KTF4 Flashcards

1
Q

Indeling zenuwstelsel
(6 onderdelen)

A
  • Centrale zenuwstelsel: Bestaat uit hersenen en ruggenmerg. Verwerkt en integreert informatie. Controleert vitale functies, emoties, gedrag, leren en geheugen.
  • Perifere zenuwstelsel: Bestaat uit alle zenuwen buiten de hersenen en het ruggenmerg
  • Somatische zenuwstelsel: Regelt vrijwillige spierbewegingen en ontvangt sensorische informatie (zoals tast, pijn, temperatuur).
  • Autonome zenuwstelsel: Regelt onvrijwillige lichaamsfuncties zoals hartslag, ademhaling, spijsvertering en hormonale balans.
    - Parasympatische zenuwstelsel: Bevordert rust en herstel (“rust en vertering” respons). Verlaagt hartslag, bevordert spijsvertering, ontspant spieren.
    - Sympatische zenuwstelsel: Bereidt het lichaam voor op actie (“vecht of vlucht” respons).
    Verhoogt hartslag, vernauwt bloedvaten, stimuleert de afgifte van adrenaline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Centrale zenuwstelsel

A

Bestaat uit hersenen en ruggenmerg. Verwerkt en integreert informatie. Controleert vitale functies, emoties, gedrag, leren en geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Perifere zenuwstelsel

A

Bestaat uit alle zenuwen buiten de hersenen en het ruggenmerg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Somatische zenuwstelsel

A

Regelt vrijwillige spierbewegingen en ontvangt sensorische informatie (zoals tast, pijn, temperatuur).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Autonome zenuwstelsel

A

Regelt onvrijwillige lichaamsfuncties zoals hartslag, ademhaling, spijsvertering en hormonale balans. (parasympathische en sympathische)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Parasympatische zenuwstelsel

A

Bevordert rust en herstel (“rust en vertering” respons). Verlaagt hartslag, bevordert spijsvertering, ontspant spieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sympatische zenuwstelsel

A

Bereidt het lichaam voor op actie (“vecht of vlucht” respons).
Verhoogt hartslag, vernauwt bloedvaten, stimuleert de afgifte van adrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Neuronen (3 functies)

A
  • Prikkelopvang uit periferie naar het centraal systeem
  • Prikkels genereren in het centraal systeem naar doelorganen
  • Prikkels doorschakelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cytoplasma

A

Het gelachtige, semi-vloeibare materiaal dat zich bevindt binnen de celmembraan van een cel. Hierin bevinden zich organellen, zoals mitochondriën (voorzien in energie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dendrieten

A

Korte takachtige uitlopers van een zenuwcel die signalen ontvangen van andere zenuwcellen en deze naar het cellichaam leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Axonen

A

Lange, dunne uitlopers van een zenuwcel die signalen weg van het cellichaam naar andere cellen of spieren geleiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Myeline

A

Een specifieke structuur op een cel die reageert op een bepaalde stimulus (zoals een hormoon of neurotransmitter) en een respons in de cel initieert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Synaps

A

De functionele verbinding tussen twee zenuwcellen waar het ene neuron signalen overdraagt aan het andere neuron (of aan een spiercel of kliercel) door middel van neurotransmitters.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Potentiaal verschil

A

Het verschil in elektrische lading tussen twee punten. Het elektrische verschil over het celmembraan van een zenuwcel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rustpotentiaal

A

De elektrische ladingstoestand van een celmembraan wanneer de cel niet actief is. In een rustende neuron is de binnenkant (-70mv) van de cel negatief geladen ten opzichte van de buitenkant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Membraan potentiaal

A

Het elektrische potentiaalverschil over het celmembraan van een cel. Het kan variëren afhankelijk van de functionele toestand van de cel (bijv. rustend, geactiveerd).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Repolarisatie

A

Het proces waarbij een cel na een depolarisatie (toename van elektrische lading) terugkeert naar zijn rustpotentiaal. Dit herstelt het elektrische potentiaal over het celmembraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Verloop actiepotentiaal

A
  1. Rustmembraan: In rust heeft een neuron een negatieve lading aan de binnenkant van het celmembraam en een positieve lading aan de buitenkant, een verschil van -70mv.
  2. Depolarisatie: Wanneer een stimulerend signaal het neuron bereikt, worden de ionenkanalen in het celmembraam geopend. Dit zorgt ervoor dat natriumionen de cel binnenstromen, waardoor de binnenkant van het neuron minder negatief wordt en depolariseert.
  3. Threshold (drempelwaarde): Als de depolarisatie voldoende is om de drempelwaarde te bereiken, wordt een actiepotentiaal geactiveerd. De drempelwaarde is het punt waarop het neuron “besluit” om een actiepotentiaal te genereren (-50mv)
  4. Actiepotentiaal: Bij het bereiken van de drempelwaarde opent het neuron snel natriumkanalen, waardoor natriumionen de cel in stromen en de binnenkant van het neuron positief wordt (20mv). Dit veroorzaakt een snelle elektrische verandering die het actiepotentiaal wordt genoemd.
  5. Repolarisatie: Na de actiepotentiaal sluiten natriumkanalen en openen kaliumkanalen, waardoor kaliumionen de cel verlaten. Hierdoor keert het neuron terug naar zijn negatieve rustpotentiaal.
  6. Hyperpolarisatie (optioneel): Soms kan de cel een kortstondige hyperpolarisatie ondergaan, waarbij het membraanpotentiaal tijdelijk negatiever is dan in rust voordat het terugkeert naar de rusttoestand.
  7. Herhaling: Het proces kan zich herhalen als het signaal de volgende delen van het neuron bereikt, waardoor het actiepotentiaal langs het axon wordt voortgeleid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

