Meerkeuzevragen Flashcards

1
Q

Op wat heeft cyclofosfamide betrekking?

a. vermindering van de proliferatie van B-cellen en proteïnesynthese
b. werkt enkel en alleen op cellen in rust en voornamelijk op b cellen
c. inwerking op purine en thymidine

A

a. vermindering van de proliferatie van B-cellen en proteïnesynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De letsels bij recidiverende uveïtis bij het paard bij een virale infectie wordt veroorzaakt door:

a. een kruisreactie tegenover oogantigenen
b. doordat verborgen antigenen vrijkomen
c. iets met immuuncellen

A

b. doordat verborgen antigenen vrijkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Overgevoeligheidsreactie type 1 bij het rund uit zich door

a. constrictie van longvenulen en bronchiolen
b. iets met enterocolitis
c. ….. en verminderde ademhaling
d. portale hypertensie en vascularisatie van de darmen.

A

a. constrictie van longvenulen en bronchiolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Door wat wordt acrodermatitis veroorzaakt?

a. deficiëntie in de Zn-opname
b. problemen met zink door een stoornis in de thymus
c. probleem in de levermetabolisatie
d. opslag Zn in de huid en daardoor keratose

A

c. probleem in de levermetabolisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cyclische neutropenie bij de hond

a. schommelingen in groeifactoren
b. mutatie in adaptor proteïn complex-3
c. veroorzaakt door toxines
d. mutatie in elastase 2 gen

A

b. mutatie in adaptor proteïn complex-3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Auto-immune subepidermale vesiculaire ziekten gaat gepaard met…

a. vorming van auto-antistoffen met (tegen?) het basaalmembraan
b. neerslag van complement
c. neerslag van immuuncomplexen ter hoogte van het basaalmembraan
d. antistoffen tegen cementproteinen

A

a. vorming van auto-antistoffen met (tegen?) het basaalmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sudden Acquired Retinal Degeneration Syndrome (SARDS), hoe gaat men dit diagnosticeren?

a. de pupilreflex bij normaal licht
b. door met je vinger naar het oog te gaan en een knipperreflex te zien
c. de pupilreflex bij sterk licht
d. de aanwezigheid van pupilreflex bij blauw licht en niet bij rood licht

A

d. de aanwezigheid van pupilreflex bij blauw licht en niet bij rood licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom wordt het Sicca met het Sjörgens syndroom geassocieerd?

a. omdat ze beiden met corticosteroïde behandeld kunnen worden (ofzoiets)
b. omdat 40% van de dieren IgA antistoffen bevatten en 70% ANA positief is
c. omdat er antistoffen worden gemaakt tegen het membrana nicitans
d. veroorzaken een verhoogde traanproductie

A

c. omdat er antistoffen worden gemaakt tegen het membrana nicitans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De hemolytische ziekten der pasgeborenen bij paarden komt regelmatig voor. Dit komt doordat

a. maternale bloedcellen doorheen de placenta naar de foetus kunnen gaan en daar zorgen voor afbraak rode bloedcellen.
b. rode bloedcellen van het veulen tijdens de dracht kunnen lekken naar de maternale circulatie waardoor antistoffen tegenover de hengst antigenen gevormd wordt.

A

b. rode bloedcellen van het veulen tijdens de dracht kunnen lekken naar de maternale circulatie waardoor antistoffen tegenover de hengst antigenen gevormd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De werking van de type 1 overgevoeligheid is gebaseerd op

a. stimulatie van de Th1 die dan cytokines produceert die de Th2 onderdrukt en zo zorgt voor een switch van IgG naar IgE
b. stimulatie van de Th2 die dan cytokines zoals IL4 produceert die Th1 onderdrukken en een switch veroorzaken naar IgE
c. onderdrukken van Th2 zodat Th1 een switch kan veroorzaken

A

b. stimulatie van de Th2 die dan cytokines zoals IL4 produceert die Th1 onderdrukken en een switch veroorzaken naar IgE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De membraanstabilisatie van cortico’s berust op

a. binding HSP-90
b. inhibitie Fosfolipase A2 in de membraan
c. omdat het door zijn lipofiliciteit makkelijk door de membraan raakt
d. inhibitie van cytokines

