Le Portable Au Quotidien: Indications Flashcards
1
Q
À 12h15
A
Om 12h15
2
Q
Vers 18h30
A
Rond 18h30
3
Q
De 10h à 12h
A
Van 10h tot 12h
4
Q
Le matin
A
‘S morgens
5
Q
Le midi, à midi
A
‘S middags
6
Q
L’après-midi
A
‘S namiddags
7
Q
Le soir
A
´‘s avonds
8
Q
La nuit
A
´s nachts
9
Q
Le lundi/le mardi/…
A
Op (iedere) maandag/ op (iedere) dinsdag/…
10
Q
Pendant la semaine
A
Tijdens het weekend
11
Q
Pendant les vacances
A
Tijdens de vakantie
12
Q
Avant / après l’école
A
Voor / na school
13
Q
Au primtemps
A
In de lente
14
Q
En été / automne / hiver
A
In de zomer / herfst / winter
15
Q
Puis / ensuite / alors / après
A
Dan / nadien / daarna / vervolgens
16
Q
Souvent / le plus souvent
A
Vaak / meestal
17
Q
Parfois / de temps en temps
A
Soms
18
Q
Rarement
A
Zelden
19
Q
Ne … jamais
A
Nooit
20
Q
Ne … plus
A
Niet meer
21
Q
Toujours / tout le temps
A
Altijd
22
Q
Constamment
A
Voortdurend
23
Q
Quotidiennement
A
Dagelijks
24
Q
Tous les jours / mois
Chaque jour / mois
A
Elke / iedere dag / maand
25
Toutes les semaines / chaque chaque semaine
Iedere week
26
D’habitude
Gewoonlijk
27
Une / deux … fois par jour / semaine / mois / an
Één / twee …. Keer per dag / week / maand / jaar
28
La semaine d’après
De week nadien
29
Le lendemain
De dag nadien
30
Quand + sujet + verbe
Wanneer + onderwerp + werkwoord
31
Il y a 2 ans
2 jaar geleden
32
À la maison
Thuis / naar huis
33
Chez moi
Bij mij thuis
34
Chez elle / lui
Naar/bij haar/hem thuis
35
Chez ma grand-mère
Naar/bij mijn grootmoeder
36
Chez mes amis
Naar/bij mijn vrienden
37
Dans ma chambre
In mijn kamer
38
À l’école
Naar/op school
39
En classe
Naar/in de klas
40
À la bibliothèque
Naar/in de bib
41
À la cantine
Naar/in de refter
42
Au club de sport
Naar/in de sportclub
43
En rue
Op straat
44
En ville
Naar/in de stad
45
À la campagne
Naar/op het platteland
46
Au parc
Naar/in het park
47
Au foot
Naar/op de voetbaltraining
48
Au basket
Naar/op de baskettraining
49
Au restaurant
Op restaurant / Naar het restaurant
50
Au cinéma
Naar/in de bioscoop
