Le verbe correspondant Flashcards
Opmerken / waarnemen
Remarquer - la remarque
Aanvaarden / aannemen
Accepter - l’acceptation
Het eens zijn over / overeenkomen
Convenir - la convention
Vaak bezoeken / vaak ontmoeten
Fréquenter - la fréquentation
Geduldig afwachten / geduld oefenen
Patientier - la patience
Herhalen
répéter - la répétition
Aanpakken / ondernemen
Entreprendre - l’entreprise
Maken / vervaardigen
Fabriquer - La fabrication
Samenwerken, meewerken
Collaborer - la collaboration
Inlichten / vermelden
Renseigner - le renseignement
Vertegenwoordiger / uitbeelden
Représenter - la représentation
Bezoeken / bezichtigen
Visiter - la visite
Ontvangen / krijgen
Recevoir / réceptionner - la réception
Op de hoogte brengen, inlichten
Informer - l’information
Aanwijzen / wijzen op
Indiquer - l’indication