Les Verbes Flashcards
1
Q
présenter
A
voorstellen
2
Q
rechercher
A
opzoeken
3
Q
remplacer
A
vervangen
4
Q
assister
A
bijwonen
5
Q
recruter
A
aanwerven
6
Q
compléter
A
invullen
aanvullen
7
Q
décrire
A
beschrijven
8
Q
apprendre
A
leren
bijleren
9
Q
passer
A
doorbrengen
10
Q
débuter
A
beginnen
starten
11
Q
occuper
A
uitoefenen
12
Q
quitter
A
verlaten
13
Q
effectuer
A
uitvoeren
14
Q
finir
A
eindigen
15
Q
connaître
A
kennen
16
Q
traiter
A
behandelen / verwerken
17
Q
lire
A
lezen
18
Q
acquérir
A
verwerven
19
Q
renseigner
A
inlichten
20
Q
orienter
A
begeleiden
21
Q
s’occuper
A
zich bezig houden
22
Q
devoir
A
moeten
23
Q
démissionner
A
ontslag nemen
24
Q
déménager
A
verhuizen
25
Q
proposer
A
voorstellen
26
Q
adorer
A
houden van