Les verbes R1: de achterkant Flashcards
1
Q
acheter
A
kopen
2
Q
adorer
A
dol zijn op
3
Q
détester
A
een hekel hebben aan
4
Q
dessiner
A
willen
5
Q
bricoler
A
knutselen
6
Q
bavarder
A
kletsen
7
Q
nager
A
zwemmen
8
Q
passer (ses vacances)
A
vakantie doorbrengen
9
Q
préparer
A
klaarmaken
10
Q
jouer
A
spelen
11
Q
aimer
A
houden van
12
Q
bronzer
A
bruinen
13
Q
profiter
A
genieten
14
Q
habiter
A
wonen
15
Q
ranger
A
opruimen