Lecture 2 – 12-02-2016 – Value appropriation and Teece Flashcards

1
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Abstract

A

In dit document wordt getracht uit te leggen waarom innovatieve bedrijven vaak niet in staat zijn om aanzienlijke economische opbrengsten te behalen uit een innovatie, terwijl klanten, imitators en andere industriële deelnemers hiervan profiteren.De bedrijfsstrategie blijkt een belangrijke factor te zijn.

Het artikel toont aan dat wanneer imitatie gemakkelijk is, de markten niet goed werken en de winst van de innovatie kan toevallen aan de eigenaars van bepaalde complementaire activa.In plaats van de ontwikkelaars van het intellectuele eigendom.Dit wijst erop dat de innoverende onderneming in bepaalde gevallen een vroegere positie moet innemen op deze complementaire activa.

Het document geeft ook aan dat innovatoren met nieuwe producten en processen die waarde voor de consument opleveren, soms zo slecht gepositioneerd kunnen zijn op de markt dat zij noodzakelijkerwijs failliet zullen gaan.De analyse biedt een theoretische basis voor de stelling dat productie vaak van belang is, met name voor innoverende naties.Innoverende ondernemingen die niet over de vereiste productie- en productiecapaciteit beschikken, kunnen sterven, ook al zijn zij de beste op het gebied van innovatie.

Vaak wordt gesteld dat het als eerste op de markt brengen een strategisch voordeel oplevert.

Het doel van dit artikel is uit te leggen waarom een snelle seconde of zelfs een langzame derde beter presteert dan de innovator.

In dit document wordt een kader geboden dat de factoren identificeert die bepalen wie van innovaties wint: het bedrijf dat als eerste op de markt komt, opvolgerbedrijven of bedrijven die over de gerelateerde capaciteiten beschikken die de innovator nodig heeft.

Het kader lijkt nuttig te zijn om uit te leggen welk deel van de winst uit innovatie de innovator behaalt in vergelijking met zijn aanhangers en leveranciers (zie figuur 1), en om een uiteenzetting te geven van diverse activiteiten die met de innovatie verband houden, zoals joint ventures, coproductieovereenkomsten, licentiëring, enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Hoe ziet Het fenomeen er uit?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Voordelen van innovatie: Basisbouwstenen

Wat zijn de 3 fundamentele bouwstenen om van innovatie te profiteren?

A
  1. The appropriability regime
  2. Complementary assets
  3. Dominant design paradigm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Voordelen van innovatie: Basisbouwstenen

Wat zijn de 3 fundamentele bouwstenen om van innovatie te profiteren?

Ligt 1. The appropriability regime​ toe

A

Een stelsel van geschiktheid heeft betrekking op de omgevingsfactoren, met uitzondering van de bedrijfs- en marktstructuur, die bepalend zijn voor het vermogen van innovatoren om de door de innovatie gegenereerde winst te behalen. De belangrijkste dimensies van een dergelijke regeling zijn de aard van de technologie en de doeltreffendheid van wettelijke beschermingsmechanismen.

  • *Rechtsinstrumenten**: octrooien, kopieerrechten, bedrijfsgeheimen
  • *Aard van de technologie:** product, proces, tactiek, codificatie

–> Beïnvloeden beide het gemak van imitatie.

Er kan een dichotomie worden getrokken tussen omgevingen waarin de gepastheidsregeling “tight” is (technologie is relatief gemakkelijk te beschermen) en “weak” (technologie is bijna onmogelijk te beschermen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Voordelen van innovatie: Basisbouwstenen

Wat zijn de 3 fundamentele bouwstenen om van innovatie te profiteren?

