Lektion 2 Flashcards
1
Q
Auberdem
A
Bovendien
2
Q
Der Einritt
A
De entree
3
Q
Erhalten
A
Krijgen ontvangen
4
Q
Der flughaven
A
Het vliegveld
5
Q
Die öffentlichen vermehrsmittel
A
Het openbaar vervoer
6
Q
Passiveren
A
Gebeuren
7
Q
Recht haben
A
Gelijk hebben
8
Q
Die sehenswürdigheit
A
De bezienswaardigheid
9
Q
Verpassen
A
Missen
10
Q
Wach
A
Wakker
11
Q
Weit
A
Ver
12
Q
Zo zwier
A
In tweetallen