Latijn lessen + ezelsbrugwoorden Flashcards
1
Q
amica
A
vriendin
2
Q
consilium
A
besluit/plan
3
Q
amare
A
verliefd zijn(op)/beminnen
4
Q
ex-clamare
A
uit-roepen
5
Q
vid-e-re, vidi
A
zien
6
Q
audire
A
horen
7
Q
cupere/io
A
begeren/verlangen/willen
8
Q
capere/io
A
nemen
9
Q
fugere/io (fugi)
A
vluchten
10
Q
vita (4)
A
(het) leven
11
Q
corpus, ora (4) (ezelsbrugwoord= corpus museum gaat over het lichaam)
A
lichaam
12
Q
stare (4) (ezelsbrugwoord= ik sta te staren)
A
staan
13
Q
mov-e-re (4) (ezelsbrugwoord = move)
A
1 bewegen/ 2 ontroeren
14
Q
finire (4) (ezelsbrugwoord= finish)
A
beëindigen
15
Q
petere (4) (ezelsbrugwoord=petitie zoeken)
A
zoeken/vragen
16
Q
dicere (4) (ezelsbrugwoord=dictee)
A
zeggen
17
Q
colere (4)
A
verzorgen/vereren
18
Q
vale (4) (ezelsbrugwoord=het begint met va)
A
vaarwel