MAW begrippen H2+3 Flashcards

1
Q

Wat is de definitie van het kernconcept ‘sociale ongelijkheid’?

A

Sociale ongelijkheid is een situatie waarin verschillen tussen mensen, in al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welk vier soorten sociale ongelijkheid zijn er?

A

Ongelijke verdeling van economische hulpbronnen: geld en bezit
Ongelijke verdeling van sociale hulpbronnen: contacten met mensen
Ongelijke verdeling van symbolische hulpbronnen: status en aanzien
Ongelijke verdeling van politieke hulpbronnen: macht en gezag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is sociale stratificatie?

A

De verdeling van de maatschappij in groepen/klassen waartussen sociale ongelijkheid bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een sociale laag?

A

Een sociale laag is een groep mensen met dezelfde maatschappelijke positie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de maatschappelijke ladder?

A

De maatschappelijke ladder is een indeling waarbij mensen met meer bezit of status hoger staan dan anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de beroepsprestigeladder?

A

Als mensen vergeleken worden op basis van de status van hun beroep, noemen we dat beroepsprestigeladder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is sociale mobiliteit?

A

Het stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder noemen we sociale mobiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen een open en een gesloten samenleving?

A

In een open samenleving hebben mensen veel kansen om sociaal mobiel te zijn.
In een gesloten samenleving is er nauwelijks mogelijkheid tot sociale mobiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de verzorgingsstaat?

A

De verzorgingsstaat is een institutie met als doel de sociale ongelijkheid te verkleinen.
Mensen betalen belasting, waardoor er bijvoorbeeld voorzieningen en (een deel van) de zorg betaald worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen collectieve en private goederen?

A

Collectieve goederen (zoals drinkwater, wegen, zorg) zijn voor iedereen toegankelijk.
Private goederen zijn goederen waar mensen voor moeten betalen. Deze goederen zijn niet voor iedereen toegankelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is collectieve actie?

A

Als een groep samen collectieve goederen tot stand wil brengen, noemen we dit collectieve actie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de definitie van het kernconcept ‘macht’?

A

Macht is het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of vergroten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke vier soorten machtsbronnen zijn er?

A

Affectieve machtsbronnen: gevoel of emoties
Cognitieve machtsbronnen: invloed op basis van kennis
Economische machtsbronnen: geld of bezit
Politieke machtsbronnen: invloed van de overheid of politieke machtsdragers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen formele en informele macht?

A

Formele macht is vastgelegd in regels of wetten
Informele macht is macht die niet officieel vastgelegd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is hegemonie?

A

Wanneer een groep in de samenleving machtsoverwicht krijgt, spreken we van hegemonie. Zij kan haar wil opleggen aan groepen met minder macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een machtsvacuüm?

A

Als een machtige groep of staat haar macht verliest en er nog geen nieuwe groep haar plaats heeft ingenomen, spreken we van een machtsvacuüm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een machtsevenwicht?

A

Er is sprake van machtsevenwicht wanneer er weinig machtsverschillen bestaan tussen groepen of staten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is gezag?

A

Gezag is macht die als legitiem wordt beschouwd (macht die wordt geaccepteerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Er zijn 3 niveaus waarop we gezag en andere maatschappelijke verschijnselen bestuderen. Welke drie niveaus zijn dat?

A

Microniveau
Mesoniveau
Macroniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de definitie van samenwerking?

A

Samenwerking is het proces waarin individuen, groepen en/of staten relaties vormen om hun handelen op elkaar af te stemmen voor een gemeenschappelijk doel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de definitie van conflict

A

Conflict is een situatie waarin individuen, groepen en/of staten elkaar tegenwerken om hun eigen doelen te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke drie voorwaarden zijn er om te kunnen samenwerken?

A

Voorwaarden om samen te kunnen werken:
1.Compromisbereidheid
2.Onderling vertrouwen
3.Wederzijdse acceptatie

23
Q

Waardoor kan er worden samengewerkt in de politiek?

A

Samenwerken in de politiek gebeurt vanwege:
1.Gedeelde waarden
2.Gedeelde belangen
3.Door dwang of machtsuitoefening

24
Q

Waarom zijn er conflicten volgens Marx?

A

Ongelijkheid in bezit leidt tot conflict

25
Q

Waarom zijn er conflicten volgens Huntington?

A

Een botsing van beschavingen leidt tot conflict

26
Q

Wat is de definitie van democratisering?

A

het proces van verandering van machts- en gezagsverhoudingen door een
grotere inspraak en zeggenschap van degene met minder macht.

27
Q

Wat is een onderhandelingshuishouding?

A

Opvoeding draait om ontplooiing, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid aanleren. Er is meer zeggenschap voor kinderen/jongeren en meer gelijkheid tussen ouders.

27
Q

Wat is een bevelshuishouding?

