Lesson 3 Flashcards
1
Q
Ontslagen worden
A
Be made redundant
2
Q
Op je hoede zijn voor
A
Be wary of
3
Q
Beslissing
A
Decision
4
Q
Verminderen
A
Diminish
5
Q
Ontslaan
A
Discharge
6
Q
Onderscheid, verschil
A
Distinction
7
Q
Afzwakken, bagatelliseren
A
Downplay
8
Q
Eentonigheid
A
Drudgery
9
Q
Uitroeien, elimineren
A
Eliminate
10
Q
Eenheid, wezen
A
Entity
11
Q
Enorm
A
Exponentially
12
Q
Verontwaardigd
A
Indignant
13
Q
Nabij
A
Nigh
14
Q
Verontrusten, verstoren
A
Perturb
15
Q
Veerkrachtig
A
Resilient
16
Q
Ommekeer
A
Reversal
17
Q
Knaagdier
A
Rodents
18
Q
Reikwijdte, bereik
A
Scope
19
Q
Ontslagvergoeding
A
Severance payment
20
Q
Giftigheidsleer
A
Toxicology
21
Q
Gewerveld dier
A
Vertebrates
22
Q
Aanpassen
A
Adapt