10 stappen chemische prikkelooverdracht

A
  1. Actiepotentiaal in presynaptische neuron: Een elektrische impuls (actiepotentiaal) reist langs het axon van het presynaptische neuron.
  2. Aankomst bij de synaptische knop: Het actiepotentiaal bereikt het uiteinde van het axon, de synaptische knop of terminale knop genoemd.
  3. Vesikels met neurotransmitters: In de synaptische knop bevinden zich kleine blaasjes (vesikels) die gevuld zijn met neurotransmitters.
  4. Exocytose van neurotransmitters: Het actiepotentiaal veroorzaakt de opening van calciumkanalen in de synaptische knop. Dit leidt tot de instroom van calciumionen, waardoor de vesikels samensmelten met het celmembraan en de neurotransmitters in de synaptische spleet worden vrijgegeven via exocytose.
  5. Diffusie van neurotransmitters: De neurotransmitters verspreiden zich door de synaptische spleet, op zoek naar receptoren op het postsynaptische neuron.
  6. Binding aan receptoren: De neurotransmitters binden zich aan specifieke receptoren op het postsynaptische neuron. Dit kan leiden tot een verandering in de elektrische lading van het postsynaptische membraan.
  7. Opwekking van een postsynaptisch potentiaal: Als voldoende neurotransmitters zich aan de receptoren binden, kan dit een postsynaptisch potentiaal genereren. Dit kan ofwel een depolarisatie (excitatoire respons) of hyperpolarisatie (inhibitieve respons) veroorzaken.
  8. Verspreiding van signaal: Als de postsynaptische respons voldoende sterk is om een actiepotentiaal te genereren, zal het signaal zich langs het axon van het postsynaptische neuron voortplanten.
  9. Heropname of afbraak van neurotransmitters: Na de signaaloverdracht worden de neurotransmitters in de synaptische spleet ofwel opgenomen door het presynaptische neuron voor hergebruik, of afgebroken door enzymen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Knopen van Ranvier

A

Onderbrekingen in de myelineschede die axonen omringt. Deze knopen bevinden zich op regelmatige afstanden langs het axon en zijn belangrijk voor de snelle voorgeleiding van actiepotentialen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Neurotransmitters

A

Chemische stoffen die worden vrijgegeven door zenuwcellen om signalen over te dragen naar andere zenuwcellen, spieren of klieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Acetylcholine

A

Een neurotransmitter die betrokken is bij de overdracht van signalen tussen zenuwcellen en spieren. Het speelt een belangrijke rol in de neuromusculaire overgang, evenals in andere delen van het zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Norepifrine/noradrenaline

A

Een neurotransmitter die betrokken is bij de reactie van het sympathische zenuwstelsel, dat wordt geactiveerd bij stress of gevaar. Het reguleert onder andere de hartslag en de bloeddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Dopamine

