Lektion 4 Flashcards
1
Q
anzĂ¼nden
A
Aansteken
2
Q
benötigen
A
Nodig hebben
3
Q
der Brauch
A
Het gebruik, de traditie
4
Q
darĂ¼ber hinaus
A
Bovendien
5
Q
denn
A
Want
6
Q
das Fenster
A
Het raam
7
Q
eine Freude machen
A
Een plezier doen
8
Q
irgendwann
A
Ooit, op een gegeven moment
9
Q
kapieren
A
Begrijpen
10
Q
eine Menge
A
Heel veel
11
Q
der Wettbewerb
A
de wedstrijd
12
Q
das Zeichen
A
Het teken