Ligt 1. The appropriability regime​ toe

Ligt octrooien toe, en alternatief

A
  • Werken in de practijk alleen voor mechische producten en vrij eenvoudige mechanische uitvindingen goed.
  • Veel patenten kan omheen gewerkt worden tegen relatief lage kosten
  • Ze zijn vooral ondoeltreffend voor het beschermen van procesinnovaties want wettelijke vereisten voor valiteit aantonen of inbreuk aantonen hoog zijn

Wat is een goed alternatief:

  • bedrijfsgeheimen zijn goed alternatief
    • Bescherming van het bedrijfsgeheim is echter alleen mogelijk als een bedrijf zijn product aan het publiek kan voorleggen en de onderliggende technologie geheim kan houden.
    • The degree to which knowledge is tacit or codified also affects ease of imitation.
      • Gecodificeerde kennis is gemakkelijker over te dragen en te ontvangen. Stilzwijgende kennis is moeilijk te articuleren en dus is overdracht moeilijk, tenzij degenen die de kennis in kwestie bezitten het aan anderen kunnen demonstreren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Het dominante ontwerpparadigma

Wat zijn de twee fases in de evolutionaire ontwikkeling van een bepaalde tak van een wetenschap:?

A
  1. De preparadigmatische wanneer er geen sprake is van één algemeen aanvaarde conceptuele behandeling van het fenomeen. Hier bieden bedrijven verschillende productinnovaties aan, maar geen van hen heeft nog een grote acceptatie bij de klanten bereikt.
  2. Het paradigmatische stadium dat begint wanneer een “corpus of theory” de canons van wetenschappelijke aanvaardbaarheid lijkt te hebben gepasseerd. Dan met de afgesproken standaardconcurrentie verschuift de focus van design naar procesinnovatie, kostenreductie, productiviteit en leren (schaalvoordelen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Het dominante ontwerpparadigma

Waneer ontstaat een dominant paradigma?

A

Een dominant paradigma duidt op wetenschappelijke rijpheid en de aanvaarding van overeengekomen “normen” waarmee het zogenaamde “normale” wetenschappelijk onderzoek kan worden voortgezet. Deze’ standaarden’ blijven van kracht tenzij of totdat het paradigma wordt vernietigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Het dominante ontwerpparadigma

Hoe vertaald dit zich naar bedrijven?

A

1.Dit zou de voorbereidende fase van een industrie kunnen worden genoemd. In de vroege stadia van de ontwikkeling van de industrie, productontwerpen zijn vloeiend, productieprocessen worden losjes en adaptief georganiseerd, en veralgemeend kapitaal wordt gebruikt in de productie.

De concurrentie uit zich: in concurrentie tussen modellen, die duidelijk van elkaar verschillen.

  1. Op een gegeven moment, begint één ontwerp of een kleine klasse van ontwerpen te verschijnen als de meest veelbelovende. Een dergelijk ontwerp moet in staat zijn om op een relatief complete manier tegemoet te komen aan een hele reeks gebruikersbehoeften.

Concurrentie uit zich in: verschuift de concurrentie naar prijs en weg van design. Concurrerend succes verschuift dan naar een geheel nieuwe set variabelen:

  • Schaalvergroting
  • leren worden veel belangrijker, en
  • Gespecialiseerd kapitaal wordt ingezet om de kosten per eenheid te verlagen door schaalvoordelen en leerprestaties te benutten.
  • Verminderde onzekerheid over productontwerp biedt de mogelijkheid om gespecialiseerde langlevende investeringen af te schrijven.

> Innovatie stopt niet per se als het dominante ontwerp eenmaal uitkomt, maar kan lager in de ontwerphiërarchie plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Het dominante ontwerpparadigma

Welk risico lopen bedrijven fornamelijk in de eerste fase?

A

Als imitatie relatief eenvoudig is, kunnen imitatoren de strijd aangaan en het product op belangrijke manieren wijzigen, maar vertrouwen op de fundamentele ontwerpen die door de innovator zijn ontwikkeld.

Wanneer imitatie mogelijk is en gepaard gaat met ontwerpmodificatie voordat er een dominante vormgeving ontstaat, hebben volgers een goede kans om hun gemodificeerd product als industriestandaard te laten annointeren, vaak in het nadeel van de innovator.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Het dominante ontwerpparadigma

Hoe ziet de product process grafiek er uit?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Complementary assets

Wat is nodig voor succesvolle commercialisering van een innovatie?