A

Een neurotransmitter die een rol speelt bij verschillende functies, waaronder beloning, motivatie, beweging en regulering van de stemming. Het is ook betrokken bij verschillende neurologische en psychiatrische aandoeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
GABA
Een neurotransmitter die een remmende rol speelt in het centrale zenuwstelsel. GABA helpt de hersenen te kalmeren en te stabiliseren door de activiteit van andere neurotransmitters te remmen.
26
Serotonine
Speelt een belangrijke rol in verschillende lichaamsfuncties, waaronder de regulatie van stemming, slaap, eetlust, cognitie en emotie.
27
Functie grote hersenen
De grote hersenen reguleren beweging, zintuiglijke verwerking, cognitie, emoties, spraak, geheugen, ruimtelijk inzicht en bewustzijn.
28
Functie kleine hersenen
De kleine hersenen zijn cruciaal voor het coördineren van beweging, het handhaven van evenwicht en het ondersteunen van motorisch leren, en ze kunnen ook een rol spelen in enkele cognitieve en emotionele aspecten.
29
7 Hersenkwabben functies
De hersenen zijn verdeeld in verschillende kwabben, elk met specifieke functies: Frontaalkwab: Functies: Denken, redeneren, plannen, besluitvorming, persoonlijkheid, impulscontrole, motorische functies (zoals beweging van spieren). Pariëtaalkwab: Functies: Ruimtelijk bewustzijn, tastzin, objectherkenning, lichaamschema (weten waar je lichaamsdelen zich bevinden). Temporaalkwab: Functies: Gehoor, taalbegrip, geheugen (inclusief langetermijngeheugen en bepaalde aspecten van het kortetermijngeheugen). Occipitaalkwab: Functies: Visuele verwerking, interpretatie van visuele informatie. Limbisch Systeem (gelegen in verschillende kwabben, inclusief delen van de frontaalkwab, temporale kwab en subcorticale structuren): Functies: Emoties, geheugen (met name emoties gekoppeld aan herinneringen), motivatie. Cerebellum (kleine hersenen): Functies: Motorische coördinatie, evenwicht, motorisch leren. Hersenstam (niet een kwab, maar een structureel belangrijk deel van de hersenen): Functies: Beheert vitale levensfuncties zoals ademhaling, hartslag, bloeddruk en reflexen.
30
Schwancellen
In het perifere zenuwstelsel vormen Schwann-cellen myelineschedes rondom axonen, vergelijkbaar met de functie van oligodendrocyten in het centrale zenuwstelsel.
31
Satellietcellen
Deze gliacellen bevinden zich in het perifere zenuwstelsel (buiten de hersenen en het ruggenmerg) en bieden ondersteuning en isolatie aan de zenuwcellen.
32
Penumbra
De penumbra is het weefsel dat zich bevindt tussen het direct beschadigde gebied (de infarctkern) en het gezonde hersenweefsel. Het heeft verminderde doorbloeding en zuurstoftoevoer. Het behandelen van patiënten met een ischemische beroerte richt zich vaak op het redden van deze penumbra om verdere schade te voorkomen. De snelheid waarmee medische hulp wordt geboden is hierbij van cruciaal belang (4-6 uur).
33
Medulla Oblongata
Gelegen in de hersenstam. Regulatie van vitale levensfuncties zoals ademhaling, hartslag, bloeddruk en reflexen zoals hoesten, niezen en braken. Controle van basale functies zoals slikken en kauwen. Bevat kernen voor sommige craniale zenuwen.
34
3 onderdelen hersenstam
Medulla Oblongata: Functies: Regulatie van vitale levensfuncties zoals ademhaling, hartslag, bloeddruk en reflexen zoals hoesten, niezen en braken. Controle van basale functies zoals slikken en kauwen. Bevat kernen voor sommige craniale zenuwen. Pons: Functies: Dient als een communicatiecentrum tussen verschillende delen van de hersenen. Regulatie van ademhalingspatronen en controle van enkele gezichtsspieren. Betrokken bij het reguleren van slaap en waakzaamheid. Mesencephalon (Middenhersenen): Functies: Bevat de colliculi, verantwoordelijk voor visuele en auditieve reflexen. Regulatie van bewegingen van het lichaam, inclusief oogbewegingen en deelname aan de regulatie van slaap en waakzaamheid.
35
Functies hersenstam
De hersenstam reguleert vitale functies zoals ademhaling, hartslag, bloeddruk, reflexen, slaap-waakritme, en coördineert basale bewegingen. Het controleert ook craniale zenuwen en essentiële reflexen.
36
Functie ruggenmerg
Het ruggenmerg dient als informatiekanaal tussen de hersenen en het lichaam, reguleert reflexen en coördineert eenvoudige bewegingen.
37
Functie nervus vagus
Tiende hersenzenuw: de nervus vagus is een belangrijke zenuw die een breed scala aan vitale functies beïnvloedt, waaronder de hartslag, bloeddruk, spijsvertering en ademhaling. Het speelt ook een rol in stemproductie en emotieregulatie
38
Anatomie grote hersenen
Boven de hersenstam
39
Anatomie kleine hersenen
Achter de hersenstam
40
Anatomie hersenstam
Het meest basale deel van het brein in het verlengde van het ruggenmerg.
41
Anatomie nervus vagus
Grootste zenuw. Ontspringt in de medulla oblongata, heeft vertakkingen naar verschillende organen. Omvat sensorische en motorische vezels.
42
AVPU
AVPU is een afkorting die wordt gebruikt in de medische wereld om de mate van bewustzijn van een persoon te beoordelen. Het staat voor: A: Alert (Alert): De persoon is bij bewustzijn, reageert actief en adequaat op de omgeving en kan vragen beantwoorden. V: Verbal (Verbaal): De persoon is niet volledig alert maar reageert wel op verbale prikkels, zoals spraak. Ze kunnen bijvoorbeeld reageren op vragen of opdrachten. P: Pain (Pijn): De persoon reageert alleen op pijnlijke prikkels, zoals een tik op de schouder of knijpen. Er is geen reactie op verbale of visuele prikkels. U: Unresponsive (Ongevoelig): De persoon vertoont geen enkele reactie op prikkels, inclusief pijnlijke stimuli.
43
EMV
EMV staat voor de Engelse afkorting "GCS," wat staat voor de Glasgow Coma Scale. Het meet drie aspecten: reactie op visuele prikkels, motorische reactie op prikkel en de reactie op verbale prikkels.
44
Limbisch systeem (+onderdelen)
Het limbische systeem is een complex netwerk van hersenstructuren die betrokken zijn bij emotie, motivatie, geheugen en het reguleren van verschillende lichaamsfuncties. Onderdelen: hippocampus, amygdala, hypothalamus, thalamus en cingulaire cortex.
45
Cingulate gyrus
De cingulaire gyrus is een deel van de hersenen dat zich bevindt aan de mediale (middelste) zijde van de hersenhelften (het is de gordelwinding). Het is een belangrijke structuur binnen het limbisch systeem, dat betrokken is bij emoties, geheugen en de regulatie van verschillende lichaamsfuncties. De cingulaire gyrus heeft verschillende belangrijke functies: Emotionele Verwerking, Cognitieve Functies, pijnwaarneming, autonome functies geheugen en Leren, Sociaal en Emotioneel Gedrag
