Latijnse en Griekse delen Flashcards
1
Q
a(n)
A
niet/on
2
Q
ab
A
weg van
3
Q
anti
A
tegen
4
Q
auto
A
zelf
5
Q
bi
A
twee
6
Q
bio
A
leven
7
Q
centr
A
in het midden
8
Q
co
A
samen
9
Q
contra
A
tegen
10
Q
dia
A
doorheen
11
Q
ex
A
voormalig/vroeger
12
Q
eu
A
goed/beter
13
Q
fobie
A
angst
14
Q
foon
A
geluid
15
Q
foto
A
licht
16
Q
graaf
A
schrijven
17
Q
gyn
A
vrouw
18
Q
hetero
A
verschillend
19
Q
homo
A
zelfde
20
Q
hyper
A
heel erg/super
21
Q
inter
A
tussen
22
Q
kine
A
energie
23
Q
logie
A
studie/leer/wetenschap
24
Q
manie
A
dwang
25
Q
mono
A
1
26
Q
multi
A
veel
27
Q
pan
A
alles
28
Q
poly
A
meerdere/veel
29
Q
post
A
na/achter
30
Q
pseudo
A
onecht/scheinbaar
31
Q
re
A
terug
32
Q
scoop
A
kijken
33
Q
sub
A
onder
34
Q
syn
A
samen/te gelijk
35
Q
tele
A
ver
36
Q
theek
A
bewaarplaats
37
Q
trans
A
over