Literaire begrippen Flashcards
Fictie
Verhaal dat door de auteur verzonnen is. Fictie kan op de feiten gebaseerd zijn, maar aangevuld worden met de fantasie van de schrijver.
Non-fictie
Informatieve teksten over feiten.
Genre
Categorie waarin je kunstvormen kunt indelen.
Interpunctie
Gebruik van leestekens in een tekst. Interpunctie helpt je bij het lezen en interpreteren van een tekst.
Motto
Korte tekst voorin het boek, die vaak de achterliggende bedoeling van de schrijver weergeeft.
Opdracht
Korte tekst voorin het boek, waarmee de schrijver het boek opdraagt aan één of meerdere personen.
Plot
Ontwikkelingen en gebeurtenissen in het verhaal.
Poëzie
Gedicht; geschreven taal waarbij de vorm belangrijk is. Regels lopen bijvoorbeeld niet zomaar achter elkaar door, maar er is nagedacht over waar de ene regel stopt en de volgende begint - ook als dit midden in een zin is.
Proza
Geschreven taal, waarbij de vorm minder belangrijk is. Dit soort teksten zie je overal: krantenartikelen, romans of schoolboeken.
Ab ovo
(Vanaf het ei) vertelwijze waarbij een auteur zijn verhaal vanaf het begin aan de lezer presenteert. Hij komt daarbij later dus niet met informatie die eigenlijk aan het begin voorafging.
In media res
Vertelwijze waarbij de auteur de lezer meteen midden in de verwikkelingen plaatst. Noodzakelijkerwijs komt er dan achteraf nog informatie over gebeurtenissen die zich vóór het begin van de tekst hebben afgespeeld.
Post rem
Vertelwijze waarbij de auteur het verhaal aan het eind van de verwikkelingen laat beginnen. Alle informatie die na het begin komt, heeft daar dus vóór plaatsgevonden.
Ik-verteller/ik-perspectief
Perspectief waarbij het verhaal door een van de personages in de ik-vorm wordt verteld. Dat kan tijdens de gebeurtenissen (belevend-ik) of achteraf (verhalend-ik).
Auctoriële verteller/alwetende verteller
Vertelsituatie waarbij een buiten en boven de tekst staande verteller optreedt. Deze verteller speelt dus zelf geen rol in het verhaal.
Personale verteller
Combinatie van de ik-verteller en de auctoriële verteller. Hoewel de verteller in dit geval niet zelf in het verhaal betrokken is, wordt toch één persoon gevolgd. Het verhaal staat in de derde persoon, maar er is geen sprake van een compleet overzicht zoals bij het auctoriële perspectief.
Round character
Personage dat een ontwikkeling doormaakt in het verhaal. Daardoor kun je met hem meeleven en wil je weten hoe het verder gaat. Meestal is de hoofdpersoon van een verhaal een rond personage.
Flat character
Personage dat geen ontwikkeling doormaakt in het verhaal. Binnen een verhaal is een vlak personage wel belangrijk, maar meestal is het niet de hoofdpersoon.
Type
Personage dat een minder belangrijke rol in het verhaal speelt.
Speaking name
Personage met een naam die past bij zijn karakter.
Held en antiheld
Als een personage invloed heeft op wat er gebeurt, is hij een held. Heeft hij geen invloed dan is hij een antiheld.
Ruimte
De plaatsen waar een verhaal zich afspeelt. Dit gaat niet alleen om de geografische plek, maar ook om alles wat een schrijver bedenkt over de omgeving.
Vertelde tijd
De tijd binnen een verhaal.
Verteltijd
De tijd die je erover doet om het verhaal te vertellen.
Flashback
Binnen een verhaal terugspringen in de tijd.