46
Fornix
De fornix is een boogvormige structuur in de hersenen die een belangrijk onderdeel vormt van het limbisch systeem. Het is een bundel van zenuwvezels die verschillende hersengebieden met elkaar verbindt. De fornix speelt een cruciale rol in de overdracht van informatie tussen de hippocampus, het septum, de thalamus en andere delen van de hersenen.
47
Autonoom zenuwstelsel
- Autonome zenuwstelsel: Regelt onvrijwillige lichaamsfuncties zoals hartslag, ademhaling, spijsvertering en hormonale balans. Bestaat ui: - Parasympatische zenuwstelsel: Bevordert rust en herstel ("rust en vertering" respons). Verlaagt hartslag, bevordert spijsvertering, ontspant spieren. - Sympathische zenuwstelsel: Bereidt het lichaam voor op actie ("vecht of vlucht" respons). Verhoogt hartslag, vernauwt bloedvaten, stimuleert de afgifte van adrenaline
48
Verloop van reflexen
Zintuigcel -> Sensorische zenuwcel -> Schakelcellen (ruggenmerg/hersenstam- achterhoorn) -> Motorische zenuwcel -> Spier/kliercel
49
Opbouw hersenvliezen
Dura mater (harde hersenvlies): Dit is de buitenste laag en is stevig en taai van structuur. Het dient als beschermende omhulling en vormt een soort schild rond de hersenen en het ruggenmerg. Arachnoidea mater (spinnenwebvlies): Deze laag ligt onder de dura mater. Het is een dun, vezelig membraan dat lijkt op een spinnenweb. Het bevat ruimtes gevuld met hersenvocht genaamd subarachnoïdale ruimten. Pia mater (zachte hersenvlies): Dit is de binnenste laag en ligt direct op het oppervlak van de hersenen en het ruggenmerg. Het is een dun, delicaat membraan dat de contouren van de hersenen en het ruggenmerg volgt.
50
Aanmaak hersenvocht (5 stappen)
Choroid Plexus: De choroid plexus is een netwerk van bloedvaten bedekt met speciale cellen die zich bevinden in verschillende delen van de hersenen, waaronder de zijventrikels, derde ventrikel en vierde ventrikel. Filtratie van Bloed: De choroid plexus filtert bloed dat door de omliggende bloedvaten stroomt. Hierbij worden bepaalde stoffen uit het bloed opgenomen en omgezet in hersenvocht. (ependymale cellen spelen hier een rol bij) Samenstelling van Hersenvocht: Hersenvocht bestaat hoofdzakelijk uit water, elektrolyten (zoals natrium en kalium), glucose (suiker), en enkele andere nutriënten. Het bevat ook specifieke eiwitten die nodig zijn voor het functioneren van het centrale zenuwstelsel. Circulatie en Bescherming: Hersenvocht circuleert rond de hersenen en het ruggenmerg, waarbij het dient als een stootkussen dat de hersenen beschermt tegen schokken en letsel. Het speelt ook een rol in het transport van voedingsstoffen en het verwijderen van afvalstoffen uit het centrale zenuwstelsel. Afscheiding en Opname: Hersenvocht wordt voortdurend geproduceerd en opgenomen. Een evenwicht tussen de productie en opname is essentieel voor het handhaven van een stabiele druk en samenstelling van het hersenvocht.
51
8 functie hersenvocht
Bescherming: Het beschermt de hersenen en het ruggenmerg tegen stoten en schokken. Drijfvermogen: Het vermindert het gewicht van deze organen en de druk op het schedelbot. Voedingsstoffen en Zuurstoftransport: Het transporteert voedingsstoffen en zuurstof naar de hersenen. Afvalverwijdering: Het voert afvalstoffen en overtollige neurotransmitters af. Regulatie van Intracraniale Druk: Het helpt bij het handhaven van een gezonde druk in de schedel. Thermische Regulatie: Het kan een rol spelen bij het reguleren van de temperatuur. Bescherming tegen Infecties: Het beperkt de verspreiding van infecties. Neuronale Communicatie: Het faciliteert de communicatie tussen neuronen.
52
Cerebrale bloedvoorziening (6 vaten)
Linker en Rechter Interne Halsslagader (Arteria Carotis Interna): Deze slagaders leveren het grootste deel van het bloed aan de hersenen. Ze stijgen op vanuit de gemeenschappelijke halsslagader (carotis externa) en lopen naar de schedelbasis, waar ze zich vertakken naar verschillende delen van de hersenen. Linker en Rechter Externe Halsslagader (Arteria Carotis Externa): Terwijl deze slagaders niet rechtstreeks bijdragen aan de cerebrale bloedtoevoer, voorzien ze wel structuren buiten de schedel, zoals de nek en het gezicht, van bloed. Linker en Rechter Vertebrale Arterie (Arteria Vertebralis): Deze slagaders stijgen op vanuit de subclavia-arterie (een tak van de aorta) en lopen door de nekwervels naar de achterkant van de schedel. Ze sluiten zich aan bij de basilaire slagader, die een belangrijke bijdrage levert aan de bloedvoorziening van de hersenen
53
Vertrabalis
Deze slagader is een belangrijke bloedvat in de hersenen. De Arteria Basilaris ontstaat uit de samenvoeging van de linker en rechter vertebrale slagaders aan de basis van de schedel. Het voorziet de hersenen van zuurstofrijk bloed, met name de hersenstam, het cerebellum en delen van de achterste hersenen.
54
9 Afwijkingen cerebrale bloedvoorziening
- Atheroclerose: Slagaderwand verdikking en vernauwing door ophoping van plaque, belemmerd de bloedstroom en verhoogt de kans op beroertes. - Hersenbloeding: het barsten van een bloedvat in de hersenen (door bijvoorbeeld aneurysma of hoge bloeddruk). - Herseninfarct: een verstopping van een bloedvat in de hersenen dat leidt tot een verminderde bloedtoevoer en zuurstoftekort. - Embolie: een bloedstolsel dat elders in het lichaam wordt gevormd en naar hersenen wordt getransporteerd. - Trombose: een bloedstolsel dat ter plekke is ontstaan in een bloedvat. - Hypertensieve cerebrale angiopathie: langdurige hoge bloeddruke wat kan leiden tot vernauwingen (dit kan weer leiden tot cerebrale ischemie) - Aneurysma: een uitstulping of zwelling van een bloedvat, als deze barst kan dit leiden tot een ernstige bloeding. - Arteriovenueze malformaie: Dit is een abnormale verbinding tussen slagaders en aders in de hersenen, wat kan leiden tot abnormale bloedstromen en mogelijk bloedingen. - Migraine met aura (bijvoorbeeld: visuele veranderingen, sensaties of sprakeloosheid voorbode van neurologische gebeurtenis) : Sommige vormen van migraine zijn geassocieerd met veranderingen in de cerebrale bloedvoorziening, die aura's kunnen veroorzaken. - Cerebrale hypoperfusie: Dit verwijst naar een verminderde bloedtoevoer naar de hersenen, wat kan leiden tot symptomen zoals duizeligheid en flauwvallen. Slagaderwand verdikking en vernauwing door ophoping van plaque, belemmerd de bloedstroom en verhoogt de kans op beroertes.
