Lesson 1 Flashcards
La boulangerie
De bakker
Aujourd’hui
Vandaag
Travailler
Werken
Faire des courses
Boodschappen doen
Se promener
Gaan wandelen
Doit<devoir
Moeten
Le matin
‘S ochtends
La librairie
De boekenwinkel
Désirer
Wensen
Une baguette
Een stokbrood
Bien cuite
Goed gebakken
Voilà
Ziehier
Un gâteau
Een taart
C’est dommage
Het is spijtig
La monnaie
Het kleingeld
Je voudrais< vouloir
Ik zou graag willen
Ça fait
Het kost
Le vendeur/ la vendeuse
De verkoper/ de verkoopster
Le client /la cliente
De klant
Au revoir
Tot ziens
Quand
Wanneer
Plaisante
Grapje
Voyelle
Klinker
Un Sole
Een tong(vis)
Manger
Eten
Le petit-déjeuner
Het ontbijt
Un adulte
Een volwassene
Boire
Drinken
Un bol de café
Een kop koffie
Une tasse de café
Een mok koffie
Ajouter
Toevoegen
Un peu
Een beetje
Souvent
Vaak
Depuis quelques années
Sinds enkele jaren