Labwaarden Flashcards

1
Q

PT verlengd

A
APTT normaal (3): deficiëntie factor VIII, milde vit K deficiëntie, coumarinederivaten gebruik.
APTT verlengd (3): deficiëntie factor II, V, X of fibrinogeen, aanmaakstoornis lever, hevige bloeding/diffuse intravasale stolling, ernstige vit K deficiëntie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

PT verkort

A

APTT normaal: activering stolling in eerste diffuse intravasale stollingsfase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Diffuse intravasale stolling (DIS)

A

syndroom dat wordt gekenmerkt door een systemische activatie van de bloedstolling, met als gevolg de vorming van intravasculaire stolsels en verminderde orgaanperfusie. Tegelijkertijd kan de consumptie van bloedplaatjes en stollingsfactoren leiden tot ernstige bloedingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Trombocytose (5)

A

verhoogd aantal trombocyten door (5): infectie, ontsteking, splenectomie, ijzergebrek, myeloproliferatieve ziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Trombocytopenie (3)

A

Verlaagd trombo gehalte door (3): verminderde synthese (beenmerginsufficiëntie), verhoogde afbraak/verbruik (intravasale bloeding, antistofvorming, ideopathisch), verhoogd verlies (bloeding, splenomegalie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hb/Ht verhoogd

A

dehydratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

APTT verhoogd (3)

A

Normale PT (3): deficiëntie 8, 9, 11, 12, remming stolling (ongefractioneerde heparine)/ lupus anticoagulans) = intrinsieke route

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

APTT verlaagd (3)

A

(3) Sterke verhoging van een of meer stollingsfactoren (factor VIII door stress), activering eerste DIS fase, zwangerschap (fVIII verhoogd en fibrinogeen verhoogd) = intrinsieke route

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Intrinsieke route

A

stollingsroute waarbij activering in het bloedvat kan plaats vinden zonder factoren van buitenaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Extrinsieke route

A

PT = 1972, fX, fIX, fVII, fII.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

INR

A

PT plasma pt/normaal pt plasma. Verlengd: intense antistollingstherapie, duurt langer tot stollingscascade geactiveerd word. Verkort: te weinig antistollingstherapie, stollingscascade treedt snel op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fibrinogeen

A

Productie in lever, wordt dmv cofactor trombine omgezet tot fibrine. positief acutefase eiwit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fibrinogeen verhoogd

A

(3) trauma, zwangerschap, ontstekingsproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fibrinogeen verlaagd

A

(4): verlaagde aanmaak (synthese in lever), verhoogde afbraak (DIS, Fibrinolyse), bloeding, medicatie (t-PA, streptokinase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fibrinolyse

A

is het proces waarbij een bloedstolsel langzaam wordt afgebroken. Preventief tegen trombose/embolie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

D-dimeer

A

afbraakproduct fibrinolyse. Verhoogd (6): ontstekingsproces, infecties, trauma, zwangerschap, veneuze trombose, longembolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leukocytose

A

infectie, ontsteking, leukemie, auto-immuunziekte, medicatie (prednison)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Leukopenie

A

infectie, medicatie (chemo/radiotherapie), beenmerginsufficiëntie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

CRP

A

geproduceerd in lever, acutefase-eiwit, verhoogd bij (6) trauma, trombose, maligniteit, ontsteking, infectie en reumatische aandoening

20
Q

hypernatriëmie

A

verhoogd verlies van water, osmotische diarree, osmotische diurese, diabetes insipidus, zweten, hypercalciëmie, lithiumintoxicatie, verhoogde zoutbelasting

21
Q

Hyponatriëmie

A

waterretentie (4): SIADH, nierinsufficiëntie, decompensatio cordis, levercirrose,
verlies van zout (3); bloeding, diarree, diuretica, of polydipsie.

