Lektion 1,2,4,5,7 Flashcards
1
Q
belegen
A
bewijzen
2
Q
Einzelhandel
A
detailhandel
3
Q
erneuerbar
A
duurzaam
4
Q
Feierabend
A
vrije tijd na het werk
5
Q
Forschung
A
onderzoek
6
Q
Fortschritt
A
vooruitgang
7
Q
Gehalt
A
salaris
8
Q
Gewerkschaft
A
vakbond
9
Q
offensichtlich
A
blijkbaar
10
Q
schwanken
A
schommelen
11
Q
sparen
A
bezuinigen
12
Q
Umwelt
A
milieu
13
Q
verschmutzen
A
vervuilen
14
Q
verschwenden
A
verspillen
15
Q
Wirtschaft
A
economie
16
Q
absichtlich
A
opzettelijk
17
Q
ausziehen
A
verhuizen
18
Q
beraten
A
adviseren
19
Q
betreuen
A
begeleiden
20
Q
Entscheidung
A
beslissing
21
Q
Erkenntnis
A
inzicht
22
Q
fähig
A
bekwaam
23
Q
klar
A
duidelijk
24
Q
sich leisten
A
zich veroorloven
25
Q
nachhaltig
A
blijvend
26
Q
sicher
A
veilig
27
Q
Unterlagen
A
documenten
28
Q
verführen
A
verleiden
29
Q
verwalten
A
beheren
30
Q
zuverlässig
A
betrouwbaar