Les Sport Flashcards
1
Q
De atletiek
A
L’athlétisme
2
Q
Het badminton
A
Le badminton
3
Q
Het ballet
A
Le ballet
4
Q
Het wielrennen , het fietsen
A
Le cyclisme
5
Q
Het golfspel
A
Le golf
6
Q
Het hockey
A
Le hockey
7
Q
Het pétanquespel
A
Le jeu de boules
8
Q
Het joggen
A
Le jogging
9
Q
Het judo
A
Le judo
10
Q
Het karate
A
Le karaté
11
Q
Het schaatsen
A
Le patinage
12
Q
Het skiën
A
Le ski
13
Q
Het langlaufen
A
Le ski de fond
14
Q
Het waterskiën
A
Le ski nautique
15
Q
Het snowboarden
A
Le snowboard
16
Q
Het surfen
A
Le surf
17
Q
Het tafeltennis
A
Le tennis de table
18
Q
Het volleybal
A
Le volley
19
Q
Het boxen
A
La boxe
20
Q
Het hardlopen
A
La course à pied
21
Q
Het dansen
A
La danse
22
Q
Het paardrijden
A
L’équitation
23
Q
De (berg) beklimmen
A
L’escalade
24
Q
Het schermen
A
L’escrime
25
Q
Het zwemmen
A
La natation
26
Q
Het petanquespel
A
La pétanque
27
Q
Het windsurfen
A
La planche à voile
28
Q
Het duiken
A
La plongée
29
Q
Het zeilen
A
La voile
