikt ter preventie van miskramen

A

C. Humaan werd DES gebruikt ter preventie van miskramen

194
Q

Door welke diersoort werd tijdens de MPA-affaire in 2002 medroxyprogesteronacetaat via het voeder opgenomen?
A. Varken
B. Rund
C. Pluimvee

A

A. Varken

195
Q

Onder welke omstandigheden mag oestradiol NIET worden toegediend aan voedselproducerende dieren volgens Richtlijn 2003/74/EC?

a) Pyometra bij rundvee
b) Oestrusinductie bij kleine herkauwers
c) Ovariumcysten bij rundvee

A

c) Ovariumcysten bij rundvee

196
Q

Welke instantie staat in voor de controle op de naleving omtrent de wetgeving van residuen in vlees in USA ?

a) FSIS (Food Safety and Inspection Service)
b) FDA (Food and Drug Administration)
c) AAFCO (Association of American Food Control Officials)

A

a) FSIS (Food Safety and Inspection Service)

197
Q

Hoeveel bedraagt de wachttijd na toedienen van hormonen aan voedselproducerende dieren in Amerika?

a) 7 dagen
b) 28 dagen
c) 0 dagen

A

c) 0 dagen

198
Q

Welke vormen van boldenone komen bij welk diersoort voor?

a) 17β-Bol en 17α-Bol bij ruinen en merries
b) 17α-Bol bij varkens
c) 17β-Bol en 17α-Bol bij runderen

A

c) 17β-Bol en 17α-Bol bij runderen

199
Q

Welke wet, omtrent residuen, is vandaag van toepassing?

a) 20 ng/mL vrij en geconjugeerd boldenone toegestaan in urine van hengsten
b) 15 ng/mL vrij boldenone toegestaan in urine van hengsten, ruinen en merries
c) 15 ng/mL vrij en geconjugeerd boldenone toegestaan in urine van hengsten

A

c) 15 ng/mL vrij en geconjugeerd boldenone toegestaan in urine van hengsten

200
Q

Wat was geen nadeel van het systeem voor het Belgian Early Warning System on Drugs ?

a. Labo’s waren verplicht om nieuwe stoffen aan te geven
b. Elke molecule afzonderlijk moeten weergeven in de wet
c. Voor elke molecule een test voorzien om deze te kunnen opsporen

A

a. Labo’s waren verplicht om nieuwe stoffen aan te geven

201
Q

Waarom worden designer drugs via een andere manier geïdentificeerd dan andere anabole steroiden?

a. De structuur is ongekend
b. De androgene receptor is ongekend
c. De biologische activiteit is ongekend

A

a. De structuur is ongekend

202
Q

Wat is het doel van designer drugs van anabolica in de dierenwereld?

a. Groeibevorderaar voor paarden
b. Prestatieverbeteraar bij paarden
c. Prestatieverbeteraar bij runderen

A

b. Prestatieverbeteraar bij paarden