55
Atheroclerose
Slagaderwand verdikking en vernauwing door ophoping van plaque, belemmerd de bloedstroom en verhoogt de kans op beroertes.
56
Hersenbloeding
het barsten van een bloedvat in de hersenen (door bijvoorbeeld aneurysma of hoge bloeddruk).
57
Herseninfarct
een verstopping van een bloedvat in de hersenen dat leidt tot een verminderde bloedtoevoer en zuurstoftekort.
58
Embolie
een bloedstolsel dat elders in het lichaam wordt gevormd en naar hersenen wordt getransporteerd.
59
Trombose
een bloedstolsel dat ter plekke is ontstaan in een bloedvat.
60
Hypertensieve cerebrale angiopathie
langdurige hoge bloeddruke wat kan leiden tot vernauwingen (dit kan weer leiden tot cerebrale ischemie)
61
Aneurysma
een uitstulping of zwelling van een bloedvat, als deze barst kan dit leiden tot een ernstige bloeding.
62
Arteriovenueze malformaie
Dit is een abnormale verbinding tussen slagaders en aders in de hersenen, wat kan leiden tot abnormale bloedstromen en mogelijk bloedingen.
63
Migraine met aura
bijvoorbeeld: visuele veranderingen, sensaties of sprakeloosheid Voorbode van neurologische gebeurtenis : Sommige vormen van migraine zijn geassocieerd met veranderingen in de cerebrale bloedvoorziening, die aura's kunnen veroorzaken.
64
Cerebrale hypoperfusie
Een verminderde bloedtoevoer naar de hersenen, wat kan leiden tot symptomen zoals duizeligheid en flauwvallen.
65
8 Afwijking liquorcirculatie
Hydrocephalus: Hydrocephalus is een aandoening waarbij er een overmatige ophoping van hersenvocht (cerebrospinaal vocht) in de hersenen is. Dit kan leiden tot verhoogde druk in de schedel en symptomen zoals hoofdpijn, misselijkheid en veranderingen in het bewustzijn. Liquorlekkage: Liquorlekkage treedt op wanneer er een ongewenste uitstroom van hersenvocht is, vaak als gevolg van een breuk of scheur in de hersenvliezen. Dit kan leiden tot complicaties en infecties. Meningitis: Meningitis is een ontsteking van de hersenvliezen, vaak veroorzaakt door een infectie. Dit kan de normale circulatie van hersenvocht verstoren en ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken. Bloeding in de Subarachnoïdale Ruimte: Een bloeding in de subarachnoïdale ruimte, bijvoorbeeld als gevolg van een aneurysma-ruptuur, kan de normale liquorcirculatie belemmeren. Chiari Malformatie: Dit is een aangeboren afwijking waarbij de hersenen zich deels uitstrekken in het bovenste deel van het wervelkanaal. Dit kan de liquorcirculatie beïnvloeden. Arachnoidale Cyste: Een arachnoidale cyste is een met hersenvocht gevulde cyste die zich kan vormen tussen de lagen van de hersenvliezen. Dit kan druk uitoefenen op omliggende structuren. Pseudomeningocele: Een pseudomeningocele is een zakje gevuld met hersenvocht dat kan ontstaan als gevolg van een ongeval of operatie in de buurt van de hersenvliezen. Syndroom van Benigne Intracraniële Hypertensie (Pseudotumor Cerebri): Dit is een aandoening waarbij er verhoogde druk in de schedel is, zonder dat er een duidelijke oorzaak te vinden is. Dit kan de normale liquorcirculatie verstoren.
66
Hydrocephalus
Hydrocephalus is een aandoening waarbij er een overmatige ophoping van hersenvocht (cerebrospinaal vocht) in de hersenen is. Dit kan leiden tot verhoogde druk in de schedel en symptomen zoals hoofdpijn, misselijkheid en veranderingen in het bewustzijn.
67
Arachnoidale Cyste
Een arachnoidale cyste is een met hersenvocht gevulde cyste die zich kan vormen tussen de lagen van de hersenvliezen. Dit kan druk uitoefenen op omliggende structuren.
68
Pseudomeningocele
Een pseudomeningocele is een zakje gevuld met hersenvocht dat kan ontstaan als gevolg van een ongeval of operatie in de buurt van de hersenvliezen.
69
Bloeding in de Subarachnoïdale Ruimte
Een bloeding in de subarachnoïdale ruimte, bijvoorbeeld als gevolg van een aneurysma-ruptuur, kan de normale liquorcirculatie belemmeren. Tussen hersenen en schedel.
70
Chiari Malformatie
Dit is een aangeboren afwijking waarbij de hersenen zich deels uitstrekken in het bovenste deel van het wervelkanaal. Dit kan de liquorcirculatie beïnvloeden.
71
Syndroom van Benigne Intracraniële Hypertensie (Pseudotumor Cerebri)
Dit is een aandoening waarbij er verhoogde druk in de schedel is, zonder dat er een duidelijke oorzaak te vinden is. Dit kan de normale liquorcirculatie verstoren.
72
Liquorlekkage
Liquorlekkage treedt op wanneer er een ongewenste uitstroom van hersenvocht is, vaak als gevolg van een breuk of scheur in de hersenvliezen. Dit kan leiden tot complicaties en infecties.
73
Meningitis
Meningitis is een ontsteking van de hersenvliezen, vaak veroorzaakt door een infectie. Dit kan de normale circulatie van hersenvocht verstoren en ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken.
74
CVA
Een CVA treedt op wanneer de bloedtoevoer naar een deel van de hersenen wordt onderbroken, wat resulteert in schade aan hersenweefsel. Snel handelen is cruciaal.
75
2 soorten CVA
Ischemische Beroerte: Dit is het meest voorkomende type CVA. Het treedt op wanneer een bloedvat dat bloed naar de hersenen transporteert, wordt geblokkeerd door een bloedstolsel of plaque. Hierdoor ontvangt het getroffen deel van de hersenen niet genoeg bloed en zuurstof. Hemorragische Beroerte: Dit type CVA treedt op wanneer een bloedvat in de hersenen scheurt en bloed lekt in de omliggende weefsels. Dit kan schade veroorzaken en verhoogde druk in de schedel.
76
Epilepsie
Epilepsie is een neurologische aandoening die wordt gekenmerkt door herhaalde, ongecontroleerde aanvallen. Deze aanvallen worden veroorzaakt door plotselinge, abnormale elektrische activiteit in de hersenen. Epileptische aanvallen kunnen variëren in type en ernst, en kunnen van persoon tot persoon verschillen.
77
Fysiologische veroudering weefsels en organen
