Meerkeuze VVG Flashcards
1
Q
- Welke van de onderstaande beweringen maakt dat lectines toxisch zijn?
A. Ze raken vlot doorheen het GI-stelsel omdat ze resistent zijn tegen vertering
B. Ze kunnen met hun suikerbindende-regio’s aan koolhydraten binden en op die manier biochemische processen beïnvloeden
C. Beide bovenstaande zijn correct
A
C. Beide
2
Q
- Welk van onderstaande stellingen is fout i.v.m. risico van lectines?
A. Lectines binden aan het celloppervlak van erythrocyten en maken poriën waardoor deze vervallen en gaan agglutineren
B. Het grootste gevaar van lectines schuilt erin dat door aantasting van de darmwand secundair allerlei opportunistische pathogenen in de circulatie kunnen terecht komen
C. De meeste lectines zijn gevoelig aan hoge temperatuur en daar is lang genoeg koken een efficiënte preventie-maatregel
A
A. erythrocyten
3
Q
- Waar in ons lichaam heeft erucazuur het meeste effect?
A. Lever
B. Hart
C. Nieren
A
B. Hart
4
Q
- Welke stelling is juist?
A. Erucazuur heeft meeste effect in volwassen populatie
B. Erucazuur zit voornamelijk in varkensvlees
C. Erucazuur is een natuurlijke plantentoxine
A
C. Natuurlijk plantentoxine
5
Q
- Welke voedingsmiddelen vormen een gevaar voor mensen met de ziekte van Refsum?
A. Gevogelte, groene groenten, zuivelproducten
B. Rundvlees, zuivelproducten, vis
C. Weekdieren, noten, zetmeelproducten
A
B
6
Q
- Hoe wordt fytaanzuur afgebroken?
A. Alfa en beta-oxidatie
B. Glycolyse
C. Krebscyclus
A
A
7
Q
- Welke van de volgende effecten hebben de metabolieten van glucosinolaten?
A. Isothiocyanaat heeft een anticarcinogeen effect door inhibitie van cytochroom P450 die carcinogenen vormen
B. Indole-3-carbinol hebben een anti-carcinogeen effect door inhibitie van de 1A cytochroom P450 enzymen
C. Goitrine kan hyperthyroïdie veroorzaken bij runderen
A
A
8
Q
- Welke uitspraak over myrosinase is fout?
A. Het enzym knip de glucosegroep van glucosinolaat en vormt zo isothiocyanaat
B. Bacteriën in de dunne darm hebben een myrosinase-achtige activiteit
C. Het komt vrij door beschadigen van de plant
A
B
9
Q
- Waar komen gepolymeriseerde vetten vooral voor?
A. In hard vet
B. In oliën
C. In boter
A
B
10
Q
- Wat is het maximale toegestane gehalte aan pol vetten in frituurvet in BE?
A. 16%
B. 13%
C. 10%
A
B
11
Q
- Wanneer ontstaan gepolymeriseerde vetten vooral?
A. Te hoge temperatuur
B. Te veel friet in de frituurpan
C. Te veel gebruik
A
A
12
Q
- Bij een verhouding van 4:1 van omega-6 vetzuren t.o.v. omega-3 vetzuren krijg je?
A. Een inflammatoir effect
B. Een anti-inflammatoir effect
C. Geen effect
A
A
13
Q
- Over een mogelijk toxisch effect bij een verhoogde opname van omega-3 vetzuren is er nog geen wetenschappelijk bewijs. Wel is de aanbevolen dagelijks op te nemen hoeveelheid gekend. Hoeveel is deze dagelijkse aanbevolen hoeveelheid?
Hoeveel is de dagelijks aanbevolen hoeveelheid van omega 3 vetzuren?
A. 0,5 energieprocent
B. 0,5 gram per dag
C. 1 energieprocent
A
C
14
Q
- Welk van de onderstaande antwoorden is onjuist betreft de positieve effecten van omega-6 (ALA) vetzuren?