A

Het noodzakelijk dat de knowhow in kwestie wordt gebruikt in combinatie met andere capaciteiten of middelen:

  1. Generic asset
  2. Specialized asset
  3. Co-specialized asset
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Complementary assets

  • *1. Generic asset
    2. Specialized asset
    3. Co-specialized asset**

Ligt toe

A

Generieke activa zijn activa voor algemene doeleinden die niet op de innovatie in kwestie behoeven te worden toegesneden.

Gespecialiseerde activa zijn activa waarbij er eenzijdige afhankelijkheid bestaat tussen de innovatie en het complementaire actief.

Co-gespecialiseerde activa zijn activa waarvoor er sprake is van bilaterale afhankelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Complementary assets

  • *1. Generic asset
    2. Specialized asset
    3. Co-specialized asset**

Waarom bestaat deze indeling?

A

Heeft gevolgen voor de winstgevendheid:
Deze drie concepten kunnen zo met elkaar in verband worden gebracht dat ze licht werpen op het imitatieproces en de winstverdeling tussen innovator en volger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Complementary assets

Waar doelt men op met ‘‘Tight appropriability regimes’‘

A

In de gevallen waarin de innovator een octrooi, auteursrechtbescherming met ijzer bekleed heeft, of waar de aard van het product zodanig is dat handelsgeheimen imitators daadwerkelijk de toegang tot de relevante kennis ontzeggen, is de innovator er bijna zeker van dat hij zijn innovatie gedurende enige tijd omzet in marktwaarde.

Zelfs indien de innovator niet over de gewenste aanvullende kosten beschikt, zal de innovator door de bescherming van de intellectuele eigendom met behulp van ijzeren bekleding de tijd krijgen om toegang te krijgen tot deze middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Complementary assets

Waar doelt men op met ‘‘Tight appropriability regimes’’

Hoe passen generic en specialized assets hiertussen?

A

Als deze assets generiek zijn, kan een contractuele relatie volstaan en kan de innovator gewoon zijn technologie in licentie geven. Gespecialiseerde O&O-bedrijven zijn in een dergelijke omgeving levensvatbaar.

I_ndien de complementaire assets echter gespecialiseerd of co-gespecialiseerd zijn_, worden contractuele relaties blootgesteld aan risico’ s, omdat één of beide partijen kapitaal zullen moeten investeren in bepaalde onomkeerbare investeringen die waardeloos zullen zijn indien de relatie tussen innovator en licentienemer verbroken wordt. Bijgevolg kan de innovator het verstandig vinden om zijn grenzen te verruimen door integratie in gespecialiseerde en co-gespecialiseerde assets. Gelukkig zullen de factoren die voor moeilijke imitatie zorgen, de innovator in staat stellen deze complementaire assets te bouwen of te verwerven zonder met innovatoren te concurreren om hun controle.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Complementary assets

Waar doelt men op met ‘‘Tight appropriability regimes’’

Wat staat tegenover Tight appropriability

A

Weak appropriability:

Tight appropriability is eerder uitzondering dan regel. Daarom moeten innovatoren zich wenden tot de bedrijfsstrategie als ze imitators/volgers op afstand willen houden. De aard van het concurrentieproces zal variëren naargelang de bedrijfstak zich in een paradigmatische of voorbereidende fase bevindt.

17
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Wat zijn de kenmerken van de Preparadigmatic phase?

A
  • In de voorbereidingsfase moet de innovator er op letten dat het basisontwerp “zweeft” totdat er voldoende bewijs is dat er een ontwerp is geleverd dat waarschijnlijk de industrienorm zal worden.
    • Een innovator moet het ontwerpproces opnieuw starten als het product niet goed in de markt past.
  • Compatibiliteitsnorm soms noodzakelijk
  • Innovatoren in weak appropriability regimes moeten dicht op de markt zitten , zodat de gebruikersbehoeften ten volle effect kunnen sorteren op ontwerpen.
    • Wanneer meerdere parallelle en sequentiële prototyping mogelijk is, heeft het duidelijke voordelen > Meestal te duur.

> In industrieën met grote ontwikkelings- en prototypingkosten - en daardoor aanzienlijke onomkeerbaarheid - en waar innovatie van het productconcept eenvoudig is, zou men verwachten dat de kans klein is dat de innovator aan het eind van de voorbereidingsfase als winnaar of winnaar uit de bus komt.

