latijn Flashcards
1
Q
Arma
A
armorum .o. mv.
de wapens
2
Q
Castra
A
castorum .o. mv
het kamp
3
Q
Parentes
A
parent-um m. mv.
de ouders
4
Q
fieri
A
fio
worden:gebeuren:gemaakt worden
5
Q
ire
A
eo
gaan
6
Q
abire
A
abeo
weggaan
7
Q
adire
A
adeo
gaan naar;bezoeken
8
Q
exire
A
exeo
buitengaan;eindigen
9
Q
inire
A
ineo
binnengaan;beginnen
10
Q
praeterire
A
praetereo
voorbijgaan
11
Q
redire
A
redeo
terugkeren
12
Q
transire
A
transeo
oversteken
13
Q
silva
A
silvae v.
het bos
14
Q
vita
A
vitae v.
het leven
15
Q
leo
A
leon-is m.
de leeuw