Les 1-6 Flashcards

1
Q

EDHF

A

European Dental Hygiënist Federation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Doel van de EDHF? (3)

A
  1. De mondhygiëne verbeteren
  2. Preventie van mondziekten
  3. Toegang bieden tot preventieve zorg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe bereikt de EDHF zijn doelen? (4)

A
  • Door toegang te geven tot kwalitatief hoogwaardige preventieve mondzorg.
  • Versterken en bevorderen van het beroep.
  • Uitwisseling van informatie tussen mondhygiënistenverenigingen.
  • Samenwerken met andere Europese verenigingen van professionals in de mondzorg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Doelstellingen van de EDHF? (4)

A
  1. Versterken van het beroep.
  2. Streven naar erkenning van het beroep.
  3. Samenwerken aan opleiding en bijscholing.
  4. Samenwerken om de mondgezondheid te versterken in de samenleving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Normen

A

Regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarden

A

Zaken die belangrijk zijn in je leven en waarvoor je moeite moet doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Grondhouding

A

Manier waarop je je gedraagt in bepaalde situaties ten opzichte van personen of gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Attitude

A

Grondhouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waardoor wordt attitude gevormd?

A
  • Karaktereigenschappen
  • Opvoeding
  • Invloed van anderen
  • Opdoen van kennis
  • Levenservaring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eigenschappen die een belangrijke rol spelen voor een goede attitude: (7)

A
  1. Luisteren
  2. Belangstelling tonen
  3. Respect tonen
  4. Empathie
  5. Distantie bewaren
  6. Acceptatie
  7. Echtheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat moet je niet doen?

A
  • Niet gerust stellen als dit niet terecht is.

- Zeg niet hoe een ander zich voelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke vier dingen horen wettenschappelijk gezien bij communicatie?

A

Zender, boodschap, kanaal en ontvanger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een definitie van communicatie.

A

Het overbrengen en ontvangen van een boodschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Interpersoonlijke communicatie

A

Direct contact tussen de communicerende partijen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Voorbeelden van interpersoonlijke communicatie.

A

Telefoneren, vergaderen en faxen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Massacommunicatie

A

Verloopt via een medium en is voor iedereen toegankelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat ontbreekt bij massacommunicatie?

A

Het directe contact.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Intrapersoonlijke communicatie

A

Communicatie die iemand met zichzelf voert. Zender en ontvanger zijn dezelfde persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

3 motieven voor communicatie

A
  1. Biologische motieven
  2. Interpersoonlijke motieven
  3. Maatschappelijke motieven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Basisbehoeften van Maslow

A
  • Lichamelijke behoeften
  • Behoefte aan veiligheid
  • Behoefte om ergens bij horen en aan liefde
  • Behoefte aan waardering
  • Behoefte aan zelfontplooiing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de functie van communicatiemodellen?

A

Zichtbaar en inzichtelijk maken van het verloop van communicatieprocessen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Persoonlijke communicatie

A

Circulair proces, wel als de persoon reageert. Niet als de persoon niet reageert.

23
Q

Groepscommunicatie

A

Veel verschillende processen door elkaar. Dit veroorzaakt chaos.

24
Q

Hoeveel fases heeft het communicatieproces?

A

3 fases.

25
Q

Fase 1 van het communicatie proces

A

Zenden van de boodschap

26
Q

Fase 2 van het communicatie proces

A

Ontvangen, begrijpen en accepteren van de boodschap.

27
Q

Fase 3 van het communicatie proces

A

Terug koppelen.

28
Q

Wat zijn eigenschappen van de zender.

A

De zender zendt onbewust boodschappen. Verbaal en non-verbaal.

29
Q

De ontvanger wordt gevormd door 2 verschillende groepen factoren.

A

Omgevingsfactoren en persoonlijke factoren.

30
Q

Wat is het kanaal?

A

Het kanaal draagt de boodschap.

31
Q

Hoe doet het kanaal dit?

A

Geluidsgolven en lichtgolven.

32
Q

Noem 3 verschillende communicatie kanalen.

A
  • Vocaal auditieve kanaal
  • Visuele kanaal
  • Tactiele kanaal
33
Q

Noem voorbeelden van stromen die 1 richting op gaan. (5)

A

Tv radio, internet, kranten en tijdschriften.

34
Q

Wat is ruis?

A

Alles wat de ontvangst van boodschappen verstoort of vertekend.

35
Q

DeVito (2011) onderscheidt vier vormen van ruis noem deze.

A
  1. Fysieke ruis
  2. Fysiologische ruis
  3. Psychologische ruis
  4. Semantische ruis
36
Q

Wat is fysieke ruis?

A

Signalen van buitenaf die spreken, luisteren, kijken en/of voelen bemoeilijken.

37
Q

Wat is fysiologische ruis?

A

Lichamelijke barrières bij de zender of ontvanger.

38
Q

Wat is psychologische ruis?

A

Vooroordelen en stereotypieën, die de communicatie belemmeren.

39
Q

Wat is semantische ruis?

A

Ontstaat als de betrokkenen verschillende codes hanteren.

40
Q

Wat betekend encoderen?

A

De zender zijn gedachtes, ideeën, gevoelens vertaald naar woorden, lichaamstaal en beelden (boodschap).

41
Q

Wat betekend decoderen?

A

De ontvanger zet de woorden, lichaamstaal en beelden van de zender om in gedachtes, ideeën, gevoelens.

42
Q

Wat betekend feedback in een communicatiemodel?

A

Een reactie.

43
Q

Leg uit wat een referentiekader is.

A

De manier waarop we de wereld om ons heen waarnemen en interpreteren.

44
Q

Er zijn 7 selectieprocessen. Noem ze.

A
  1. Selectief uitzenden
  2. Selectieve kennisname
  3. Selectieve aandacht
  4. Selectieve waarneming
  5. Selectief onthouden
  6. Selectief aanvaarden
  7. Selectief met anderen over dingen praten
45
Q

Wat is het inhoudelijke aspect?

A

De letterlijke inhoud.

46
Q

Wat is het betrekkingsaspect?

A

Geeft aan hoe de inhoud wordt overgedragen en moet worden opgevat.

47
Q

4 psychologische aspecten van communicatieboodschap.

A
  1. Het inhoudelijk aspect.
  2. Het expressieve aspect.
  3. Het relationele aspect.
  4. Het appellerende aspect.
48
Q

Wat is het inhoudelijk aspect?(Communicatiemodel van prof. Schultz)

A

De inhoud van de boodschap. De feitelijke informatie.

49
Q

Wat is het expressieve aspect

A

De manier waarop de boodschap wordt overgebracht.

50
Q

Wat is het relationele aspect?

A

De relatie tussen de zender en de ontvanger. Blijkt uit hoe het gezegd wordt.

51
Q

Wat is het appellerende aspect?

A

Beroep doen op de ander.Invloed die de zender wil uitoefenen op de ontvanger.

52
Q

Wat kan je communiceren?

A

Informatie, waarneming, behoeften en gevoelens.

53
Q

Noem 2 kenmerken van een goede communicatie.

A
  • De boodschap is to the point.

- De boodschap is zonder oordeel, respectvol en niet eisend.