18
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Wat zijn de kenmerken van de Paradigmatisch stadium:?

A

Eerst:

  • In de voorbereidingsfase komen complementaire assets niet op grote schaal voor.
  • Rivaliteit is gericht op het identificeren van het ontwerp dat dominant zal zijn.
  • De productievolumes zijn laag en er is weinig winst te behalen bij het inzetten van gespecialiseerde assets, aangezien schaalvoordelen niet beschikbaar zijn en de prijs geen belangrijke concurrentiefactor is.
  • Naarmate het toonaangevende ontwerp of ontwerpen bekend worden zullen volumestijgingen en mogelijkheden voor schaalvoordelen bedrijven ertoe aanzetten om zich te gaan richten op massaproductie door gespecialiseerde werktuigen en apparatuur en mogelijk ook gespecialiseerde distributie aan te schaffen.

Dan:

  • Eilanden van gespecialiseerd kapitaal zullen beginnen te verschijnen in een industrie, die anders een zee van algemene doeleinden productie-apparatuur omvat.

Tot slot:

  • Naarmate de concurrentievoorwaarden beginnen te veranderen en de prijzen steeds minder belangrijk worden, wordt de toegang tot aanvullende activa echter van cruciaal belang.
  • Aangezien de kerntechnologie gemakkelijk te imiteren is, gaat men ervan uit dat commercieel succes schommelt op toegang tot complementaire assets
  • Het is op dit moment dat gespecialiseerde en co-gespecialiseerde activa van cruciaal belang worden
    • Generalistische assets zijn makkelijk aan te komen en weinig risicos aan verbonden
    • Gespecialiseerde assets daarentegen brengen aanzienlijke onkosten met zich mee en zijn niet gemakkelijk contractueel toegankelijk, aangezien de risico’s aanzienlijk zijn voor de partij die de specifieke investering doet.
      • Zelfs wanneer de innovator niet wordt geconfronteerd met situaties waarin concurrenten of potentiële concurrenten zeggenschap hebben over essentiële activa, kan de innovator nog steeds worden benadeeld.
19
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Hoe onderscheid figuur 6 generic assets, specialized assets en co-specialised assets?

A
20
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Figuur 5 welke complementaire assets voor innovatie worden onderscheden?

A
21
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Wat is het probleem met de Channel strategy?

A
  • Er zijn een groot aantal mogelijke channels die gebruikt kunnen worden.
  • Het is goed om te erkennen dat de verscheidenheid aan middelen en competenties waartoe toegang moet worden verkregen, waarschijnlijk vrij groot zal zijn, zelfs voor slechts bescheiden complexe technologieën.
    • Volledige integratie is waarschijnlijk onnodig en onbetaalbaar duur.
  • Anderzijds zou de innovator kunnen proberen toegang te krijgen tot assets via contractuele relaties
    • Het stelt de innovator soms bloot aan verschillende gevaren en afhankelijkheden die hij wellicht wil vermijden.
      • Tussen de volledig geïntegreerde en volledige contractuele uitersten zijn er talloze tussenvormen
  • Er zijn twee uitersten van het continuüm van mogelijke kanalen om complementaire assets te verwerven; dit zijn contractual modes and integration modes.
22
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Wat is het probleem met de Channel strategy?

Wat is de contractual modes?

A
  • De innovator hoeft vooraf geen kapitaaluitgaven te doen die nodig zijn voor de bouw of aankoop van de asset in kwestie.
  • Dit vermindert zowel de risico’s als de kasbehoeften.
  • Het is waarschijnlijk de beste strategie als:
  • in een strakke tight appropriability regime en waar complementaire assets beschikbaar zijn voor levering
  • In partnerschap is kennisoverdracht snel
  • De term strategische samenwerking is bedacht om het te beschrijven. > strategic partnering = arms lenght

= In an arm’s length transaction is a [transaction in which the buyers and sellers of a product act independently and have no relationship to each other. The concept of an arm’s length transaction allows the market to ensure that both parties in the deal are acting in their own self-interest and are not subject to any pressure or duress from the other party. It also assures third parties that there is no collusion between the buyer and selle

23
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Wat is het probleem met de Channel strategy?