A. Omega-6 vetzuren versterken het immuunsysteem, het afweersysteem en ondersteunen hart- en bloedvaten
B. Omega-6 vetzuren ondersteunen het immuunsysteem, reguleren het metabolisme, maar hebben geen functie in de ontwikkeling van het voortplantingsstelsel
C. Omega-6 vetzuren stimuleren de haargroei, ondersteunen de regeneratie van de huid en zorgen voor een verlaagd cholesterolgehlate
A
B
15
Q
- Wat is de optimale verhouding omega-6 / omega-3 vetzuren?
A. 1 : 2-4
B. 2-4 : 1
C. 3 : 2
A
B
16
Q
- Welke stelling is juist?
A. Transvetzuren geven aanleiding tot lagere LDL concentraties en hogere HDL concentraties
B. Transvetzuren geven aanleiding tot hogere LDL concentraties en lagere HDL concentraties
C. Transvetzuren geven aanleiding tot lager totaal cholesterol/HDL
A
B
17
Q
- Wat is de aanbevolen TFA inname ten op zichte van de totale energiebehoefte?
A. <1%
B. 1,5%
C. 5%
A
A
18
Q
- Welke stelling is juist i.v.m. dioxines?
a. Huishoudelijke verbranding is een belangrijke brond, maar de uitstoot is klein
b. Huishoudelijke verbranding is een minder belangrijke bron, maar de uitstoot is groot
c. De industriele verbranding is een midner belangrijke bron, maar de uitstoot is groot
A
B
19
Q
Welke stelling over planaire PCB klopt?
a) Ze zijn minder toxisch dan co-axiale PCBs
b) Ze zijn niet lipofiel
c) Ze kunnen binden op arylhydrocarbonreceptoren
A
C
20
Q
- Wat vormt de belangrijkste bron van PCB’s en dioxines?
A. Het eten van eieren van je eigen hobbykippen
B. Luchtvervuiling door uitlaatgassen van verkeer
C. Goed doorbakken varkensvlees consumeren
A
A
21
Q
- Welke stelling is fout?
A. PCB’s en dioxines hebben een effect op lever, huid en reproductie
B. PCB’s en dioxines hebben een effect op lever, thymus en nier
C. PCB’s hebben een effect op hemoglobinesynthese en dioxines niet
A
B
22
Q
- Wat zijn de gevolgen van de dioxinecrisis in België?
A. Dit leidde tot een versoepeling van de abortus wet van de oprichting van het FAVV
B. Dit leidde tot terugroepen van varkensvlees en afgeleide producten uit de winkelketens
C. Dit leidde tot de introductie van de normen voor PCB’s in het voeder van dieren en het ontwikkelen van een monitoring systeem
A
C
23
Q
- Wat is het grote verschil tussen de tussen de dioxinecrisis in Duitsland en de anderen in Italië, België en Ierland?
A. De norm werd veel minder overschreden
B. Er werd olie die bedoeld was voor industrie gemengd in veevoeder
C. De varkenssector was totaal niet betrokken in Duitsland
A
A
24
Q
Welke stelling is just?
a) Ten gevolge van de duiste dioxinecrisis reageerde europa heel snel door oa. De introductie van een meldingsplicht voor laboratoria
b) Tijdens de lerse crisis was er een reeel risico voor de volksgezondheid
c) Op heden heeft de dioxine. En PCB problematiek geen belang meer
A
A
25
Q
- Welk van de onderstaande beweringen is juist?
A. Acrylamide is zwak mutageen en zwak clastogeen
B. Acylamide is carcinogeen en mutageen
C. Omzetting van acrylamide tot glycamide is de voornaamste oorzaak van de mutagene en carcinogene werking
A
C
26
Q
- Wat is na onderzoek de gemeten NOAEL bij mensen voor acrylamide?
