Latijn les 6 Flashcards
1
Q
amare
A
houden van, liefhebben
2
Q
bellum
A
oorlog
3
Q
celebrare
A
vieren
4
Q
cupere, cupio
A
graag willen, verlangen
5
Q
dux, duces
A
aanvoerder leider
6
Q
equus
A
paard
7
Q
exspectare
A
wachten, verwachten
8
Q
forum
A
forum, marktplaats
9
Q
fugere, fugio
A
vluchten
10
Q
gerere
A
dragen, voeren
11
Q
interea
A
intussen
12
Q
narrare
A
vertellen
13
Q
num
A
zeker niet
14
Q
pro
A
voor, in plaats van
15
Q
prope + acc
A
dichtbij
16
Q
pugna
A
gevecht
17
Q
scilicet
A
natuurlijk
18
Q
sedere
A
zitten
19
Q
templum
A
tempel
20
Q
vendere
A
verkopen
21
Q
victoria
A
overwinning
22
Q
vincere
A
winnen
23
Q
vita
A
leven