Wat is de contractual modes?

Criticism: waarom is de huide euphoria over strategic partnering misschien misplaatst? Nuance?

A

Risico’s:

  • Het risico bestaat dat de partner niet presteert volgens de perceptie die de innovator heeft van wat het contract vereist;
  • De partner de technologie van de innovator imiteert en probeert te concurreren met de innovator. die de innovator niet kan beschermen. De innovator zal dan ontdekken dat hij een concurrent heeft gecreëerd die beter gepositioneerd is dan de innovator om van de marktkansen te profiteren.
24
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Wat is het probleem met de Channel strategy?

Wat is de contractual modes?

Wanneer zijn partnerschapsstrategieën ideaal ?​

A
  • Als de technologie van de innovator goed beschermd is
  • Als de partner een “generieke” capaciteit van vele potentiële partners moet leveren, zal de innovator in staat zijn om de overhand te houden en tegelijkertijd de kosten van duplicatie van downstreamcapaciteit te vermijden. Z
25
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Wat is het probleem met de Channel strategy?

Wat is de Integration modes?

A

Integratiemodi voordelen:

  • Per definitie eigendom, onderscheidt zich van zuiver contractuele vormen
  • Bevorderlijk is voor de afstemming van prikkels en controle.
  • Bij bezit is bedrijf in staat om de spillover effects van de toegenomen vraag naar de complementaire assets als gevolg van de innovatie te ontvangen.
  • Mogelijke spillovers, hogere synergieën
  • Voordeel van het mogelijk reeds beschikken over een aantal complementaire assets in huis (te kopen/te bouwen)
  • Zelfs nadat de innovatie is aangekondigd, zou de innovator nog steeds in staat kunnen zijn om complementaire capabilities op te bouwen of te kopen tegen concurrerende prijzen als de innovatie met ijzer beklede rechtsbescherming is uitgerust.

Nadelen:

  • Beperkingen in tijd en geld (fig. 9)
  • Distributie en gespecialiseerde fabricagecompetenties worden vaak knelpunten.

Kritiek:

  • In industrieën die te maken hebben met snelle technologische veranderingen is het onwaarschijnlijk dat één bedrijf over de volledige expertise beschikt die nodig is om geavanceerde producten tijdig en kosteneffectief op de markt te brengen.
  • Het heeft geen zin om een gespecialiseerde asset te bouwen, bijvoorbeeld als de imitators het sneller en goedkoper kunnen doen.

Invloed grote van bedrijf:

If the innovator is already a large enterprise with many of the relevant complementary assets under its control, integration is not likely to be the issue that it might otherwise be, as the innovating firm will already control many of the relevant specialized and cospecialized assets. However, in industries experiencing rapid technological change, technologies advance so rapidly that it is unlikely that a single company has the full range of expertise needed to bring advanced products to market in a timely and cost effective fashion. Hence, the integration issue is not just a small firm issue.

26
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Wat is het probleem met de Channel strategy?

Wat zijn de Beperkingen in tijd en geld (fig. 9)​

A
27
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Integration versus contract strategies: Wat betekend het samenvattend?

Wat is de realiteit?

A

Figuur 10 vat enkele relevante overwegingen samen in de vorm van een beslisstroomschema. Het geeft aan dat een winststrevend innovator, geconfronteerd met een zwakke IP-bescherming en de noodzaak om toegang te hebben tot gespecialiseerde complementaire activa en/of capaciteiten, is genoodzaakt om haar activiteiten uit te breiden door integratie, wil zij imitators voor blijven

Anders gezegd, innovatoren die nieuwe producten ontwikkelen met een slechte IP-bescherming, maar die gespecialiseerde complementaire mogelijkheden nodig hebben, zullen hun technologie eerder gokken op commercieel voordeel dan het zien zegevieren in de handen van imitators.

Figuur 10 laat zien dat de moeilijke strategische beslissingen zich voordoen in situaties waarin het appropriability regime zwak is en waar gespecialiseerde assets cruciaal zijn voor winstgevende commercialisering. Deze situaties, die in werkelijkheid zeer vaak voorkomen, vereisen dat een grondige analyse van de concurrenten deel uitmaakt van de strategische beoordeling door de innovator van zijn kansen en bedreigingen.