A

b. inhibitie Fosfolipase A2 in de membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Chloorambucil

a. purine analoog
b. alkylerend medicijn
c. cross linkage tubulines

A

b. alkylerend medicijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cyclosporine

a. is een cyclofilline
b. bindt aan immunofilline en remt zo een Ca2+ afhankelijke fosfolipase (calcineurine)

A

b. bindt aan immunofilline en remt zo een Ca2+ afhankelijke fosfolipase (calcineurine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De apoptose verstoring kan leiden tot SLE door

a. vrijgekomen DNA die een polyklonale B-cel proliferatie tot gevolg heeft
b. veroorzaakt vermeerdering van B-cellen wat tot een polyklonale Bcel vermeerdering leidt

A

a. vrijgekomen DNA die een polyklonale B-cel proliferatie tot gevolg heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Autoimmune vesiculaire epidermale ziekte

a. As tov intercellulaire cement
b. As tov de BM
c. As tov bloedvaten in de dermale papillen

A

a. As tov intercellulaire cement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

CVID

a. geen B cellen en IG gedaald
b. afwijkende B en T cellen
c. lymfosarcoma bij oudere paarden
d. allemaal fout

A

b. afwijkende B en T cellen

?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Acrodermatitis

a. gedaalde zinkopname
b. aangeboren verdikking van de huid
c. grotere Zink behoefte

A

a. gedaalde zinkopname

?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De lupusband bij SLE ontstaat door

a. Binding van antistoffen aan periplakin
b. Neerslag van immuuncomplexen ter hoogte van de basaalmembraan van de huid
c. Binding van antistoffen aan collageen XVII
d. Neerslag van antistoffen ter hoogte van de glomeruli
e. Neerslag van immuuncomplexen in dermale venulen.
f. degeneratie vd basaalmembraan en Ig depositie

A

b. Neerslag van immuuncomplexen ter hoogte van de basaalmembraan van de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Pemphigus is een Autoimmuun-ziekte tegen

a. kertinocyten
b. hemidesmosomen
c. desmosomen
d. BM

A

c. desmosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Een drager van CLAD heeft

a. minder B2 integrines maar is ziek
b. verminderd B2 integrines maar is gezond

A

b. verminderd B2 integrines maar is gezond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Vogt-Koyanagi-Harada ziekte zorgt voor een reactie tegen

a. bipolaire cellen in het oog
b. melanocyten in de retina
c. degeneratie van de oogzenuw

A

b. melanocyten in de retina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wasting syndrome is een reactie van de

a. graft tegen host met lymfocyten en geleidelijke afsterven van de cellen
b. graft tegen host met reactie tegen MHCII

A

a. graft tegen host met lymfocyten en geleidelijke afsterven van de cellen

23
Q

B-cel tolerantie ontstaat door

a. binding aan self AG in de thymus
b. binding aan een overmaat van self AG
c. binding met lage affiniteit voor het self AG

A

b. binding aan een overmaat van self AG

?

24
Q

Bij XSCID is er een

a. defect in mutase gen 1
b. defect in mutase gen 2
c. defect in y-keten
d. defect in DNA PK

A

c. defect in y-keten

25
Q

Lymfoplastische enteritis ontstaat bij

a. lokale overgevoeligheid aan voedingsbestanddelen of micro-organisme
b. chronische noxe

A

a. lokale overgevoeligheid aan voedingsbestanddelen of micro-organisme

26
Q

Invloed van cortico’s op acute fase respons =

a. inhibitie CK

A

a. inhibitie CK

27
Q

Wat is naast de klinische symptomen het belangrijkst om chronisch steroïde-responsieve meningitis te diagnosticeren?

a. De veranderingen van de cytokines in het bloed
b. Stijging van de neutrofielen in het bloed
c. Aanwezigheid IgA
d. Neurologische uitvalsverschijnselen: ataxie, verlamming

A

c. Aanwezigheid IgA

28
Q

We kunnen er vanuit gaan dat steroïde-responsieve meningitis een auto-immune aandoening is door…. Wat is er niet juist. ***

a. Afwezigheid van infectieuze agentia
b. Aanwezigheid van anti-nucleaire antistoffen (ANA)
c. Corticosteroïden behandeling is effectief
d. ?

