lire 3.2 Flashcards
1
Q
se sentir bien dans sa peau
A
goed in je vel zitten
2
Q
fixer des objectifs
A
doelen stellen
3
Q
la confiance en soi
A
het zelfvertrouwen
4
Q
le courage
A
de moed
5
Q
le bonheur
A
het geluk
6
Q
la réussite
A
het succes
7
Q
contredire
A
tegenspreken
8
Q
consécutif
A
achtereenvolgend
9
Q
réussir
A
slagen
10
Q
la paresse
A
de luiheid
11
Q
fournir
A
leveren
12
Q
la conviction
A
de overtuiging
13
Q
accessible
A
toegankelijk
14
Q
désigner
A
aanwijzen
15
Q
l’avenir
A
de toekomst
16
Q
estimer
A
menen
17
Q
la perception
A
de waarneming
18
Q
inférieur à
A
lager dan
19
Q
mentionner
A
noemen
20
Q
vain
A
vergeefs
21
Q
l’étude
A
de studie
22
Q
juger
A
beoordelen
23
Q
d’aprés
A
volgens
24
Q
le regard
A
de blik
25
la confiance
het vertrouwen
26
à propos de
met betrekking tot
27
traiter
behandelen
28
le domaine
het gebied
29
vaste
uitgebreid
30
la moyenne
het gemiddelde
31
la moyenne
het gemiddelde