A. 1 mg/kg per dag
B. 2 mg/kg per dag
C: voor de mens zijn hierover ongoldoende gegevens beschikbaar
A
C
27
Q
- Via welke verspreidingsroute komen de meeste farmaceutica in het milieu terecht?
A. Faecale contaminatie nutsdieren
B. Emissie tijdens productieproces
C. Faecale contaminatie kleine huisdieren
A
A
28
Q
- Welke van onderstaande farmaceutica induceren nadelige effecten op lange termijn?
A. EE2
B. Diclofenac
C. Beide
A
B
29
Q
- Hoe kunnen microplastics ademhalingsproblemen geven?
A. Door hun kleine diameter kunnen ze door het epitheel gaan en interfereren met de functie van het longweefsel, zodat er minder luchtuitwisseling kan plaatsvinden
B. Microplastics kunnen irreversibel binden met een receptor in het ademhalingscentrum waardoor de ademhaling onderdrukt wordt
C. Door hun grote diameter kunnen ze de luchtstroom blokkeren in de trachea, wat leidt tot dyspnee
A
A
30
Q
- In welke volgorde, van makkelijk naar moeilijk, worden de volgende klassen van plastic debris opgenomen door het dier?
A. Microplastics > nanoplastics > mesoplastics > macroplastics
B. Mesoplastics > microplastics > nanoplastics > macroplastics
C. Nanoplastics > microplastics > mesoplastics > macroplastics
A
C
31
Q
- Welke richtlijn met betrekking tot di(2-ethylhexyl)ftalaat (= DEPH) is correct?
A. Er is een verbod op het maken van speelgoed met meer dan 0,1% DEPH voor kinderen tot en met twaalf jaar
B. De jaargemiddelde kwaliteitsnorm voor DEHP voor alle oppervlaktewateren is 1,3 ng/L
C. Beide antwoorden zijn fout
A
C
32
Q
- Wat kan een gevolg zijn van de bloostelling aan ftalaten?
A. Astma
B. Obesitas
C. Astma en/of obesitas
A
C
33
Q
- Wat is een symptoom van een fenolintoxicatie?
A. Hemorrhagische diarree bij orale opname
B. Paralyse van mucociliair apparaat bij inhalatie
C. Ecchymose bij cutaan contact
A
B
34
Q
- Wat vormt het grootste risico voor een fenolintoxicatie bij de mens?
A. Inhalatie van tabaksrook
B. Het eten van gerookte vleeswaren
C. Jaarlijkse vaccinatie tegen influenza
A
A
35
Q
- Welke stof wordt er in de wetgeving gebruikt als merkstof voor het voorkomen en het effect van carcinogene PAK’s?
A. Benzo(a)pyreen
B. Fluorantheen
C. Pyreen
A
A
36
Q
- Wat is de belangrijkste soort van reactie waarmee benzo(a)pyreen wordt omgezet tot de genotoxische metaboliet?
A. Substitutie
B. Epoxidatie
C. Additie
A
B
37
Q
- Waarom is er controverse rondom het gebruik van Glyfosfaat (Roundup)?
A. Roundup zou kankerverwekkend zijn
B. Roundup heeft ook nadelig effect op dieren
C. Steeds meer gewassen zijn resistent tegen glyfosfaat
A
A
38
Q
- Waarvoor wordt DDT gebruikt?
A. Als onkruidverdelger in de landbouw
B. Ter preventie van malaria in derdewereldlanden
C. Als bestrijding tegen rode vogelmijt (Dermanyssus Gallinae)
A
B
39
Q
- Welke stof is/welke stoffen zijn potentieel carcinogeen?
A. Perfluor-octaanzuur (PFOA)
B. Perfluor-octaansulfonzuur (PFOS)
C. Beiden
A
A
40
Q
- Wat is niet juist m.b.t. geperfluoreerde componenten?
A. Niet overdraagbaar van moeder tot foetus
B. Hydrofobe en lipofobe eigenschappen
C. Resistent aan hitte en chemische agentia
A
A
41
Q
- Waar zijn in België de 3 hotspots voor zware metalen in de lucht?