28
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Integration versus contract strategies: Wat betekend het samenvattend?

Wat doet figuur 11 en leg uit?

A
  • In fig. 11, wordt alleen gekeken naar situaties waar commercialisering bepaalde specialistische mogelijkheden vereist.
  • Het geeft de juiste strategieën aan voor de innovatoren en voorspelt de te verwachten resultaten voor de verschillende actoren.
  • Drie categorieën spelers zijn interessant: vernieuwers, imitators en eigenaars van gespecialiseerde assets (bijv. distributeurs).
  • Alle drie kunnen ze potentieel profiteren of verliezen van het innovatieproces.
  • Figuur 11 laat zien dat zelfs wanneer bedrijven de optimale strategie volgen, andere industriële deelnemers de jackpot kunnen meenemen.
  • Deze mogelijkheid is onwaarschijnlijk wanneer de betrokken intellectuele eigendom strikt beschermd is.
  • De enige ernstige bedreiging voor de innovator is wanneer een gespecialiseerde complementaire asset volledig worden “opgesloten”, een mogelijkheid die in vak 4 wordt erkend.
    • Dit kan zelden zonder medewerking van de overheid. Maar het komt vaak voor, zoals wanneer een buitenlandse overheid de toegang tot een buitenlandse markt sluit, waardoor de innovatoren gedwongen worden om licenties te verlenen aan buitenlandse bedrijven, maar met de overheid effectief kartelvorming bij de potentiële licentienemers.
  • Bij een zwakke bescherming van de intellectuele eigendom is het echter duidelijk dat de innovator vaak zal verliezen aan imitators en/of bezitters van activa, zelfs wanneer de innovator de juiste strategie volgt (cel 6).
  • Het is duidelijk dat verkeerde strategieën problemen kunnen verergeren.
  • Aan de andere kant, als een innovator probeert te contracteren voor de levering van een kritisch capability wanneer hij de capability zelf moet opbouwen, dan kan het wel zijn dat hij een imitator heeft die beter in staat is om de markt te bedienen dan de innovator zelf.
29
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Implicaties voor de O&O-strategie, de structuur van de industrie en het handelsbeleid

Toewijzing van O&O-middelen

A
  • Als een innoverend bedrijf zijn R&D-middelen niet richt op nieuwe producten en processen die het in vergelijking met potentiële imitators en/of volgelingen voordeliger op de markt kan brengen, is het onwaarschijnlijk dat het van zijn investeringen in O&O profiteert.
    • In die zin moet de geschiedenis van een onderneming - en de assets die zij reeds bezit - bepalend zijn voor haar investeringsbeslissingen op het gebied van O&O.
  • Het is duidelijk dat het een innoverend bedrijf met aanzienlijke assets die reeds aanwezig zijn, vrij staat om nieuwe wegen in te slaan, zolang het zich daarbij maar bewust is van de capaciteiten die nodig zijn om de innovatie succesvol te commercialiseren.
  • Het is dus duidelijk dat het investeringsbesluit van de R&D niet los kan worden gezien van de strategische analyse van markten en industrieën en de positie van de onderneming daarin.
30
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Implicaties voor de O&O-strategie, de structuur van de industrie en het handelsbeleid

Wat zijn de verschillen tussen Kleine versus grote ondernemingen?

A
  • Grote bedrijven hebben bij de introductie van een nieuw product meer kans om de relevante gespecialiseerde en gespecialiseerde assets binnen hun grenzen te hebben. Zij kunnen hun technologie dus beter, hoe mager ook, tot maximaal voordeel melken.
  • Kleine binnenlandse bedrijven hebben minder kans om de relevante gespecialiseerde en gespecialiseerde activa binnen hun grenzen te hebben en zullen dus ofwel de kosten moeten dragen om ze te proberen te bouwen, ofwel om coalities te ontwikkelen met concurrenten/eigenaren van de gespecialiseerde assets.
31
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Implicaties voor de O&O-strategie, de structuur van de industrie en het handelsbeleid

Wat zijn de Regimes of appropriability and industry structure?

