les 18 Flashcards

1
Q

το επος

A

verhaal
uitspraak
woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

το εθνος

A

volk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

σχεδον +gen

A
  1. dichtbij
  2. (bijwoord) bijna
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

το παθος

A
  1. lot
  2. ervaring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

εξ ού

A

sinds
vanaf het moment dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ψευδης

A

leugenachtig
onwaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

έσπομην

A

ik volgte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

αληθης

A

waar
werkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

σφοδρα

A

erg
zeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

πειραομαι

A
  1. +gen
    beproeven
    op de proef stellen
  2. +inf
    proberen te
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

αποφευγω

A

wegvluchten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

αδυνατος

A
  1. niet in staat
  2. onmogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

προ

A
  1. voor (van plaats en tijd)
  2. voor
    ter bescherming van
  3. voor
    eerder dan
    liever dan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

το κρατος

A

kracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ετλην

A

ik durfte
ik waagte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

το αλγος

A

verdriet
smart

17
Q

ζηω

A

leven

18
Q

επαινεω

A

goedkeuren
prijzen

19
Q

μαλλον… η

A

liever . . . dan

20
Q

η νικη

A

overwinning

21
Q

οργιζομαι

A

boos worden
boos worden op
boos zijn
boos zijn op

22
Q

το ειδος

A
  1. gestalte
    uiterlijk
  2. vorm
    soort
23
Q

πολυ

A

verreweg

24
Q

ευμενης

A

welgezind
goedgezind
vriendelijk

25
Q

ουποτε

A

nooit

26
Q

μηποτε

A

nooit

27
Q

παυομαι

A

ophouden
ophouden met
ophouden te
stoppen
stoppen met
stoppen te

28
Q

ενεκα

A

terwille van
wegens

29
Q

στρατευομαι

A

een veldtocht ondernemen

30
Q

μισεω

A

haten

31
Q

δυσμενης

A

vijandig
slechtgezind

32
Q

απερχομαι

A

weggaan