A. Hoboken, Beerse en Genk
B. Hoboken, Vilvoorde en Maaseik
C. Hoboken, Beringen en Tienen
A
A
42
Q
- Welke zware metalen zorgen het meest voor zenuwsymptomen?
A. Cadmium en kwik
B. Cadmium en lood
C. Lood en kwik
A
C
43
Q
- Wat zijn de meest voorkomende symptomen van een acute loodintoxicatie?
A. Neurologische en renale stoornissen + steriliteit
B. Neurologische, renale en spijsverteringsstoornissen
C. Renale ontwikkelingsstoornissen
A
B
44
Q
- Welke stelling is fout? Loodopname kan voorkomen door …
A. Loodhoudende verfresten die in onze voeding terecht komen
B. Het frequent consumeren van zelf-geschoten wild
C. Gecontamineerd water dat door planten opgenomen worden
Opstapeling in karkas, komt in ons lichaam terecht na consumptie
A
A
45
Q
- Door wat wordt de “itai-itai ziekte” veroorzaakt?
A. Een chronische vergiftiging met Zn
B. Een chronische vergiftiging met Cd
C. Een acute vergiftiging met Cd
A
B
46
Q
- Op welke organen heeft Cd vooral een negatief effect?
A. Longen en nieren
B. Longen en prostaat
C. Nieren en darm
A
A
47
Q
- Welke toxische vorm van kwik neemt de mens op door het eten van vis?
A. Methylkwik
B. Kwikcyanide
C. Ethylkwik
A
A
48
Q
- Welk van de volgende eigenschappen van kwik is niet juist?
A. Kwik is een zwaar persistent metaal
B. Kwik is vloeibaar bij kamertemperatuur
C. Kwik vormt slechte bindingen met andere metalen
A
C
49
Q
- Hoe kan het dat er gefraudeerd kon worden met melamine in melkpoeder?
A. Melanine is een organisch eiwit en werd daarom niet opgemerkt
B. De destijds gebruikte Kjeldahl test bepaalde alleen het totaal stikstofgehalte in de melk, niet het totaal eiwitgehalte
C. Er werd alleen getest op de aanwezigheid van het acuut toxisch cyaanzuur, niet op dat van melamine
A
B
50
Q
- Wat zijn de toxische gevolgen van melamine?
A. Het veroorzaakt acute sterfte en is derhalve gebruikt voor de executie van de CEO’s van Sanlu
B. Het veroorzaakt nierstenen en kan leiden tot ernstig nierfalen
C. Melamine is niet toxisch zolang het met cyaanzuur gecombineerd wordt
A
B
51
Q
- Welke vorm van imposex wordt waargenomen bij gastropoden door TBT?
A. Een vermannelijking van vrouwelijke gasteropoden door de inhibitie van CYP450 die testosteron moet afbreken
B. Een vervrouwelijking van mannelijke gasteropoden door te sterke productie van testosteron door CYP450
C. Vermannelijking van vrouwelijke gasteropodente door veel afbraak van oestrogenen door CYP450
A
A
52
Q
- In de Rotterdam Conventie “PIC” staat voor …
A. Prior Informed Consent Procedure
B. Premium Interest Constitution
C. Prohibited Information Count
A
A
53
Q
- Wat is de belangrijkste manier van overdracht van mycotoxines?
A. Melk
B. Graangewassen
C. Lucht
A
B
54
Q
- Welk preventiemaatregel is effectief?
A. Voedsel goed verhitten
B. Schimmellaag van vb. confituur verwijderen
C. Stockage van voedsel aan lage temperatuur en vochtigheid
A
C
55
Q
- Welke uitspraak is juist i.v.m. AFB1?
A. AFB1 is mogelijk carcinogeen
B. AFB1 wordt in de pens omgezet tot 8,9 epoxide
C. AFB1 gaat blauw fluoresceren onder UV-licht
A
C