A
  • In bedrijfstakken waar wettelijke beschermingsmethoden doeltreffend zijn of waar nieuwe producten moeilijk te kopiëren zijn, lijkt de strategische noodzaak voor innoverende bedrijven om te integreren in gespecialiseerde assets minder dwingend dan in bedrijfstakken waar de rechtsbescherming zwak is.
    • In gevallen waarin de rechtsbescherming zwak of onbestaand is, zal de controle over gespecialiseerde assets nodig zijn om op lange termijn te kunnen overleven.
  • In het algemeen geldt dat, als de rechtsbescherming van de winst van de innovator zeker is, bepalen ondernemingen hun grenzen op basis van hun vermogen om de behoeften van de gebruikers te identificeren en hierop in te spelen door middel van R&D.
  • Hoe zwakker de juridische beschermingsmethoden, hoe groter de prikkel om te integreren in de relevante gespecialiseerde assets .
  • Naarmate de industrieën waar de rechtsbescherming zwak is, tot ontplooiing beginnen te komen, wordt de integratie in innovatiegerichte sectoren ook bevorderd en er zullen cospecialized assets optreden.
    • Vaak zal dit de vorm aannemen van achterwaartse, voorwaartse en laterale integratie.
32
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Implicaties voor de O&O-strategie, de structuur van de industrie en het handelsbeleid

Wat is de Industry maturity, new entry, and history?

A
  • Naarmate de technologisch vooruitstrevende industrieën zich verder ontwikkelen en een groter deel van de relevante cospecialized assets onder de koepel van gevestigde ondernemingen worden gebracht, wordt het moeilijker om tot de markt toe te treden.
  • Bovendien is het waarschijnlijker dat wanneer dit toch gebeurt, coalitievorming al in een vroeg stadium zal plaatsvinden. Kortom, geschiedenis is belangrijk voor het begrijpen van de structuur van de moderne zakelijke onderneming.
    • Bestaande vaste grenzen kunnen niet altijd worden verondersteld voor de hand liggende rationaliteiten te hebben ten opzichte van de huidige eisen.
33
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Implicaties voor de O&O-strategie, de structuur van de industrie en het handelsbeleid

Wat is The importance of manufacturing to international competitivene?

A
  • Vrijwel alle vormen van technologische knowhow moeten worden ingebed in goederen en diensten om waarde voor de consument te leveren.
  • Een belangrijk beleid voor de innoverende natie is de vraag of de identiteit van de bedrijven en naties die deze functie uitvoeren van belang is.
  • In een wereld van strakke toepasbaarheid en nihil transactiekosten - de wereld van de neoklassieke handelstheorie - is het een kwestie van onverschilligheid of een innoverend bedrijf een eigen fabricagecapaciteit heeft, binnenlands of buitenlands. Zij kan zich gewoon bezighouden met het sluiten van overeenkomsten tegen marktvoorwaarden (octrooilicenties, knowhowlicenties, coproductie, enz.) voor de verkoop van de output van de activiteit waarin zij een comparatief voordeel (in dit geval O&O) heeft en zal het rendement maximaliseren door zich te specialiseren in wat zij het beste doet.
  • In een stelsel van zwakke toepasbaarheid, en met name wanneer de vereiste productiemiddelen gespecialiseerd zijn in de innovatie, wat vaak het geval is, kan deelname aan de productie echter noodzakelijk zijn indien een innovator de opbrengsten van zijn innovatie wil gebruiken.
    • Als de productiekosten van een innovator dus hoger zijn dan die van zijn imitators, kan het zijn dat de innovator uiteindelijk het leeuwendeel van zijn winst aan de imitator cederen. In een systeem van zwakke approbiabilty system kunnen lagekostenimitatorfabrikanten uiteindelijk uiteindelijk alle winst uit innovatie halen.
    • In een zwakke appropriability regime waarbij gespecialiseerde productiecapaciteiten nodig zijn om nieuwe producten te produceren, kan een innovator met een fabricageachterstand vaststellen dat zijn voordeel in een vroeg stadium van onderzoek en ontwikkeling geen commerciële waarde heeft.
    • Naarmate technologie meer publiek en minder eigendom wordt door gemakkelijkere imitatie, is kracht in productie en andere mogelijkheden noodzakelijk om voordeel te halen uit de technologische voordelen die een innovator kan hebben.
34
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Implicaties voor de O&O-strategie, de structuur van de industrie en het handelsbeleid

Hoe kunnen trade and investment barriers impact hebben op de innovators’ profits?