A

Opvoeding draait om discipline en gehoorzaamheid. Er is weinig zeggenschap voor kinderen/jongeren. De man is het hoofd van de familie.

28
Q

Was is globalisering?

A

Globalisering is het proces van uitbreiding en intensivering van contacten en afhankelijkheden over zeer grote afstanden en over landsgrenzen heen.

29
Q

Wat is het verschil tussen hyperglobalisten en andersglobalisten?

A

Voorstanders zijn hyperglobalisten, zij geloven in de groeimogelijkheden die globalisering brengt op economisch, technologisch en ecologisch gebied.
Tegenstanders zijn andersglobalisten, zij vinden dat het groeidenken moet worden ingedamd omdat het milieu overbelast raakt en grondstoffen uitgeput raken.

30
Q

Welke vier soorten sociale bindingen zijn er?

A

4 vormen van sociale bindingen:
1. Affectieve bindingen: emotionele bindingen
2. Cognitieve bindingen: kennisvorming en kennisoverdracht.
3. Economische bindingen: werk en goederen
4. Politieke bindingen: zaken die in een samenleving gemeenschappelijk geregeld moeten worden zoals onderwijs, zorg verkeer en veiligheid. Ook wel: collectieve goederen.

31
Q

Wat is groepsvorming?

A

Groepsvorming is het tot stand komen van bindingen tussen meer dan twee mensen, die elkaar beïnvloeden en samen gemeenschappelijke waarden en normen ontwikkelen.

32
Q

Welke 5 fases van groepsvorming zijn er?

A

Oriëntatiefase: onzekerheid overheerst
Conflictfase: verschillen in opvattingen worden duidelijk
Integratiefase: ontstaan van evenwicht
Uitvoeringsfase: samenwerking
Ordefase: institutionalisering van groepssamenwerking

33
Q

Wat is het verschil tussen ingroup en outgroup?

A

Ingroup: de groep mensen die erbij hoort; er is binding mee en er is sprake van een gemeenschappelijke identiteit.
Outgroup: mensen die niet bij de groep horen;
mensen tegen wie je je afzet en
met wie je in strijd/competitie bent.

34
Q

Wat is sociale controle?

A

Er is sprake van sociale controle wanneer mensen anderen ertoe bewegen (of dwingen) zich te houden aan de normen van de groep

35
Q

Wat is het verschil tussen formele en informele sociale controle?

A

Informele controle: groepsleden wijzen elkaar op de waarden en normen van de groep
Formele sociale controle: mensen die vanuit hun beroep of functie anderen op de regels wijzen.

36
Q

Wat zijn stereotypen?

A

Dit zijn cultureel aangeleerde beelden, generalisaties en veronderstellingen, bijvoorbeeld over bepaalde groepen mensen.
Bijvoorbeeld: Joodse mensen zijn rijk
Bijvoorbeeld: Hockeyspelers zijn rijker dan voetballers

37
Q

Wat hebben stereotypen te maken met groepsvorming?

A

Door stereotypen en vooroordelen zet de ene groep zich af tegen de andere groep, waardoor de binding binnen de groep toeneemt.

38
Q

Wat is het verschil tussen formele en informele groepen?

A

Informele groepen: mensen kennen elkaar en voelen zich emotioneel met elkaar verbonden, er zijn geen afspraken die officieel vastliggen en de rollenstructuur is flexibel.
Bijvoorbeeld: vriendengroep
Formele groepen: groepen met vastgelegde regels waarbij er sprake is van een bepaalde hiërarchie die is vastgelegd in taken en rollen. Vaak zijn er doelen en normen voor de groep gesteld.
Bijvoorbeeld: afdeling van een bedrijf

39
Q

Wat is het verschil tussen primaire en secundaire groepen?

A

Primaire groep: Een groep met persoonlijke en emotionele banden, die elkaar steun biedt en loyaal is aan elkaar. Deze groepen zijn erg belangrijk bij socialisatie
Bijvoorbeeld: familie of vriendengroepen
Secundaire groep: Een groep die doelgericht, onpersoonlijk en functioneel is.
Bijvoorbeeld: collega’s bij een kantoor

40
Q

Welke 3 sociologische verklaringen voor het ontstaan van sterke sociale bindingen in de maatschappij zijn er?

A

Er zijn 3 sociologische verklaringen voor het ontstaan van sterke sociale bindingen in de maatschappij:
Gedeelde waarden en normen: kunnen zorgen voor saamhorigheid en zijn bepalend voor onze identiteit
Wederzijdse afhankelijkheid: ook ‘welbegrepen eigenbelang’
Dwang: bepaalde gedragingen afdwingen, bijvoorbeeld het betalen van belasting.

41
Q

Wat is sociale cohesie?

A

Sociale cohesie is het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben. het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn en de mate waarin anderen daar een beroep op kunnen doen (solidariteit).
Ook wel: de ‘lijm’ van de samenleving.

