M3 voc du cadre - FR - NL Flashcards
1
Q
(se) combler
A
dichten, vullen
2
Q
(se) creuser
A
groeien, groter/dieper worden
3
Q
à l’aide de
A
met behulp van, aan de hand van
4
Q
à partir de
A
vanaf
5
Q
accueillir
A
onthalen, verwelkomen
6
Q
acheter en vrac
A
in bulk kopen
7
Q
affirmer
A
stellen, bevestigen
8
Q
alimentaire
A
voeding-
9
Q
ample
A
breed, ruim, uitvoerig
10
Q
atteindre
A
bereiken
11
Q
au sein de
A
in het midden van, binnen
12
Q
avaler
A
inslikken
13
Q
avoir le mérite de
A
de verdienste hebben (van)
14
Q
biodégradable
A
biologisch afbreekbaar
15
Q
bref, brève
A
kort, beknopt
16
Q
cancérigène
A
kankerverwekkend
17
Q
céder
A
zwichten ; afstaan
18
Q
chimique
A
chemisch
19
Q
circulaire
A
cirkelvormig
20
Q
continu
A
aanhoudend, continu, permanent
21
Q
dérivé(e)
A
afgeleid
22
Q
des dégâts (m)
A
schade
23
Q
des ustensiles (m) de cuisine
A
keukengerei
24
Q
dévastateur, dévastatrice
A
verwoestend, vernietigend
25
discontinu
onderbroken, discontinu
26
doubler
verdubbelen
27
du vinaigre
azijn
28
durable
duurzaam
29
échanger
verhandelen, uitwisselen
30
également
ook
31
engloutir
opslokken, verzwelgen
32
épais, épaisse
dik
33
être doté de
uitgerust zijn met, beschikker over
34
être dû à
te wijten zijn aan
35
ferme
stevig, vastberaden
36
frapper
raken, treffen, opvallen
37
gaspiller
verspillen
38
grimper
klimmen
39
hésitant
aarzelend
40
inattendu
onverwacht
41
irrégulier, irrégulière
onregelmatig
42
l’apparence (f)
het uiterlijk
43
la décomposition
de afbraak, de ontbinding
44
la lessive
de was; het wasmiddel
45
la main d’œuvre
de arbeidskrachten
46
le tissu
de stof
47
marqué
gemarkeerd
48
mener des recherches
onderzoeken, een onderzoek uitvoeren
49
mentir
liegen
50
mince
slank, mager, dun
51
minimiser
minimaliseren
52
net, nette
duidelijk, scherp ; netto
53
passer le cap de
de kaap van x bereiken / overschrijden
54
passer sous la barre de
onder de X gaan
55
perceptible
waarneembaar
56
perturber
verstoren
57
pourrir
rotten
58
pouvoir se passer de
zonder kunnen
59
prendre de l’ampleur
in omvang toenemen, verbreiden
60
progresser (de)
vooruitgaan, groeien (met)
61
rayer
schrappen
62
rayer
schrappen
63
reculer
achteruitgaan
64
réduire
verminderen
65
régresser
achteruitgaan
66
régulier, régulière
regelmatig
67
reprendre
hernemen, hervatten
68
ressortir
uitkomen, opvallen, blijken
69
revaloriser
herwaarderen
70
s’effondrer
instorten
71
s’élever à
bedragen
72
se pencher sur
zich buigen over
73
se redresser
heropleven
74
se replier
terugvallen
75
se tourner vers
zich richten tot
76
sensible
gevoelig
77
soudain, soudaine
plots
78
stagner
stagneren
79
subir
ondergaan
80
suivant, suivante
volgend
81
toxique
giftig
82
toxique
toxisch, giftig
83
tripler
verdrievoudigen
84
un approvisionnement
bevoorrading, voorziening
85
un axe
een as
86
un combustible
brandstof
87
un creux
een dip, een inzinking
88
un déchet
afval
89
un déclin
de achteruitgang, de terugval
90
un développement
ontwikkeling, groei
91
un déversement
storting, lek, dumping, lozing
92
un diagramme
een diagram, een grafiek
93
un écart
een kloof, een verschil, een afwijking
94
un effondrement
een ineenstorting
95
un exercice
een boekjaar ; een oefening
96
un graphique
een grafiek
97
un maintien
een behoud
98
un panier
een mand
99
un pays en développement
ontwikkelingsland
100
un placard
een wandkast
101
un plancher
een dieptepunt
102
un polluant
vervuiler
103
un recul
een achteruitgang
104
un redressement
een heropleving
105
un ressortissant
onderdaan, burger, staatsburger
106
un sachet
een zakje
107
un sommet
een top
108
une amélioration
een verbetering
109
une barre
een staaf, een lat
110
une chaîne de production
productieketen
111
une chute
een val
112
une cible
doel, doelwit
113
une colonne
een kolom
114
une consolidation
een versterking, een versteviging
115
une courbe
een curve
116
une croissance
groei
117
une denrée alimentaire
levensmiddel, voedingsmiddel
118
une échelle
schaal
119
une empreinte
afdruk
120
une explosion
een explosieve toename
121
une fibre
een vezel
122
une flambée
een plotse, hevige stijging
123
une fluctuation
een schommeling
124
une gestion
beheer, management
125
une mention
een vermelding
126
une mesure
maatregel
127
une oscillation
een schommeling
128
une part
deel
129
une plaque de cuisson
een kookplaat
130
une reprise
een heropleving, een herstel
131
une ressource
middel, hulpbron, grondstof
132
une source
een bron
133
une subvention
subsidie