Mea culpa Flashcards
1
Q
referre
A
o,tuli,latum: terugkeren
2
Q
casus
A
us: gevaar
3
Q
reddere
A
o,reddidi,redditum: teruggeven
4
Q
superus
A
a,um: boven-
5
Q
aura
A
ae: lucht
6
Q
sequi
A
or,secutus sum: volgen
7
Q
namque
A
(nev.vgw): want
8
Q
quidem
A
(bijw.): zeker, weliswaar
9
Q
scire
A
io,scivi, scitum: weten
10
Q
resistere
A
o,stiti,-: blijven staan
11
Q
heu
A
(tussenwerpsel): helaas
12
Q
vincere
A
vinco,vici,victum: overwinnen
13
Q
ibi
A
(bijw.): daar
14
Q
effundere
A
o,fudi,fusum: alle macht was voor niks geweest /verkwisten
15
Q
labor
A
oris(ml.): moeite
16
Q
rumpere
A
o,rupi, ruptum: verbreken
17
Q
evadere
A
o,vasi,vasum:ontsnappen
18
Q
pone
A
(bijw.): achteraan
19
Q
pone
A
(bijw.): achter hem
20
Q
proserpina
A
aw: persephone
21
Q
subitus
A
a,um: plotse
22
Q
incautus
A
a,um: onvoorzichtig
23
Q
dementia
A
ae: dwaasheid
24
Q
amans
A
amantis: geliefde
25
ignoscere
o, novi, notum: vergeven
26
manes
ium: schim
27
immemor
immemor,immemor:onnadenkend
28
respicere
io,spexi,spectum: omkijken
29
immitis
is,e: harteloos
30
tyrannus
tyranni: tiran
31
foedus
eris: afspraak
32
ter
(bijw.): driemaal
33
fragor
fragoris: gedaver
34
Avernus
a,um: van Avernus(meer in onderwereld)
35
pes
pedis:voet
36
lex
legis:wet
37
capere
capio,cepi,captum:overvallen
38
lux
lucis: licht
39
animus
animi: geest
40
cum
+abl: toen