Huid: epitheel wordt dunner, vermindering melanine, afname klieractiviteit, elasticiteit neemt af. Ogen, oren, tong en reuk: neuronen worden niet vernieuwd en zintuigfunctie neemt af, gevoeligheid smaakknopjes neemt af, ooglens verliest elasticiteit (vertroebeling, minderstaafjes, gele vlek), trommelvlies verliest elasticiteit. Zenuwstelsel: afname omvang en gewicht door afname neuronen, minder bloedtoevoer door aderverkalking, synapsverbindingen gaan verloren. Hart en bloedvaten: hartspiervezels en neuronen worden niet meer vervangen, minder capaciteit cardio vasculairsysteem, afname elasticiteit van de vaten, artherosclerose, beschadiging weefsel. Longen: artrose, efficientie neemt af, lomgemfyseem. Schildklier: hormoon productie neemt af, stofwisseling wordt lager en lichaamsvet neemt toe. Pancreas: gevoeligheid voor insuline neemt af, productie insuline en glucagon neemt af. Lever: schadelijke stoffen worden minder snel afgebroken, meer kan op stapeling van bepaalde stoffen. Spijsverteringskanaal: darmepitheel wordt dunner en kwetsbaarder, peristaltische contractie wordt zwakker, meer kans op kanker en uitdroging. Urinair stelsel: afname aantal nefronen, afname filtratiesnelheid, afname gevoeligheid ADH en aldosteron, meer opstapeling schadelijke stoffen. Voorplantingsstelsel: menopauze bij vrouwen, hormoonproductie neemt af, bij mannen minder testosteron. Spierweefsel: spieren kleiner, minder fibrose, vermogen herstel neemt af.
78
Farmacokinetiek
Beschrijft de processen waaraan een werkzame stof in het lichaam wordt onderworpen. Absorptie, distributie, metabolisme, eliminatie. - Wat doet het lichaam met het geneesmiddel?
79
Farmacodynamiek
Beschrijft de wijze waarop, en werkingsmechanismen waarmee de effecten van het werkzame bestanddeel aan het lichaam tot stand komen. - Wat doet het geneesmiddel met het lichaam?
80
Farmacokinetische veranderingen bij ouderen
81
Farmacodynamische veranderingen bij ouderen
- Effect (verminderde functie van het doelorgaan) - Bijwerkingen/toxiciteit (verhoogde kans op ongewenste effecten)
82
Polyfarmacie
Het gebruik van twee of meer voorgeschreven geneesmiddelen. Deze middelen kunnen al snel invloed op elkaar hebben.
83
4 fasen van ik-beleving
1. Bedreigde ik Cognitieve fase - Eerste confrontatie met dementie - Kleine dingen worden vergeten, uitdrukkingen worden moeilijker - Ontkenning en verbloemen 2. Verdwaalde ik Emotionele fase - Controle gaat verloren - Nieuwe situaties zorgen voor paniek en angst - Geheugen gaat steeds meer achteruit - Oriëntatie raakt verstoord - Verleden wordt herbeleeft 3. Verborgen ik Psychomotore fase - Initiatief tot contact maken verdwijnt - Geen lange gesprekken meer, vooral non-verbaal - Benoemen van dingen - Belevingsgerichte zorg (vaak onrust en angst) - Rustige prikkelarme omgeving is belangrijk 4. Verzonken ik Zintuigelijke ervaring - Alleen nog contact mogelijk via sensorische en motorische prikkels - Terug naar de basisbehoeften - Volledige afhankelijkheid
84
Grijze stof
Bevindt zich in de hersenschors (buitenste gedeelte), bestaat voornamelijk uit celkernen
85
Microglia
Immuunrespons (identificeren en opruimen dode cellen)
85
Witte stof
Bevindt zich in het midden van de hersenen en binnenkant ruggenmerg, bestaat uit myeline (axonen)
86
Astrocyten
- Vormen bloed-hersenbarriere: beschermt het zenuwstelsel tegen potentieel schadelijke stoffen in de bloedbaan - Opnemen en recyclen overtollige neurotransmitters - Regelen ionen concentratie - Steun voor synaptische transmissie
86
Oligondenrocyt
Produceren van myeline.
87
Ependymcellen
Vormen binnenbekleding van hersenholtes en centrale ruggenmergskanaal - Voeding, vorming liquor, transport liquor middels trilharen
88
Hippocampus
- Opslag info in geheugen - Ruimtelijke oriëntatie - Controleren van gedrag dat van belang is voor de overleving Bij beschadiging vermindert het vermogen om nieuwe info op te nemen (Alzheimer)
89
Amygdala
- Staat in verbinding met de orbifrontale cortex, thalamus, hypothalamus en de hippocampus - Aansturen en verwerken van emoties (vooral angst) - Grotere amygdala = Agressiever - Orbitofrontale cortex is belangrijk bij het plannen en maken van beslissingen
89
Basale kernen functies
- Hersenstructuren rondom de thalamus - Controle van bewegingen - Behoren tot het extrapiramidale systeem vormen samen een regelsysteem voor bepaalde bewegingen - Betrokken bij cognitieve functies - Samenwerking cerebellum
89
Nucleus caudatus
Onderdeel van basale kern: Het bevindt zich aan de zijkant van de hersenen, onder de cortex. Het speelt een rol in verschillende functies, waaronder motorische planning, cognitie en emotie.
90
Basale kernen onderdelen
- Nucleus caudatus - Substantia nigra - Globus pallidus interna en externa - Putamen
91
Putamen
Onderdeel van basale kern: die naast de nucleus caudatus ligt. Het speelt een belangrijke rol bij de coördinatie van beweging en is betrokken bij de verwerking van sensorische informatie.
91
Globus pallidus interna
Onderdeel van basale kern: die betrokken is bij het reguleren van motorische functies. Het ontvangt input van verschillende delen van de hersenen en stuurt signalen naar de thalamus, die op zijn beurt betrokken is bij motorische controle.
91
Substantia nigra
Onderdeel van basale kern en hersenstam: die dopaminerge neuronen bevat. Deze neuronen zijn cruciaal voor de controle van beweging en spelen een sleutelrol bij aandoeningen zoals de ziekte van Parkinson.
91
Diencephalon (tussenhersenen)
Onderdeel extrapyramidale centra: het diencephalon vormt het tussenliggende deel van de hersenen en omvat verschillende belangrijke structuren, waaronder de thalamus, hypothalamus, epifyse en subthalamus.
91
Thalamus
Een hersenkern, ligt in zowel de linker als de rechter hersenhelft. - Bepaalt welke informatie er vanuit je zintuigen doorgegeven moet worden aan het hersenschors en andersom - Filtert datgene wat je doorkrijgt, waar besteed je je aandacht aan - Doorgeven van motorische informatie v.d. kleine hersenen en basale kernen naar de cortex
92
Mesencephalon (middenhersenen)
Onderdeel hersenstam/extrapyramidale centra: speelt een cruciale rol bij de regulatie van sensorische informatieverwerking, motorische functies en betrokkenheid bij waakzaamheid en bewustzijn.
92
Telencephalon (voorhersenen)
Onderdeel extrapyramidale centra: het omvat de grote hersenen (cerebrum) en is verantwoordelijk voor hogere cognitieve functies, emoties, geheugen, taal en motorische controle.
93
Pons
Verbindt het cerebellum met de hersenstam - Bevat kernen, schakelcentra en kernen die betrokken zijn bij motorische aansturing en ingewanden
93
Hypothalamus
