Lektion 1 Flashcards
1
Q
als
A
toen
2
Q
auser
A
behalve
3
Q
deswegen
A
daarom
4
Q
Der Fluss
A
de rivier
5
Q
das Geblaude
A
het gebouw
6
Q
gehoren zu
A
behoren tot
7
Q
jedes Jahr
A
elk jaar
8
Q
oben
A
boven
9
Q
der Platz
A
de plek
10
Q
stattvinden
A
plaatsvinden
11
Q
unten
A
beneden
12
Q
versuchen
A
proberen