maatschappelijke rol aardrijkskunde Flashcards

1
Q

ruimtelijke beroepenvelden

A

toeristisch medewerker, distributiesector en handelssector, wetenschapssector, milieudeskundige voor de politiek, industrie…, journalisten en vastgoedsector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

fysische geografie

A

studie van het bestaan en de vorming van de fysische leefwereld en hoe deze de mens beïnvloedt vroeger en nu. (alsook de omgekeerde relatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

milieukunde

A

studie van het milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

geologie

A

studie van het ontstaan van de aarde en hoe ze verandert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

geomorfologie

A

onderzoekt de inpasbaarheid van ingrepen in het reliëf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vulkanologie

A

studie van vulkanen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

seismologie

A

studie van aardbevingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

stratigrafie

A

studie van steenlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

pedologie

A

studie van de verandering van de bodemlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hydrologie

A

studie van water in de atmosfeer en in onze bodem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cartografie

A

vervaardingen van land, zee- en luchtkaarten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sociaal en economische geografie

A

overlapt deels met fysische geografie, maar speciale aandacht aan de vorming van wereldsteden, demografische, financiële en economische stromen binnen en tussen regio’s. (studiebureaus, stadsbesturen, economische instellingen…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

migratie

A

studie van verplaatsing van volkeren en diersoorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

stadsociologie en ruimtelijke economie

A

studie van de groei en de structuur van steden en de ruimtelijke patronen van menselijke activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

toerisme

A

studie van toerisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

archeologie

A

studie van opgravingen en culturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

natuurkundig

A

kaart met gebergten, bergen en rivieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

staatkundig

A

landen, steden en plaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

absolute afstand

A

afstand in kilometers tussen beide plekken in vogelvlucht. (veranderd nooit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

relatieve afstand

A

afstand uitgedrukt in tijd, kosten en moeite. is voor iedereen anders, ga je met de fiets is de afstand bijvoorbeeld 3 uur terwijl het met de auto een halfuur is bijvoorbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

breedteligging van een plaats

A

hoe ver iets ligt ten opzichte van de evenaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

noorderbreedte (NB)

A

op het noordelijk halfrond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

zuiderbreedte (ZB)

A

op het zuidelijk halfrond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

nulmeridiaan

A

noordpool naar zuidpool door Greenwich (de meridiaan van Greenwich)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

GPS (global positioning system)

A

positioning (‘waar ben ik?’), navigation (‘hoe kan ik daar geraken?’), tracking (‘volgt tracking alles op terwijl je je verplaatst’), mapping (‘elk detail van een voor ons onbekende wereld bekend maken door het in kaart te brengen’), timing (‘tijd vertelt ons wanneer iets gebeurt, het helpt ons om een schema uit te bouwen en alles mooi volgens dat schema te laten verlopen en met tijd kunnen we meten hoelang alles duurt’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

GPS: 3 segmenten

A
  • ruimte: gebruikt voor communicatie, plaatsbepaling… geostationaire satellieten hangen in een baan rond de evenaar en hebben 24 uur nodig om 1 omwenteling rond de aarde te maken. polaire satellieten draaien rondom de aarde in een baan die over de polen loopt en hebben 12 uur nodig om rond de aarde te draaien. 20.000 km boven de aarde en extreem bepaald. iedereen kan elk moment 4 satellieten signaal ontvangen
  • controlesegment: satellieten hebben een computer, 4 atomische klokken en een radio. kunnen voortdurend informatie doorsturen naar controlestations.
  • gebruikerssegment: alle hardware e software die nodig is om de GPS signalen te ontvangen en in zichtbaar formaat vorm te geven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

werking GPS

A

4 satellieten nodig, 3 voldoende, maar 4de voor exacte plaatsbepaling. ‘driehoeksmeting van satellieten’ ontvanger afstand tot de satellieten berekenen, gebruikmakend van de reistijd van de signalen die de satellieten uitzenden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

schaal

A

is een verhouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

schaalgetal

A

geeft aan hoeveel keer iets is verkleind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