Ligt onder de thalamus en ligt in beide hersenhelften. - Zorgt voor evenwicht in hormonen, lichaamsfuncties die aangestuurd worden door hormonen blijven in balans - Zorgt samen met de hypofyse voor de verbinding tussen het zenuwstelsel en het hormonale stelsel Stuurt de volgende systemen aan: - Schildklier - Bijnieren - Geslachtsorganen - Groeihormoon - Verbindt de hersenstam met de basale kernen - Motivatie, seksdrive, hongergevoel, slaap/waakritme
93
Cerebellum
Ook bekend als de kleine hersenen, is een belangrijk deel van het centrale zenuwstelsel. Het bevindt zich onderaan de hersenen, achter het cerebrum. Het cerebellum speelt een cruciale rol in de coördinatie van bewegingen, evenwicht en motorisch leren.
93
Hypofyse
Kleine klier onderin de hersenen, achter de oogkassen. - Bestaat uit 2 kwabben - Verbindt het zenuwstelsel met het hormonale stelsel - Maakt verschillende hormonen aan - TSH (thyroïd stimulerend hormoon) - Adrenocorticotroop (stimuleert bijnieren) - Groeihormoon - Luteïniserend hormoon (stimuleren geslachtsklieren) - Prolactine (moedermelk) - Melanocyt stimulerend hormoon (melanine) - ADH (nieren) - Oxytocine (weeën en borstvoeding)
93
Cerebrum
Het cerebrum, of grote hersenen, is het grootste en meest ontwikkelde deel van de hersenen. Het is verantwoordelijk voor denken, geheugen, taal, zintuiglijke verwerking, beweging en emoties. Het is sterk geplooid en bestaat uit grijze stof.
94
Frontaalkwab
De frontaalkwab bevindt zich aan de voorzijde van de hersenen, vlak achter het voorhoofd. Deze kwab speelt een cruciale rol in hogere cognitieve functies, zoals planning, besluitvorming, impulsbeheersing, persoonlijkheid en sociale interactie.
94
Pariëtaalkwab
De pariëtaalkwab ligt aan de bovenzijde en achterkant van de hersenen. Het is betrokken bij zintuiglijke informatie, ruimtelijke perceptie en het verwerken van tast- en lichaamsgevoel.
95
Temporaarkwab
De temporaalkwab bevindt zich aan de zijkant van de hersenen, vlak boven en achter de oren. Deze kwab is essentieel voor gehoor, taalverwerking, geheugen en emotionele regulatie.
95
Occipitaalkwab
De occipitaalkwab ligt aan de achterzijde van de hersenen. Het is hoofdzakelijk verantwoordelijk voor het verwerken en interpreteren van visuele informatie.
96
Anatomie hersenen
Boven: Frontaal kwab- motorische cortex- sensorische cortex- parientaalkwab- occeptalekwab, visueel centrum Onder:temporaal kwab (met erboven broca en erachter centrum van wernicke)
96
Gyri
Worstenstructuur in de hersenen (zorgt voor grote oppervlak).
96
Merg
Binnenkant (wit) vanwege de vele axonen.
96
Sulci
Groeven in de hersenen.
97
Primaire motorische schors
Dit gebied, ook bekend als de primaire motorische cortex, is gelegen in de frontaalkwab van de hersenen. Het is verantwoordelijk voor het initiëren en coördineren van vrijwillige bewegingen in het lichaam.
98
Primaire sensorische schors
Dit gebied, ook bekend als de primaire somatosensorische cortex, bevindt zich in de pariëtaalkwab. Het speelt een cruciale rol bij het verwerken van tastzin, temperatuur, pijn en proprioceptie (gevoel van lichaamspositie).
98
Broca
Broca's gebied is gelokaliseerd in de frontaalkwab, meestal in de linkerhersenhelft. Het speelt een cruciale rol bij de productie van gesproken en geschreven taal.
99
Wernicke
Wernicke's gebied is een gebied in de temporaalkwab van de hersenen, meestal in de linkerhersenhelft. Het is essentieel voor taalbegrip en wordt geassocieerd met het begrijpen van gesproken en geschreven taal.
99
Primair auditieve schors
Dit gebied bevindt zich in de temporale kwab en is verantwoordelijk voor het verwerken van geluidssignalen.
100
Efferente banen
(motorische) Van grote hersenen naar ruggenmerg
100
Associatie banen
Schakelcellen binnen de hemisferen (binnenkomende gegevens interpreteren, motorische reacties coördineren)
100
Ruggenmerg
Is het laagste niveau van het centraal zenuwstelsel, verbinding tussen centraal en perifeer, heeft reflexfunctie en vormt verbinding tussen afferente en efferente zenuwen
101
Affarente banen
(sensorische) Van het ruggenmerg naar de grote hersenen
102
Hemisferiscche lateralisatie
Elke hemisfeer is verantwoordelijk voor specifieke functies die niet door de andere helft wordt uitgevoerd
103
Rechter hemisfeer
Analyseert sensorische informatie
103
Linker hemisfeer
Interpretatiecentra, spraak, analytische, handbewegingen
103
Anatomie ruggenmerg 7 onderdelen
1. Achterhoorn 2. Achterwortel (sensorisch) 3. Zijhoorn 4. Spinaal ganglion 5. Voorwortel (motorisch) 6. Voorhoorn 7. Zijstreng
104
Achterhoorn
Dit is een deel van het grijze stof aan de achterzijde van het ruggenmerg. De achterhoorn ontvangt sensorische informatie vanuit het lichaam en stuurt deze naar de hersenen voor verwerking.
104
Achterwortel
De achterwortel, ook bekend als de dorsale wortel, bestaat uit de bundel zenuwvezels die sensorische informatie vanuit het lichaam naar het ruggenmerg transporteert.
105
Zijhoorn
De zijhoorn is een deel van het grijze stof in het ruggenmerg en bevat cellen die betrokken zijn bij de regulatie van autonome functies, zoals ademhaling en bloeddruk.
105
Spinaal ganglion
Dit is een opeenhoping van zenuwcellen buiten het ruggenmerg. Het spinaal ganglion bevat de cellichamen van sensorische zenuwen die informatie vanuit het lichaam naar het ruggenmerg sturen.
105
Voorwortel
De voorwortel, of ventrale wortel, bestaat uit zenuwvezels die motorische signalen van het ruggenmerg naar de spieren en organen in het lichaam sturen.
106
Voorhoorn
Dit is een deel van het grijze stof aan de voorzijde van het ruggenmerg. De voorhoorn bevat motorische neuronen die verantwoordelijk zijn voor het initiëren van spiercontracties.
107
Zijstreng
De zijstreng, ook wel de laterale streng genoemd, bestaat uit zenuwvezels die sensorische en motorische informatie doorgeven en lopen langs de zijkant van het ruggenmerg.
107
Bewustzijn
- De ervaring van wat je in het verleden hebt meegemaakt - Zintuigelijke indrukken van de omgeving. - Reflectie op emoties, gedachten en behoeften
107
Verdeling zenuwen ruggenmerg 32 paar
8 paar halszenuwen 12 paar borstzenuwen 5 paar lendenzenuwen 5 paar heiligbeenzenuwen 1 paar staartzenuwen
108
Sensibel
Informatie wordt verwerk door afferente banen
109
ARAS
Ascenderend reticulair activerend systeem -> zorgt voor spierspanning (activeert ook DRAS)
110
Stappen ARAS