A
  • Wanneer een innoverende onderneming die winst genereert, aanvullende assets in het buitenland moet gebruiken, kunnen regeringen van de gastlanden, door de toegang te beperken, de innovatoren soms voor een deel van de winst uitmelken, met name voor dat deel van de winst dat afkomstig is van verkopen in het gastland.
    • Het vermogen van de regeringen van het gastland om dit te doen, hangt echter in belangrijke mate af van de kritieke waarde van de assets van het gastland voor de innovator.
    • Indien de kosten en infrastructuurkenmerken van het gastland zodanig zijn dat het de meest rendabele productielocatie ter wereld is, en indien de binnenlandse industrie concurrerend is, zou de regering van het gastland door als feitelijke monopsonist op te treden, de voorwaarden voor toegang tot de complementaire assets moeten kunnen aanpassen om een groter deel van de winst die door de innovatie wordt gegenereerd, aan te passen.
    • Indien het gastland daarentegen geen unieke complementaire assets biedt, behalve toegang tot zijn eigen markt, zullen beperkende praktijken van de overheid alleen leiden tot een herverdeling van de winst over binnenlandse in plaats van wereldwijde verkopen.
35
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Implicaties voor de O&O-strategie, de structuur van de industrie en het handelsbeleid

Wat zijn de Implications for the international distribution of the benefits from innovation?

A
  • Zelfs wanneer de gespecialiseerde assets in het bezit zijn van de innoverende onderneming, kunnen zij zich in het buitenland bevinden.
    • Buitenlandse productiefactoren zullen dus waarschijnlijk baat hebben bij onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten over de grenzen heen.
    • Door de juiste strategische beslissing te nemen, kunnen innoverende ondernemingen de belangen van aandeelhouders beschermen; om er echter voor te zorgen dat binnenlandse in plaats van buitenlandse gespecialiseerde assets het leeuwendeel van de externe effecten die naar complementaire assets worden overgeheveld, kunnen de ondersteunende infrastructuur voor deze complementaire assets niet in waarde dalen. Kortom, als een natie innovatie heeft doorstaan, dan moet zij, bij gebrek aan bescherming van de intellectuele eigendom met ijzer bekleed, goed ontwikkelde complementaire troeven in stand houden om de voordelen van innovatie door het spillovereffect te kunnen benutten.
36
Q

2.2

Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.

Implicaties voor de O&O-strategie, de structuur van de industrie en het handelsbeleid

Conclusie?

A
  • The framework indicates that the boundaries of the firm are an important strategic variable for innovating firms.
  • The ownership of complementary assets, particularly when they are specialized and/or cospecialized, help establish who wins and who loses from innovation.
  • Imitators can often outperform innovators if they are better positioned with respect to critical complementary
    assets. Hence, public policy aimed at promoting innovation must focus not only on R&D, but also on complementary assets, as well as the underlying infrastructure.
    • If government decides to stimulate innovation, it would seem important to clear away barriers which impede the development of complementary assets which tend to be specialized or cospecialized to innovation. To fail to do so will cause an unnecessary large portion of the profits from innovation to flow to imitators and other competitors. If these firms lie beyond one’s national borders, there are obvious implications for the internal distribution of income.
  • The size and history of the firm can be beneficial in profiting from own innovation as a larger company is likely to have more complementary assets already.
  • Furthermore, industry structure and legal regulations can influence the protection and long-run survival of an innovation. The final point of concern mentioned by the author is that of international competitiveness. Whereas an international supply chain may reduce costs or increase specialization, different national legal regulations may discriminate against foreign innovations in such a way as to gain a share of profit of the innovation.
37
Q
A