toepassingen GPS

A

-militair: was eerst volledig militair; navigatie, inzetten van troepen en afvuren wapens
-burgers: vervoermiddelen, buitensporten, tracks, spelen, industrie, onderzoek, in combinatie met GSM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

lijnschaal

A

afstand van een centimeter op de kaart, is in werkelijkheid een afstand van die centimeter maal het getal wat je meet op de lijnschaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

thematische kaart

A

kaart waarop kenmerken van één of meerdere thema’s zijn afgebeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

stippenkaart

A

aantallen van een bepaald fenomeen getekend als stippen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

figuratieve kaart

A

stippenkaart, maar de stippen verschillen in grootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

chloropleet

A

aantallen van een bepaald fenomeen omgerekend naar aantallen per oppervlakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

isolijnenkaart

A

geeft een verschijnsel (hoogte, diepte of vervuilingsgraad) weer op basis van lijnen die gelijke waarden weergeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

cartogram

A

geeft op een kaart via een lijn-, taart- of staafdiagram aan in die gebieden bepaalde statische gegevens zich onderling verhouden (taart- of staafdiagram) of in tijd ontwikkelen (lijn- of staafdiagram)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

anamorfose

A

kaart waarbij de vorm van een land min of meer behouden blijft, maar waarbij de grootte evenredig is met een bepaald attribuut/kenmerk van dat land, bijvoorbeeld het bruto nationaal product, of het aantal inwoners

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

bewegingskaart

A

een bewegingskaart geeft een beweging weer van goederen of mensen. denk aan forensen, treinbewegingen, afvalstoffen, het aantal tonnen vervoer via scheepsvaartroutes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

GIS

A

(geografisch informatie systeem) met GIS worden ruimtelijke gegevens verzameld, opgeslagen, gecombineerd, geanalyseerd en gevisualiseerd.
- functies: gegevens uit een database in kaart brengen/visualiseren, statistische en geografische analyses maken, verschillende kaarten digitaal met elkaar vergelijken, gebeurtenissen verklaren, toekomstige patronen, trends, veranderingen… voorspellen, verschillende scenario’s en mogelijke oplossingen visueel voorstellen en vergelijken, probleemloos wijzigingen aanbrengen op kaarten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

vectorformaat

A

patroon van punten, lijnen en oppervlakken waardoor er ingezoomd en uitgezoomd kan worden op kaarten zonder verlies van kwaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

rasterformaat

A

aan elkaar grenzende vierkante vakjes die elk een bepaalde waarde krijgen. Hiermee kan er gemakkelijker gerekend worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

fragmentatie

A

het proces van het opdelen van ruimtelijke gehelen in kleinere stukken in loop van de tijd versnippering van de natuur waarbij bebouwing de grootste oorzaak is door vele verkavelingen buiten de steden.

44
Q

gevolgen fragmentatie

A

ecologische achteruitgang door isolatie van dieren, ecotopen en verminderde verbondenheid, visuele degradatie van het landschap, meer verspreide bebouwing en verstoring bv. lawaaihinder en bodemverontreiniging

45
Q

morfologische verstedelijking

A

zichtbare uitbreiding van de stad waarbij de ruimte rond de stad stedelijke kenmerken krijgt. ruimte wordt meer en meer bezet door mensen met gebouwen en andere infrastructuur. bevolkingsdichtheid neemt toe.

46
Q

functionele verstedelijking

A

verzorgingsgebied van de stad steeds groter, bevolking verhuist naar stad om gebruik te maken van dienstensector. wordt gemeten adhv aantal mensen dat tewerkgesteld wordt in de dienstensector of gewoon het aantal tewerkgestelden.

47
Q

sociaal-economische verstedelijking

A

actiever aan het werk in de stad waardoor er meer pendel is en de prijzen binnen de stad stijgen, minder landbouw dus meer handel- en dienstenwerk. wordt gemeten adhv aantal mensen dat pendelt naar de steden om te gaan werken en onder andere huur- en verkoopprijzen van woningen.

