Leesvaardigheid & argumentatie Flashcards

1
Q

Wat is de hoofdgedachte?

A

Wat de schrijver over een onderwerp wil zeggen (vind je vaak in de inleiding en/of slot)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe vind je de hoofdgedachte?

A

Kijk naar de titel, de kern van de inleiding en de kern van het slot, formuleer de hoofdgedachte (de kern van een alinea vin je vaak aan het begin en eind)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de schrijfdoelen van een tekst?

A

Overtuigen, opinieren, informeren, amuseren, activeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe deel je een tekst in in deelonderwerpen?

A

Let op signaalwoorden/-zinnen in de eerste zinnen van alinea’s die aangeven dat het (vanaf) daar over een bepaald onderwerp gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn signaalwoorden van een opsomming?

A

Ook, bovendien, verder, eveneens, dan, vervolgens, daarnaast, ten eerste, zowel … als

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn signaalwoorden van een tegenstelling?

A

Maar, echter, toch, daarentegen, in tegenstelling tot, daar staat tegenover dat, enerzijds … anderzijds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn signaalwoorden van een chronologisch verband?

A

In 1899, daarna, vervolgens, inmiddels, toen, eerst, vroeger, tot nu toe …, toen, nu, eerder, later, de jaren ‘60, in die tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn signaalwoorden van een oorzaak-gevolg?

A

Daardoor, door, doordat, waardoor, zodat, te danken aan, te wijten aan, het gevolg van, ten gevolge van, de oorzaak hiervan is …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn signaalwoorden van een reden/verklaring?

A

Want, omdat, daarom, waarom, namelijk, immers, aangezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn signaalwoorden van een doel-middel?

A

Door middel van, met de bedoeling om, met behulp van, om te, daartoe, opdat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn signaalwoorden van een toelichting?

A

Denk hierbij aan, bijvoorbeeld, zo, dat komt voor bij, ter illustratie, dat is het geval bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn signaalwoorden van een vergelijking?

A

Net als, zoals, zo ook, evenals, eveneens, eenzelfde, hetzelfde/dezelfde als, in vergelijking met, vergeleken met, soortgelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn signaalwoorden van een voorwaarde?

A

Als, indien, mits (op voorwaarde dat), tenzij (behalve wanneer), stel dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn signaalwoorden van een conclusie?

A

Dan ook, dus, aldus, hieruit volgt, concluderend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn signaalwoorden van een samenvatting?

A

Kortom, samenvattend, alles bij elkaar genomen, om kort te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn verschillende soorten argumentaties?

A

Onderschikkend ([argument] want -> [argument]), nevenschikkend ([argument] en - > [ander argument]), onder- en nevenschikkend, enkelvoudig

17
Q

Wat zijn verschillende soorten argumenten?

A

Feitelijk (de voorstelling is leuker omdat hij langer duurt), waarderend (de voorstelling is leuker want de acteurs zijn beter)

18
Q

Wat zijn voorbeelden van drogredenen?

A

Onjuist oorzaak-gevolg, onjuist beroep op kenmerk/eigenschap, onjuist beroep op voor-/nadelen (overdrijven, vals dilemma), onjuiste voorbeelden (overhaaste generalisatie), verkeerde vergelijking/overeenkomst (verkeerde vergelijk), onjuist beroep op autoriteit of gezag, persoonlijke aanval, ontduiken van bewijslast, cirkelredenering, vertekenen van standpunt/woorden in de mond leggen, bespelen van publiek

19
Q

Waar let je op bij het beoordelen van argumentatie?

A

Auteur (is hij deskunig?), bron (betrouwbaar medium?), aangehaalde bronnen (deskundig en onafhankelijk?), actualiteit (zijn argumenten nog actueel?), drogredenen, tegenargumenten (worden tegenargumenten goed weerlegd?), consistent (spreekt bron zichzelf tegen?), schrijfstijl (neutrale, zakelijke schrijfstijl)

20
Q

Waar let je op bij het vergelijken van teksten?

A

Duidelijk uitleggen (dus niet: allebei de teksten zijn tegen, duidelijk uitleggen wat overeenkomsten / verschillen zijn)