Les 5 Flashcards
1
Q
laat
A
late
2
Q
wakker
A
awake
3
Q
altijd
A
always
4
Q
eet (eten)
A
eat
5
Q
brood (het)
A
bread
6
Q
drink (drinken)
A
drink
7
Q
thee (de)
A
tea
8
Q
zo
A
so
9
Q
vroeg
A
early
10
Q
moet (moeten)
A
must
11
Q
half
A
half
12
Q
lange (lang)
A
long
13
Q
reis (de)
A
journey
14
Q
daarom
A
therefore
15
Q
ga (gaan)
A
go
16
Q
met
A
by
17
Q
reis (reizen)
A
travel
18
Q
bus (de)
A
bus
19
Q
kwart
A
quarter
20
Q
voor
A
before (to)
21
Q
zeven
A
seven
22
Q
station (het)
A
train station
23
Q
komt … aan (aankomen)
A
arrives
24
Q
acht
A
eight
25
officiële (officieel)
official
26
op tijd
on time
27
te
too
28
toen
then
29
trein (de)
train
30
gemist (missen)
missed
31
mis (missen)
miss
32
hem
it
33
want
because
34
vertrekt (vertrekken)
leaves
35
kwartier (het)
quarter of an hour
36
viftien
fifteen
37
minuten (de minuut)
minutes
38
die
that
39
lees (lezen)
read
40
krant (de)
newspaper
41
werk (werken)
work
42
weer
again
43
verschilt (verschillen)
differs
44
werkte (werken)
worked
45
over
past
46
thuis
home
47
eten
eat
48
kijk (kijken)
watch
49
televisie (de)
television
50
daarna
after that
51
huiswerk (het)
homework
52
stop
stop
53
bijna
almost
54
afgelopen
over
55
druk
busy