48
Q

sociologische verstedelijking

A

verandering in beroepsstructuur van de mensen in de landbouwsector. mensen passen zich aan de stad aan en migreren van platteland naar de stad. hierdoor is er meer interesse in bijvoorbeeld cultuur maar zijn er ook meer problemen door vervuiling, individualisering, anonimiteit. wordt gemeten adhv aantal mensen dat woont in de stad.

49
Q

urbanisatie

A

de plattelandsbevolking migreren naar de stedelijk industriële gebieden

50
Q

suburbanisatie

A

het veranderen van het wonden uit de stad, eerst naar de rand van de stedelijke agglomeratie, dan naar nog meer perifere gebieden (plattelandsvlucht)

51
Q

desurbanisatie

A

centrale deel van stedelijkgebied zal haar bevolkingsaantal sterk zien dalen terwijl de bevolking van het stadsgewest hetzelfde aantal blijft. jobs verhuizen naar de stadsrand en transportnetwerken zijn uitgebreid. het centrum loopt leeg.

52
Q

re-urbanisatie

A

terugkeer naar de stad

53
Q

segregatie - sociale ongelijkheid

A

kernstad veroudert waardoor het minder comfortabel wordt om er te wonen. hierdoor trekken mensen met geld weg uit de kernstad weg uit de kernstad en verhuizen naar de stadsrand. er ontstaat een groeiende inkomstenongelijkheid tussen de centrale en de perifere delen van de stad.

mogelijke oplossing -> gentrificatie

54
Q

radiale (concentrisch) stadspatroon

A

ronde of ovale stad. ommuring en twee of meer hoofdbanen die allen elkaar kruisen of naar elkaar toekomen in het centrum van de stad. (vaak ook onderling verbonden)

55
Q

spinnenweb stadspatroon

A

radiale stadspatroon dat wordt gekenmerkt door vele kleine kronkelende straten door elkaar waar er verschillende hoofdwegen op verschillende plaatsen elkaar kruisen. zo ontstaan er zones in de stad.

56
Q

dambord- of grid stadspatroon/ planmatig stadspatroon

A

rechthoekige stad, gekenmerkt door 2 of meer hoofdbanen die allen elkaar loodrecht kruisen in het centrum van de stad. hoofdwegen zijn vaak ook onderling verbonden door wegen die evenwijdig staan ten opzichte van de hoofdwegen waardoor een dambord-uitzicht ontstaat.

57
Q

langwerpig stadspatroon

A

rechthoekige dambordstad. deze wordt gekenmerkt door een langwerpige vorm te hebben dat meestal wordt gevormd door het volgen van een rivier.

59
Q

concentrische zonetheorie stadspatroon

A

maakt onderscheid tussen volgende zones; centrale zakendistrict, transitiezone, residentiële zone, zonde bestaande uit woonsten van de rijkere middenklasse, pendelaarszone

60
Q

bestuursfunctie

A

rechtsregels moeten worden opgemaakt en opgevolgd. wetten, rechten en plichten moeten dus worden opgemaakt, uitgevoerd en gecontroleerd. bv. administratie, vredegerecht, belastingcontrole

61
Q

dienstenfunctie

A

diensten geven aan burgers bv. stations, transportbedrijven, brandweer…

62
Q

woonfunctie

A

de stad moet voor woonplaatsen zorgen bv. appartementen, huizen…w

63
Q

werkfunctie

A

de stad moet voor werkgelegenheden zorgen

64
Q

onderwijsfunctie

A

stad moet voor onderwijs zorgen bv. scholen, universiteiten, hogescholen…

65
Q

recreatieve functie

A

diensten aanbieden voor ontspanning bv. zwembaden, cafés, cinema, parken, speeltuinen

66
Q

culturele functie

A

musea, concertzalen, kerken, opera’s

67
Q

toeristische functie

A

toerisme zorgt voor werkgelegenheid bv. restaurants, hotels, toeristische dienst

68
Q

handelsfunctie

A

slager, bakker, supermarkt, winkelcentra

69
Q

industriële functie

A

de stad moet plek voor industrie voorzien. bv. fabrieken, brouwerij, haven

70
Q

verzorgingsfunctie

A

stad moet verzorging voor inwoners voorzien bv. ziekenhuizen, dokters

71
Q

traditionele landschappen

A

landschappen dat het resultaat zijn van de wisselwerking tussen het natuurlijk draagvlak (geologie, reliëf, bodem) en landontginning door de mens (landbouw, bewoningsvormen) sinds het einde 18e eeuw.

