les 14 - les 17 Flashcards

1
Q

wat is vakjargon

A

woorden die moeilijk zijn als je niet tot die sector behoort (=vaktaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn verklaringen voor een omslachtige communicatie

A
  • verschuilen achter vakjargon, om niet in de fout te zijn
  • vakjargon wordt gebruikt om hetgeen dat ze zeggen te verbloemen = zeggen veel maar geen betekenis
  • zender wil zich bescheiden opstellen
  • zender volgt gewoon vakjargon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

betekenis van ‘in een ivoren toren zitten’

A

je zit in een welbepaalde wereld die alleen jij kent = je denkt hoger te staan dan anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

met betrekking tot

A

over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dit schrijven

A

deze brief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

evenwel

A

echter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ten behoeve van

A

in het belang van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

opdat

A

zodat, met de bedoeling dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

inzake

A

wat betreft, op vlak van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

nietig

A

ongeldig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

dienaangaande

A

over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

evenals

A

net als

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

confer/conferatur, intra/supra (cf. , cfr. , conf. , supra.)

A

zie hieronder/ hierboven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

behoudens

A

op voorwaarde dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

betreffende

A

heeft te maken met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Oud Nederlands

A
  • verzameling van dialecten die op dat moment in de lage landen worden gesproken, beginnen vanaf 8ste eeuw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat was in vroege middeleeuwen de schrijftaal

A

latijn schrijftaal

18
Q

hoe moeten taalkundigen zich behelpen met hun onderzoek in de 8ste eeuw

A

persoonsnamen en plaatsnamen

19
Q

wat zijn glossen

A

losse, verklarende woorden en zinnetjes in de volkstaal

20
Q

wat zijn naamvallen

A

verschillende vormen die woorden aannemen, afhankelijk van hun functie in de zin

21
Q

wanneer was de start en einde van het middel nederlands

A

start : 1150
einde: 1500

22
Q

waarom hadden de teksten in het middel Nederlands zo een belangrijke rol

A

om alle inwoners bewust te maken van de regels (= teksten vooral in Latijn)
MAAR wilden strafregels ingeburgerd hebben dus schreven ze die in een taal dat iedereen begreep

23
Q

welke soort teksten waren bij het middel Nederlands alleen voor de elite?

A

literaire en religieuze teksten

24
Q

wat typeerde het middel nederlands

A
  • taal middel Nederlandse teksten stek regionaal gekleurd
  • zonder eenheidstaal, geen eenheidsspelling
    => Middelnederlandse woorden vaak uiteenlopend gespeld.
  • naamvallen uit oud Nederlands bewaard
25
Q

welke soorten naamvallen zijn er allemaal

A
  • nominatief
  • accusatief
  • datief
  • genetief
26
Q

geef wat meer uitleg bij de nominatieve naamval

A
  • gebruikt voor onderwerp
    vb. die coninc wart herde gram
27
Q

geef wat meer uitleg bij de accusatieve naamval

A
  • gebruikt voor het lijdend voorwerp
    vb. hi sach den coning
28
Q

geef wat meer uitleg bij de datieve naamval

A
  • gebruikt voor een meewerkend voorwerp
    vb. den coninge hulde brengen
29
Q

geef wat meer uitleg bij de genetieve naamval

A
  • gebruikt voor het bezittelijk voorwerp
    vb. des Coninx sone levende .xl. jaren
30
Q

wat is proclisis

A
  • voorgaande woord samenvoegen
    vb. het is = tis
31
Q

wat is enclisis

A
  • achterliggende woord samenvoegen
    vb. kunt ge = kunde
32
Q

kenmerken van het Nederlands in 1500

A
  • sommige klanken lijken op Duits
  • heel erg gelijk aan het Nederlands
  • verschil in wodrdkeuze (in haar plaats = in plaats daarvan)
33
Q

kenmerken van het Nederlands in 1000

A
  • klinkers zijn langer
  • andere woordkeuze
  • volle klinkers (bij 2de en 3de lettergreep)
  • sommige gelijkenissen met het nederlands
  • v in plaats van d aan begin van woord
34
Q

kenmerken van het Nederlands in 500

A
  • langere woorden
  • lange klinkers/medeklinkers
  • lijkt op het latijn
  • geen gelijkenissen met het Nederlands, compleet andere taal
35
Q

Kenmerken van het nieuw nederlands

A
  • naamval uitgangen verdwijnen meer en meer in de gesproken taal
  • veel vaker voorzetsels gebruikt
36
Q

welke naamvallen worden er het meeste gebruikt

37
Q

waarom waren Vlaamse migranten meer dan welkom in nederland toen de Nederlandse economie uitbloeide?

A
  • meer kennis
  • goede handel
  • veel geld
  • taal
38
Q

wat was het belang van 3 migranten

A

Marnix Van Sint-Aldegonde
= dichter van Whilhemuslied

Simon Stevin
= wiskundige en uitvinder

Joost Van den Vondel
= 1 van belangrijkste dichters in Nederland

39
Q

Verschil in woordkeuze noorden en zuiden

A
  • noorden vinden sommige woorden te deftig
  • zuiden gebruiken deze woorden dagelijks in de gesproken taal
40
Q

biografie

A
  • over een leven schrijven
41
Q

bibliografie

A
  • welke boeken iemand al geschreven heeft (lijst)
42
Q

autobiografie

A

schrijven over je eigen leven