L'amour Flashcards
bezitten
posséder
het bezit
la possession
bezitterig
possessif / -ive
plezier hebben
s’amuser
het plezier
l’amusement (m)
leuk
amusant(e)
voldoen
satisfaire
de tevredenheid
la satisfaction
voldaan
satisfaisant(e)
bewonderen
admirer
de bewondering
l’admiration (f)
bewonderend
admiratif / -ive
verrassen
surprendre
de verrassing
la surprise
verrassend / verrast
surprenant(e) / surpris(e)
aanmoedigen
encourager
de aanmoediging
l’encouragement (m)
aanmoedigend
encourageant(e)
ontmoedigen
décourager
de ontmoediging
le découragement
ontmoedigend
décourageant(e)
opgeven / achterlaten
abandonner
panikeren
paniquer
de verlating
l’abandon (m)
verlaten
abandonné(e)
de paniek
la panique
paniek
paniqué(e)
voelen
sentir
het gevoel
le sentiment
de verbazing
la stupéfaction
verbazen
stupéfaire
verbaasd
stupéfait(e)
gevoelig
sensible
vernederen
humilier
de vernedering
la humiliation
vernedert
humilié(e)
de min-/verachting
le mépris
verachten
mépriser
minachtend
méprisant(e)
de vreugde
la joie
zich verheugen op
se réjouir (de)