losse resten van begin schooljaar 4 Flashcards
1
Q
dimanche
A
zondag
2
Q
lundi
A
maandag
3
Q
mardi
A
dinsdag
4
Q
mercredi
A
woensdag
5
Q
jeudi
A
donderdag
6
Q
vendredi
A
vrijdag
7
Q
samedi
A
zaterdag
8
Q
la semaine
A
de week
9
Q
aujourd’hui
A
vandaag
10
Q
hier
A
gisteren
11
Q
demain
A
morgen
12
Q
le printemps
A
de lente
13
Q
l’été
A
de zomer
14
Q
l’automne
A
de herfst
15
Q
l’hiver
A
de winter
16
Q
janvier
A
januari
17
Q
février
A
februari
18
Q
mars
A
maart
19
Q
avril
A
april
20
Q
mai
A
mei
21
Q
juin
A
juni
22
Q
juillet
A
juli
23
Q
août
A
augustus
24
Q
septembre
A
september
25
octobre
oktober
26
novembre
november
27
décembre
december
28
dans trois mois
over drie maanden
29
depuis
sinds
30
quand
wanneer
31
l'armoire (f)
de kast
32
la clé
de sleutel
33
le coin
de hoek
34
le frigo
de koelkast
35
le lit
het bed
36
la lumière
het licht
37
le miroir
de spiegel
38
la poubelle
de vuilnisbak
39
le blouson
het jack
40
la casquette
de pet
41
la chaussette
de sok
42
le manteau
de jas
43
la veste
het jasje
44
porter
dragen
45
rentrer
thuiskomen
46
l'addition
de rekening
47
le couteau
het mes
48
la cuillère
de lepel
49
la fourchette
de vork
50
le poivre
de peper
51
le sel
het zout
52
le lait
de melk
53
le poulet
de kip
54
le verre
het glas
55
le goût
de smaak
56
le plat
het gerecht
57
avoir faim
honger hebben
58
avoir soif
dorst hebben
59
bon marché
goedkoop
60
faire la cuisine
koken
61
la tête
het hoofd
62
l'oeil (m)
het oog
63
les yeux
de ogen
64
le coeur
het hart
65
le dos
de rug
66
la gorge
de keel
67
la main
de hand
68
le pied
de voet
69
le crayon
het potlood
70
le stylo
de pen
71
le tableau
het bord
72
le mot
het woord
73
la phrase
de zin
74
l'interrogation
de overhoring
75
la note
het cijfer
76
le sujet
het onderwerp
77
la rédaction
het opstel
78
le petit boulot
het baantje
79
le métier
het broep
80
la signature
de handtekening
81
répéter
herhalen
82
réfléchir
nadenken
83
avoir raison
gelijk hebben
84
la télécommande
de afstandsbediening
85
le truc
het ding
86
la bande dessinée
het stripverhaal
87
la piscine
het zwembad
88
le projet
het plan
89
le match
de wedstrijd
90
la boule
de bol
91
dessiner
tekenen
92
nager
zwemmen
93
télécharger
downloaden
94
content
tevreden
95
fâché
boos
96
fier/fière
trots
97
tomber amoureux
verliefd worden
98
ensemble
samen
99
le bâtiment
het gebouw
100
l'église
de kerk
101
les feux
stoplichten
102
le pont
de brug
103
le port
de haven
104
le rond-point
de rotonde
105
le camoin
de vrachtwagen
106
le frien
de rem
107
la fôret
het bos
108
le lac
het meer
109
le détour
de omweg
110
à droite
rechts
111
à gauche
links
112
tout droit
rechtdoor
113
traverser
oversteken
113
la neige
de sneeuw
114
le temps
het weer
115
la chaleur
de warmte
116
il fait chaud
het is warm
117
il faut du soleil
de zon schijnt
118
il fait du vent
het waait
119
il gèle
het vriest
120
il pleut
het regent
121
l'aller
de enkele reis
122
l'aller-retour
het retour
123
le quai
het perron
124
le monde
de wereld
125
la vue
het uitzicht
126
les gens
de mensen
127
au bord de la mer
aan zee
128
le médicament
het medicijn
129
le médecin
de arts
130
la voix
de stem
130
le sang
het bloed
131
avoir de la fièvre
koorts hebben
131
avoir mal
pijn hebben
131
être enrhumé
verkouden zijn
131
tomber malade
ziek worden
132
respirer
ademen
132
l'avenir
de toekomst
132
faire mal
pijn doen
132
mort
dood
133
bouger
bewegen
133
grave
ernstig
133
mauvais
slecht
134
laid
lelijk
134
ce matin
vanmorgen
135
cet après-midi
vanmiddag
136
être en retard
te laat komen
136
être à l'heure
op tijd komen
136
autrefois
vroeger
136
souvent
vaak
137
à la fois
tegelijkertijd
137
tôt
vroeg
137
chaque
elk
137
moins
minder
137
déjà
al
137
la moitié
de helft
137
environ
ongeveer
137
chez
bij/naar
137
la quantité
de hoeveelheid
137
sous
onder
138
en face de
tegenover
138
ailleurs
ergens anders
138
près de
dichtbij
138
partout
overal
138
malgré
ondanks
138
montrer
laten zien
138
quelque
part
138
dehors
buiten
139
par contre
daarentegen
139
pareil
hetzelfde
139
sans
zonder
139
presque
bijna
139
pourtant
toch
139
compter
tellen
139
prêter à
lenen aan
139
rouler
rijden
139
selon
volgens
139
devenir
worden
139
hésiter
aarzelen
139
perdre
verliezen
139
emprunter à
lenen van
139
mettre
zetten/leggen
139
raconter
vertellen
139
oser
durven
139
rire
lachen
139
utiliser
gebruiken
139
rester
blijven
139
trouver
vinden
139
l'araignée
de spin
140
l'oiseau
de vogel
141
la souris
de muis
142
la ville
de stad
143
le village
het dorp
144
la barbe
de baard
145
la moustache
de snor
146
le maquillage
de make-up
147
jaune
geel
148
marron
bruin
149
mauve
paars
150
vert
groen
151
car
want
152
ou
of
153
donc
dus