22
Q

Hyperkaliëmie

A

redistributie naar extracellulair (2): metabole/respiratoire acidose, celafbraak. gestoorde renale excretie (3): tekort aan mineralocorticoïden, nierinsufficiëntie, ace-remmers, nsaids, k-sparende diuretica. pseudohyperkaliëmie = gestuwde afname

23
Q

Hypokaliëmie

A

redistributie naar intracellulair (2): respiratoire/metabole alkalose, insulinegebruik. Renaal verlies (4): excessief mineralocorticoïden, diuretica, hypomagnesiëmie, chronische metabole acidose. Extrarenaal verlies (2): GI, zweten. Malnutritie.

24
Q

Hypercholeremie

A

(7) dehydratie, metabole acideose, overmatig NA-verlies (diarree), respiratoire alkalose, hypoaldosteronisme, introgeen (NaCL toediening)

25
Q

Hypochloremie

A

(4) verhoogd verlies; GI (braken), renaal, ascites. Metabole alkalose

26
Q

Ureum

A

Afvalproduct van eiwitstofwisseling in lever. Reabsorptie vind plaats in de nier.

27
Q

Verlaagd ureum

A

(3) hemodilutie, zwangerschap, malnutritie,malabsorptie

28
Q

verhoogd ureum

A

(4) renale functie stoornis, bloeding maag-darm kanaal, verhoogde eiwitafbraak (weefselschade), zeer eiwitrijke voeding

29
Q

Verhoogd Kreatine

A

(3) nierfunctiestoornis, medicatie, overmatige vleesproductie

30
Q

Verlaagd kreatine

A

(4) hemodilutie, malnutritie, myopathieën, hyperthydreoïdie

31
Q

Hypercalciëmie

A

(4): Hyperparathydreoïdie, tumergeinduceerd, intox vit D (sarcoïdose), pseudohypercalciëmie.

32
Q

Hypocalciëmie

A

(6): hypoparathyreoïdie, pth-resistentie/pseudohypoparathyreoïdie, Vit D deficiëntie, chroninsche nierinsufficiëntie, Med (corticosteroïden, diuretica, antiepileptica) alkalose

33
Q

Hyperfosfatemie

A

(5) hypoparathyreoïdie, vit D intox, fractuur, metastase, nierinsufficiëntie

34
Q

Hypofosfatemie

A

(3): hyperparathyreoïdie, vit D deficiëntie, malnutritie

35
Q

hypermagnesiëmie

A

(3): nierinsufficientie, rhandomyolyse, med laxania, antacida die magnesium bevatten.

36
Q

Hypomagnesiëmie

A

(4) verhoogd verlies; diuretica, diarree, hemolyse. Malnutritie/malabsorptie

37
Q

Bilirubine

A

afbraakproduct van Hb, gevormd in milt, geconjugeerd in lever, uitgescheiden via gal.

38
Q

hyperbilirubinemie

A

4) prehepatisch: excessieve bilirubinevorming, hepatisch: leveraandoening, conjugatiestoornis, posthepatisch: galwegobstructie

39
Q

AF

A

Galwegobstructie (cholelithiasis, cholangitis, levercelca, levermeta’s, medicatie) leveraandoening: hepatitis, primaire billaire cirrose. Botziekten: hyperparathyreoïdie, botmeta’s, ziekte van paget.

40
Q

Ziekte van Paget

A

chronische, versnelde botafbraak door de osteoclasten

41
Q

ASAT verhoogd

A

Toegenomen bij cel verval (5): leveraandoeningen(hepatitis, lever(cel)cirrose, galwegobstructie, spieraandoening, myocardinfarct, medicatie

42
Q

ASAT

A

Enzym dat vooral in gestreept
spierweefsel,
myocardweefsel en leverweefsel
aanwezig is

43
Q

ALAT

A

Enzym dat vooral in hepatocyten
voorkomt. verhoogd bij ((6): leveraandoening: acute/chronische hepatitis, niet alcoholische steatohepatitis, levercirrose, levercelca/meta’s, galwegobstructie

44
Q

LD

A

Enzym betrokken bij
de glycolyse in diverse
weefsels. verhoogd (5): leveraandoening, myocardinfarct, spieraandoening, hemolyse, maligniteit.

45
Q

Gamma-GT

A

verhoogd galwegobstructie: cholelithiasis, cholangitis, levercelca/meta, med. leveraandoening: alcoholabusis, hepatitis