72
Q

kleine landschapselementen

A

kleine lijn- of puntvormige elementen in het landschap waarvan het uitzicht, de structuur of de aard deel uitmaken van de natuur, ook al zijn ze vaak het resultaat van menselijke handelen.

72
Q

ruimtelijke draagkracht

A

mate waarin maatschappelijke functies in een bepaald gebied toegelaten kunnen worden.

73
Q

ruimtelijke kwaliteit

A

resultaat van ‘juiste’ beslissingen en ‘goede’ ontwerpen

74
Q

subsidiariteitsbeginsel

A

houdt in dat elke bevoegde overheid op een bepaald bestuursniveau zich bezighoudt met alle materies die op het eigen niveau worden behandeld.

75
Q

RSV

A
  • ruimtegebrek en kwaliteitsverlies oplossen, duurzame ontwikkeling, suburbanisatie tegengaan

-grootste concentratie in de vlaamse ruit, tegen versnippering
-economische activiteiten concentreren in economische knooppunten en poorten
-efficiëntie verhogen, vlaamse stedelijke netwerken beter gebruiken, economische activiteiten zo dichtmogelijk bij deze verkeersinfrastructuur laten bundelen, lijnvormige infrastructuur ingedeeld in functionele categorieën
-bestaande open ruimten moeten verbindingen blijven bestaan om te vermijden dat de biodiversiteit afneemt

76
Q

RUP

A

bestemming van de bodem, voorschriften in verband met beheer van gebied, beschrijving van de aanpak in fases, waar gebouwd mag worden met welke voorwaarden = allemaal vastgelegd.
alle percelen van een grondgebied een bestemming.

verschil met RSV: uitvoeringsplan met concrete uitwerking

77
Q

APA

A

bepaalt de bestemming voor heel grondgebied gemeente, bevat gegevens over de bestaande toestand vangrondgebruik en over de voorziene bestemming voor elk deel van het grondgebied, moet wijziging in het bestaande wegennet, voorschriften over de vormgeving, de grootte en de plaatsing van nieuwe gebouwen weergeven

meeste gemeentes hebben dit niet.

78
Q

BPA

A

bestemmingsplan dat aan de hand van kaartmateriaal en stedenbouwkundige voorschriften aangeeft wat en hoe in een bepaald stadsgedeelte gebouwd en verbouwd mag worden, waar woningen mogen komen, waar kantoren, waar groenvoorziening…

79
Q

optische telescopen

A

werken ‘s nachts en tijdens wolkeloze hemel, moet heel donker zijn en zo min mogelijk vervuiling

80
Q

radiotelescopen

A

vangen radiogolven van hemellichamen op, kan ook overdag en bij bewolking. beter gebruik buiten dampkring

80
Q

heliocentrisme

A

zon als centraalpunt

81
Q

ruimteonderzoek

A

communicatie: telecommunicatiesatellieten

medische sector: systeem dat alle lichamelijke functies kan meten en doorsturen, bloeddrukmeters, hartmonitoren, elektroden, implantaat met automatische medicatietoediening op basis van gegevens met ingebouwde sensoren in menselijk lichaam, MRI en CT-scans

potten en pannen: tefal

navigatie: GPS

zonnepanelen: energie veel bij bv rekenmachines, huizen en andere gebouwen, maar ook bij zaken zoals rekenmachines

reddingdeken: mylar-folie, gebruikt tegen hitte tijdens Apollo-maanprogamma

brandweeruitrusting: draagbaar ademluchtsysteem, helmen beschermen 95% van infraroodstraling

schokdempende schoenen: vermijdt aandoeningen zoals rugpijn, tendinitis, zware benen, spierpijnen en gewrichtspijnen

weer en klimaat: kunnen meer vertellen over de schadelijke effecten van UV-straling en de ozonlaag rondom aarde en extreme weerfenomenen, mensen kunnen gered worden

81
Q

verschil met dwergplaneten

A

planeten groot en sterk genoeg om in hun baan rond de zon andere hemellichamen uit de weg te ruimen

81
Q

bestaan zonnestelsel

A

mercurius, venus, aarde en mars (aardse planeten) = dichtbij de zon.

