Les Verbes Flashcards
1
Q
présenter
A
voorstellen
2
Q
rechercher
A
opzoeken
3
Q
remplacer
A
vervangen
4
Q
assister
A
bijwonen
5
Q
recruter
A
aanwerven
6
Q
compléter
A
invullen
aanvullen
7
Q
décrire
A
beschrijven
8
Q
apprendre
A
leren
bijleren
9
Q
passer
A
doorbrengen
10
Q
débuter
A
beginnen
starten
11
Q
occuper
A
uitoefenen
12
Q
quitter
A
verlaten
13
Q
effectuer
A
uitvoeren
14
Q
finir
A
eindigen
15
Q
connaître
A
kennen
16
Q
traiter
A
behandelen / verwerken
17
Q
lire
A
lezen
18
Q
acquérir
A
verwerven
19
Q
renseigner
A
inlichten
20
Q
orienter
A
begeleiden
21
Q
s’occuper
A
zich bezig houden
22
Q
devoir
A
moeten
23
Q
démissionner
A
ontslag nemen
24
Q
déménager
A
verhuizen
25
proposer
voorstellen
26
adorer
houden van
27
évoluer
evolueren
28
montrer
laten zien
29
permettre
toelaten
30
se tenir
te blijven
31
veuillez
gelieve
32
adresser
sturen
33
rédiger
opstellen
34
exprimer
uitdrukken
35
se trouver
zich bevinden
36
réfléchir
nadenken
37
interroger
ondervragen
38
trouver
vinden
39
bouger
rondlopen
40
s’énerver
kwaad worden
41
croire
geloven
42
exagérer
overdreven
43
penser
denken
44
comparer
vergelijken
45
vérifier
checken
46
laisser
verlaten
47
recevoir
ontvangen / krijgen
48
inscrire
inschrijven
49
connaître
kennen
50
oublier
vergeten
51
finir
afmaken
52
rappeler
herinneren aan
53
indiquer
aangeven
54
suivre
volgen
55
répondre
antwoorden
56
partager
delen
57
sortir
uitgaan
58
vivre
leven
59
envisager
beschouwen
60
savoir
weten
61
correspondre
passen
62
suffire
volstaan
63
discuter
kletsen
64
s’occuper de
zorgen voor
65
prendre soin de
verzorgen
66
se charger de
verantwoordelijk zijn voor