A

b. Aanwezigheid van anti-nucleaire antistoffen (ANA)

29
Q

Goudzouten zijn anti-inflammatoir door

a. Binding metallo proteasen
b. Opgenomen door macrofaag en inhibitie
c. ? binden proteïnekinase C (zelf toegevoegd)
d. ?

A

b. opname door macros en inhibitie

30
Q

Het Chediak Higashi syndroom komt door

a. Probleem bij fusie van vesikels
b. Een tekort aan melanine
c. Probleem bij de transport van vesikels***
d. Vergrote melaninekorrels

A

d. Vergrote melaninekorrels

31
Q

Waarom gebruikt men vaker een directe huidtest dan een ELISA voor het diagnosticeren van type I overgevoeligheid.

a. Een directe huidtest is gevoeliger
b. Een directe huidtest is specifieker
c. Een directe huidtest is gemakkelijker
d. Een directe huidtest kan meer antigenen aantonen

A

a. Een directe huidtest is gevoeliger

32
Q

Welk product zal er weinig effect hebben op een atopische ademhalingsdermatitis

a. Antihistaminica
b. JAK kinase remmer
c. Cyclosporine A
d. Corticosteroïden

A

a. Antihistaminica

33
Q

Janus kinase inhibitoren zijn andere producten die de immuunrespons kunnen onderdrukken.

a. Ze werken net als de vorige moleculen door onderdrukken van interleukine-2 productie
b. Hun werking berust op het stimuleren van de werking van suppressieve cytokines.
c. Ze werken via remming van transcriptie van genen
d. Hun receptor is eveneens vrij aanwezig in het cytoplasma

A

c. Ze werken via remming van transcriptie van genen

??

34
Q

Waarom zijn de cameloïde As beter dan de klassieke As om te gebruiken.

a. Grotere affiniteit
b. Kunnen andere epitopen bereiken op antigenen
c. Ze induceren beter ADCC en fagocytose door de effectorcellen
d. Ze zijn specifieker voor hun target

A

b. Kunnen andere epitopen bereiken op antigenen

35
Q

De letsels bij recidiverende uveïtis bij het paard bij een virale infectie worden veroorzaakt door:

a. Kruisreagerende Ag met het oog
b. Verdoken Ag die vrijkomen door beschadiging van het oog

A

b. Verdoken Ag die vrijkomen door beschadiging van het oog

36
Q

Tegen welke cementproteïnen worden bij pemphigus foliaceus As gemaakt. Geef het meest juiste antwoord.

a. Desmocoline 1, desmogleïne 1 en desmogleïne 3
b. Desmogleïne 1 en desmogleïne 3
c. Desmocoline 1
d. Desmocoline 1 en desmogleïne 3

A

a. Desmocoline 1, desmogleïne 1 en desmogleïne 3

37
Q

Waarom wordt het een polyklonale B-activatie genoemd bij SLE

a. Omdat B-cellen As maken tegen verschillende kernantigenen
b. Omdat B-cellen reageren op zelf- en niet-zelf antigenen
c. Omdat er altijd een polyklonale B-celactivatie is, tenzij bij tumoren
d. Omdat er geen T-cellen in de respons meespelen

A

a. Omdat B-cellen As maken tegen verschillende kernantigenen

38
Q

Blindheid bij Vogt-koyanagi-harada wordt veroorzaakt door antistoffen tegen:

a. Bipolaire cellen in het oog
b. Gepigmenteerde gedeelte van de retina
c. De oogzenuw
d. De staafjes en kegeltjes in de retina

A

b. Gepigmenteerde gedeelte van de retina

??

39
Q

Wat is het meest juist bij steroid-responsieve meningitis

a. Stijging van IL4, IL6, IL8 en TGF-B
b. Stijging van IL4, IL5, IL6, IL8 en TGF-B
c. Stijging van IL4, IL5, IL6, IL10, maar daling van IFNgamma
d. Stijging van IL4, IL5, IL6, maar daling van CD8+

A

c. Stijging van IL4, IL5, IL6, IL10, maar daling van IFNgamma

40
Q

Wat ziet men NIET bij chronisch steroïd responsieve meningitis

a. Verminderde doorbloeding leptomeningen
b. Neutrofielen infiltratie
c. Afwezigheid van immuuncomplexen
d. Ataxie

A

a. Verminderde doorbloeding leptomeningen

?

