Le Lexique Flashcards

1
Q

Een woord

A

Un mot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een verbindingswoord

A

Un connecteur, un articulateur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een omschrijving

A

Une périphrase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De spreeksnelheid (regelmatig/hakkelig)

A

Le débit (régulier, haché)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een rijke en gevarieerde woordenschat

A

Un vocabulaire riche et varié

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een gangbare uitdrukking

A

Une expression courante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een gangbare zinswending

A

Une tournure courante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een eenvoudige zin

A

Une phrase simple

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een duidelijke taal

A

Un langage clair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een standaardtaal

A

Un langage standard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een toespraak, een redevoering

A

Un discours

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een uiteenzetting

A

Un exposé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een tekst

A

Un texte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Feitelijk

A

Factuel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Samenhangend

A

Cohérent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Duidelijk

A

Clair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vlot, vloeiend

A

Fluide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Een literair werk

A

Une oeuvre littéraire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Een essay

A

Un essai

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Een verslag

A

Un rapport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Een uitwisseling

A

Un échange

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Het dagelijks leven

A

La vie quotidienne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Een plot (van een film)

A

Une intrigue (d’un film)

24
Q

Het belangrijkste

A

L’essentiel

25
Q

Een uitzending (radio/tv)

A

Une émission de radio/ de télé

26
Q

Langzaam praten

A

Parler d’une façon lente

27
Q

Zijn woorden zoeken

A

Chercher ses mots

28
Q

Fouten maken

A

Commettre des erreurs

29
Q

Aarzelen

A

Faire des hésitations

30
Q

Zonder aarzelen

A

Sans hésitation

31
Q

Zijn plan trekken met losstaande woorden

A

Se débrouiller avec des mots isolés

32
Q

Zich verstaanbaar kunnen maken

A

Pouvoir se faire comprendre

33
Q

Voldoende woordenschat hebben

A

Avoir un vocabulaire suffisant

34
Q

Eenvoudige zinsbouw gebruiken

A

Utiliser des structures simples

35
Q

Een goede beheersing van de woordenschat hebben

A

Avoir une bonne maîtrise du vocabulaire

36
Q

Vlot praten

A

Parler avec aisance

37
Q

Zich vlot uitdrukken

A

S’exprimer couramment

38
Q

Zich duidelijk uitdrukken

A

S’exprimer clairement

39
Q

Zich spontaan uitdrukken

A

S’exprimer spontanément

40
Q

Zich duidelijk en gedetailleerd uitdrukken (over een onderwerp)

A

S’exprimer de façon claire er détaillée (sur un sujet)

41
Q

Tussenkomen in een gesprek

A

Intervenir dans un échange

42
Q

Een wisselwerking vertonen in een gesprek

A

Interagir

43
Q

Zijn mening verdedigen

A

Défendre son opinion

44
Q

Zijn standpunt (over…) uiteenzetten

A

Développer son point de vue (sur…)

45
Q

Deelnemen aan een gesprek over

A

Prendre part à une conversation sur

46
Q

Deelnemen aan een discussie over

A

Participer à une discussion sur

47
Q

Een gesprek aangaan

A

Engager une conversation

48
Q

Een gesprek gaande houden

A

Soutenir une conversation

49
Q

Lezen zonder moeite

A

Lire sans effort

50
Q

Een nota / mededeling lezen

A

Écrire une note / un message

51
Q

Een dankbrief / bedankje schrijven

A

Écrire une lettre de remerciement

52
Q

Een ervaring / indruk beschrijven

A

Décrire une expérience / une impression

53
Q

Woorden met elkaar in verband brengen

A

Relier des mots

54
Q

Zinnen verbinden

A

Lier des phrases

55
Q

Een gesprek afsluiten

A

Clore une conversation