Asteroïdengordel = 4 grote gasreuzen (jupiter, saturnus, uranus, neptunus)

dwergplaneet pluto en meerder manen

82
Q

komeet

A

stuk ijs, gruis en steen van buiten zonnestelsel. meestal met een staart te zien

83
Q

asteroïde

A

een rots, meestal tussen mars en jupiter, soms worden asteroïden naar de aarde gestoten

84
Q

meteoroïde

A

een stuk rots, heel wat kleiner dan een asteroïde

85
Q

meteoor

A

een meteoroïde die de atmosfeer van de aarde binnenkomt. ‘vallende ster’

86
Q

meteoriet

A

een niet volledig opgebrande meteoor die onze aarde raakt

87
Q

kometen

A

grote, vuile sneeuwbal die uit gruis, ijs en bevroren gassen bestaat, bewegen in langgerekte banen rond de zon. in de buurt van zon begint het ijs te smelten, gruis en gas komen dan vrij, zonnewind blaast het stof de ruimte in. komeet krijgt dan een staart die van de zon af wijst, laat bij beweging om de zijn kilometerslang spoor van stof achter.

88
Q

kuipergordel

A

ring bestaande uit miljarden komeetachtige lichamen, voorbij baan neptunus

89
Q

astronomische eenheid

A

gemiddelde afstand tussen de aarde en zon = ongeveer 150 miljoen kilometer.

90
Q

lichtjaar

A

afstand die het licht aflegt in een jaar = ongeveer 9,46 biljoen kilometer of 63242 astronomische eenheden

91
Q

lichtseconde

A

afstand die licht aflegt in 1 seconde = 300 000 km

92
Q

lichtminuut

A

afstand die licht aflegt in 1 minuut = 18 000 000 km

93
Q

elliptisch sterrenstelsel

A

sterrenstelsen dat de vorm heeft van een ellips en geen spiraalarmen vertoond

94
Q

spiraalvormig sterrenstelsel

A

een sterrenstelsel dat een spiraalvormige schijf heeft met in het centrum een bolvormige/ronde kern en daaromheen een bolvormige/ronde halo (bestaat uit spiraalarmen)

95
Q

balkspiraalvormig sterrenstelsel

A

is een sterrenstelsel dat een balkvormige schijf heeft met in het centrum een elliptische kern en daaromheen spiraalarmen die vanuit een balk in het midden van het stelsel lijken te komen

96
Q

melkweg of melkwegstelsel

A

sterrenstelsel waarin de zon zich bevindt, voorbeeld van een balkspiraalstelsel, ongeveer 100 000 lichtjaar in diameter, behoort tot de orionarm in de melkweg

97
Q

clusters

A

verzameling van tientallen sterrenstelsels, lokale groep = sterrenstelsel waarbij melkwegstelsel behoort

98
Q

superclusters

A

verzameling van enkele clusters (virgosupercluster)

99
Q

oerknal

A

enkel punt met oneindige dichtheid, heel hoge druk en oneindige dichtheid

100
Q

waarnemingen waarop de big bang theorie si gebaseerd

A

uitdijden van de kosmos, kosmische achtergrondstraling, lichte atoomkernen,

101
Q

evolutiemogelijkheden van het helal

A

the big rip (versnellende uitdijing), the big freeze (sterren zullen uitvalllen en alles zal donker worden, the big crunch (afremmende uitdijing), the big slurp (helal zich in een erg lang levend vacuüm bevindt en alles vernietigd wordt zonder waarschuwing