41
Q

Wat wordt er niet vrijgesteld door mastcellen?

a. Anafylatoxines
b. Eosinofiele chemotactische stoffen
c. Heparine
d. Kallikreïnes

A

a. Anafylatoxines

42
Q

Rapamycine (sirolimus) oefent zijn werking uit door…….. Welk van onderstaande stellingen is niet correct?

a. binding aan een immunofiline
b. de signaaltransductie via de interleukine-2 receptor te inhiberen
c. te binden in het cytoplasma aan FKBP
d. de productie van interleukine-2 te onderdrukken

A

b. de signaaltransductie via de interleukine-2 receptor te inhiberen

43
Q

IgE bindt aan mastcellen via:

a. CD23
b. FceRI
c. FceRII
d. FceRI en CD23

A

b. FceRI

44
Q

Wat is niet waar over voedselallergie?

a. Desensibilisatie kan
b. Vaak meerdere Ag
c. Diagnosticeren door IgE te testen
d. ?

A

c. Diagnosticeren door IgE te testen

45
Q

De membraanstabilisatie van cortico’s berust op

a. Binding HSP-90
b. Inhibitie fosfolipase A2
c. Omdat het door zijn lipofiliteit makkelijk in de membraan geraakt
d. Inhibitie van cytokine enz

A

b. Inhibitie fosfolipase

46
Q

Eosinofielen worden aangetrokken door

a. Degranulatie van mastcel
b. Th2cellen IL4- en IL5 vrijstelling
c. Histamine en kallikreines veroorzaken verhoogde permeabiliteit en verhoogde influx van lymfocyten
d. ?

A

a. Degranulatie van mastcel

47
Q

T -cel specifieke destructie of onderdrukking wordt gebruikt om pathologische immuunresponsen te onderdrukken. Soms gebeurt dit met producten die de werking van calcineurine blokkeren. Welke van onderstaande stellingen is niet correct?

a. De verschillende producten onderdrukken via deze weg specifiek IL-2 productie en daardoor proliferen de T cellen niet meer
b. Het is mogelijk producten te gebruiken die elkaar potentialiseren
c. De receptoren voor deze producten zijn vrij aanwezig in het cytoplasma van de T-lymfocyten
d. De werking berust op het onderdrukken van een transcriptiefactor.

A

a. De verschillende producten onderdrukken via deze weg specifiek IL-2 productie en daardoor proliferen de T cellen niet meer

48
Q

Vesiculaire cutane lupus erythemathosus kan onder meer gediagnosticeerd worden:

a. door autoantistoffen tegen extraheerbare nucleaire antigenen aan te tonen
b. met de ANA-test
c. door autoantistoffen tegen periplakine aan te tonen
d. door autoantistoffen tegen collageen XVII aan te tonen

A

a. door autoantistoffen tegen extraheerbare nucleaire antigenen aan te tonen

49
Q

De membraanstabiliserende werking van corticosteroïden berust NIET op:

a. Verminderde activiteit van fosfolipase A2
b. Activeren van steroid responsieve elementen
c. Stimuleren van lipocortines
d. Lipofiel karakter van corticosteroïden

A

d. Lipofiel karakter van corticosteroïden

50
Q

Bij rheumatoide arthritis kunnen er knobbels ontstaan ter hoogte van de gewrichten.

a. Dit is het gevolg van pannus weefsel
b. Het is een woekering van fibroblasten door de onsteking
c. Het is het gevolg van lymfoïde nodules die ontstaan ten gevolge van de immuunreactie
d. Het is gevolg van osteofyten door aantasting van het kraakbeen.

A

b. Het is een woekering van fibroblasten door de onsteking

51
Q

Cyclofosfamide:

a. Tast enkel prolifererende cellen aan en niet de rustende B en T cellen.
b. Blokkeert de de novo synthese van purines en thymidylaat
c. Tast proteïnesynthese aan en proliferatie van B-cellen meer dan T cellen
d. Werkt in op proteïnekinase C.

A

c. Tast proteïnesynthese aan en proliferatie van B-cellen meer dan T cellen

52
Q

Welke adhesiemoleculen brengen IL1 tot expressie?

A

ICAM1

53
Q

Hoe ontstaat contactdermatitis?

a. langerhanscellen zorgen voor erytheem en verharing
b. T cel activatie
c. Ig E op mastcellen

A

b. T cel activatie