La Liberté Flashcards
1
Q
Vrij zijn
A
Être libre
2
Q
Zich vrij voelen
A
Se sentir libre
3
Q
Onafhankelijk zijn
A
Être indépendant
4
Q
De onafhankelijkheid
A
L’indépendance
5
Q
Zelfstandig zijn
A
Être autonome
6
Q
De zelfstandigheid
A
L’autonomie
7
Q
In vrijheid zijn
A
Être en liberté
8
Q
Opgesloten zijn (mensen)
A
Être emprisonné (humains)
9
Q
In vrijheid leven
A
Vivre en liberté
10
Q
In gevangenschap leven (dieren)
A
Vivre en captivité (animaux)
11
Q
Van zijn vrijheid beroofd zijn
A
Être privé de liberté
12
Q
Bevrijden
A
Libérer (quelqu’un)
13
Q
De bevrijding
A
La libération
14
Q
Controle hebben over je tijd
A
Être maitre de son temps
15
Q
Controle hebben over je lot/je toekomst
A
Être maitre de son destin/ son avenir