42
Q

Wat is een negatieve kant van sociale cohesie?

A

Sociale cohesie kan ook negatieve gevolgen hebben.
Hechte gemeenschappen kunnen mensen ook uitsluiten. Ze mogen er niet bij horen omdat ze ‘anders’ zijn.
Dit kan leiden tot conflict.
Bijvoorbeeld: Hutu’s en Tutsi’s in Rwanda

43
Q

Wat is een sociale institutie?

A

Sociale institutie is een complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.
Bijvoorbeeld: het huwelijk en het onderwijssysteem
(Min of meer geformaliseerde regels
reguleren het gedrag en onderlinge
relaties en zorgen ervoor dat het
gedrag van mensen voorspelbaar wordt.)

44
Q

Wat hebben sociale instituties te maken met sociale cohesie?

A

Sociale instituties zorgen voor voorspelbaarheid en stabiliteit in samenlevingen en voor een nationale cultuur. Sociale instituties gaan daarom vaak samen met sociale cohesie.
Denk bijvoorbeeld aan religie, gedeelde waarden en normen, taal, rituelen en kijk op de wereld: deze sociale instituties zorgen voor binding.

45
Q

Noem 5 kenmerken van sociale instituties.

A

5 kenmerken van sociale instituties:
1. Ze bestaan buiten het individu om
2. Ze hebben vaak een lange traditie
3. Ze zijn vrij stabiel, maar veranderen toch ook door de tijd heen
4. Ze zijn niet alleen gebaseerd op dwingende of wettelijke macht, maar berusten vaak op moreel gezag
5. Ze zijn dwingend: door instituties wordt gedrag gesanctioneerd via beloning of straf

46
Q

Welke zes dimensies van culturen onderscheidt Hofstede?

A

Een indeling op basis van 6 verschillende dimensies om culturen te kunnen onderscheiden en vergelijken. Hierbij wordt een score tussen 0 (laag) en 100 (hoog) gegeven bij verschillende dimensies:
1. Grote versus kleine machtsafstand
2. Individualistisch versus collectivistisch
3. Masculien versus feminien
4. Zwakke versus sterke onzekerheidsvermijding
5. Lange- versus korte termijngerichtheid
6. Hedonisme versus soberheid

47
Q

Wat houdt de dimensie ‘machtsafstand’ bij Hofstede in?

A

De mate waarin de minder machtige leden in een cultuur verwachten en accepteren dat de macht ongelijk verdeeld is.

48
Q

Wat houdt de dimensie ‘individualisme-collectivisme’ bij Hofstede in?

A

De manier waarop culturen omgaan met vrijheid voor het individu ten opzichte van de groep waar dat individu bij hoort.
Individualistisch: het individuele belang gaat voor het belang van de groep, bijvoorbeeld in de Verenigde-Staten
Collectivistisch: de enkeling schikt zich naar de groep, bijvoorbeeld in China

49
Q

Wat houdt de dimensie ‘Masculien - feminien’ bij Hofstede in?

A

De vraag of binnen een cultuur verwacht en geaccepteerd wordt dat genderrollen meer gescheiden zijn (masculien) of juist overlappen (feminien).

50
Q

Wat houdt de dimensie ‘onzekerheidsvermijding’ bij Hofstede in?

A

Hoe culturen omgaan met onzekere of onbekende situaties. Daarbij gaat het om de mate waarin mensen zich bedreigd voelen door onzekere of onbekende situaties, zoals crises en conflicten.
Zwakke onzekerheidsvermijding: onzekerheid wordt gezien als een onderdeel van het bestaan en onbekende situaties worden als uitdagend gezien.
Sterke onzekerheidsvermijding: duidelijke en strakke regels in onzekere situaties en mensen reageren stressvol.

51
Q

Wat houdt de dimensie ‘langetermijngerichtheid - kortetermijngerichtheid’ bij Hofstede in?

A

De verschillende manieren waarop culturen bezig zijn met het verleden, heden en de toekomst.
Langetermijngerichtheid: streven naar een toekomstige beloning door middel van volharding en spaarzaamheid.
Kortetermijngerichtheid: mensen hechten waarde aan deugden zoals respect voor traditie, het voorkomen van gezichtsverlies en het voldoen aan sociale verplichtingen.

52
Q

Wat houdt de dimensie ‘hedonisme - soberheid’ bij Hofstede in?

A

De vraag in hoeverre genieten van het leven en plezier maken in een cultuur of samenleving centraal staat.
Hedonisme: culturen waarin het belangrijk is dat er veel ruimte is voor plezier.
Soberheid: hardwerkende samenlevingen waarbij er strikte sociale normen gelden en het idee heerst dat mensen worden beloond geen losbandig leven te hebben geleid.

53
Q

Wat is institutionalisering?

A

Het proces waarbij een complex van waarden en min of meer geformaliseerde regels vastgelegd worden in standaard gedragspatronen.