Lektion 6 Flashcards
1
Q
De opdracht begrijpen
A
Die aufgabe verstehen
2
Q
Iets uit het hoofd leren
A
Etwas auswendig lernen
3
Q
Een fout maken
A
Einen fehler machen
4
Q
De formule in het schrift schrijven
A
Die formel ins heft schreiben
5
Q
Een vreemde taal leren
A
Eine fremdsprache lernen
6
Q
Huiswerk maken
A
Hausaufgaben machen
7
Q
Een proefwerk maken
A
Eine klassenarbeit machen
8
Q
Bijles krijgen
A
Nachhilfe bekommen
9
Q
Een zin vertalen
A
Einen Satz übersetzen
10
Q
Een oefening uitleggen
A
Die übung erklären
11
Q
De woorden leren
A
Die vokabeln lernen
12
Q
Het rapport krijgen
A
Das zeugnis bekommen