1. Sensorische Input: Externe stimuli (zoals geluiden, beelden, etc.) worden opgevangen door zintuigen en sturen sensorische informatie naar de thalamus in de hersenen. 2. Thalamus: De thalamus ontvangt en sorteert sensorische informatie en stuurt deze door naar de juiste delen van de hersenen voor verwerking. 3. Reticulaire Activatie: De ARAS, een netwerk van neuronen in de hersenstam, ontvangt signalen van de thalamus en verspreidt activatie naar verschillende delen van de hersenen, waaronder de hersenschors. 4. Hersenschors: De ARAS stimuleert de hersenschors, het buitenste deel van de hersenen, wat resulteert in een staat van bewustzijn en alertheid
111
Interoceptief
Interoceptie betreft de waarneming van interne fysiologische signalen en sensaties in het lichaam, zoals hartslag, ademhaling, bloeddruk, lichaamstemperatuur en andere interne processen die verband houden met het autonome zenuwstelsel.
111
DRAS
1. Hersenschors: De hersenschors initieert signalen die door het DRAS worden opgepikt. 2. DRAS: Het DRAS is betrokken bij het reguleren van activiteitsniveaus in de hersenstam en het ruggenmerg. Het kan de activiteit van motorische neuronen beïnvloeden en zo invloed uitoefenen op de spierspanning en motorische functies. 3. Afstemming van Motorische Activiteit: Het DRAS kan de activiteit van motorische neuronen verhogen of verlagen, wat resulteert in veranderingen in spierspanning en motorische respons.
111
Enteroceptief
Enteroceptie verwijst naar het vermogen om interne sensaties binnen het spijsverteringsstelsel waar te nemen. Dit omvat onder andere het waarnemen van honger, dorst, volheid, misselijkheid en andere sensaties die verband houden met het maag-darmkanaal
111
Stappen arousal (hersendelen, zintuigen)
1. Sensorische Stimuli: Externe stimuli, zoals geluiden, lichten of aanrakingen, worden waargenomen door de zintuigen. 2. Thalamus: De thalamus is een belangrijk schakelstation in de hersenen voor sensorische informatie. Het ontvangt en sorteert deze informatie voordat het naar de juiste delen van de hersenen wordt gestuurd. 3. Ascenderend Reticulair Activatiesysteem (ARAS): Dit is een netwerk van neuronen in de hersenstam, betrokken bij de regulatie van bewustzijn en alertheid. De ARAS ontvangt signalen van de thalamus en verspreidt activatie naar verschillende delen van de hersenen, inclusief de hersenschors. 4. Hersenschors: De hersenschors, het buitenste deel van de hersenen, speelt een cruciale rol bij hogere cognitieve functies en bewuste waarneming. Het ontvangt stimulatie vanuit de ARAS en reageert door de alertheid te verhogen. 5. Neurotransmitters: Verschillende neurotransmitters, zoals noradrenaline, acetylcholine en dopamine, spelen een rol bij het reguleren van alertheid en bewustzijn. Ze worden vrijgegeven in specifieke delen van de hersenen om de activiteit te verhogen. 6. Verhoogde Hartslag en Ademhaling: Als reactie op verhoogde alertheid kan het autonome zenuwstelsel de hartslag en ademhaling verhogen om het lichaam klaar te maken voor actie. 7. Verhoogde Spieractiviteit: Verhoogde alertheid kan leiden tot verhoogde spierspanning en klaarheid om te reageren op externe stimuli. 8. Verbeterde Cognitieve Prestaties: Een hogere staat van alertheid wordt vaak geassocieerd met een verbeterde focus, aandacht en prestaties in cognitieve taken.
112
Formatio reticularis (hersenstam)
Diffuus netwerk van korte neuronen over de hele lengte van de hersenstam, hier bevinden zich vele centra’s - Motorische centra - Vitale functies - Bloedvaten, constrictie + dilatatie - Bewustzijn - Hoofdrol bij tonusregulatie van skeletspieren - Slaap/waakcentrum - ARAS (Ascenderend reticulair activerend systeem)  Spierspanning - DRAS (Descenderend reticulair activerend systeem)  Alert, aandacht, concentratie - ARAS activeert DRAS en andersom
113
Proprioceptief
Proprioceptie verwijst naar het vermogen om de positie en beweging van het eigen lichaam waar te nemen. Het stelt ons in staat om te weten waar onze ledematen zich bevinden zonder er rechtstreeks naar te kijken. Dit gebeurt door receptoren in spieren, pezen en gewrichten.
113
Adaptatie zintuigen
Aanpassing, de zintuigen raken gewend aan een prikkeling. Het sensibel systeem selecteert informatie op nieuwswaarde (thalamus) - Centrale adaptatie bij impulsoverdracht (tikken van een klok) - Perifere adaptie bij sensor (ring, armband)
114
3 methode bewustzijn meten
- ECG (hersenactiviteit) - Glasgow (GCS) / EMV (eye, motor, verbal): reactie ogen, verbaal of motorische - AVPU: Alert, verbal, pain, unresponsive
114
6 onderdelen limbische systeem
Amygdala Hippocampus Hypothalamus Thalamus Cingulate Gyrus Olfactorische Bulbus
115
Olfactory bulb
Reukzenuw
116
6 soorten sensoren
Pijnzenuwen: Detecteren schadelijke prikkels. Tastzenuwen: Reageren op aanraking en druk. Warmte- en koudezenuwen: Reguleren temperatuurwaarneming. Proprioceptoren: Geven informatie over lichaamspositie. Nociceptoren voor rek en beweging: Reageren op gewrichtsbewegingen. Chemoreceptoren: Detecteren chemische veranderingen
116
Piramidale banen
Geleidt impulsen die verantwoordelijk zijn voor specifieke willekeurige bewegingen van de skeletspieren. - De zenuwvezels reguleren de aangeleerde bewegingen - Deze vezels lopen vanuit de cortex -> kleine hersenen -> pons -> verlengde merg -> ruggenmerg -> skeletspieren
117
Extrapiramidale banen
Zijn voor onbewuste motoriek. Geleiden impulsen die bewegingen programmeren, coördineren lichaamsbeweging, handhaven lichaamshouding, zelfde weg als piramidale banen.
118
Cortcospinale baan
De corticospinale baan, ook wel de piramidale baan genoemd, is een belangrijke zenuwbaan in het centrale zenuwstelsel die betrokken is bij de controle van vrijwillige motorische bewegingen.
118
Sensorisch/motorische lateraal/mediaal gekruisd en gevolg
De zenuwbanen die sensorische informatie (zoals pijn, aanraking, temperatuur, etc.) vanuit het lichaam naar de hersenen sturen, kruisen mediaal in het ruggenmerg. Dit betekent dat sensorische informatie van de linkerkant van het lichaam naar de rechterkant van de hersenen gaat. De zenuwbanen die motorische signalen van de hersenen naar de spieren sturen, kruisen lateraal. Dit betekent dat de signalen van de rechterhersenhelft de spieren aan de rechterkant van het lichaam.
118
Ruggenmerg lateraal gekruist/ongekruist
gekruist
119
Route sensroische prikkel naar cortex 9 stappen
Waarneming: Sensorische receptoren in het lichaam detecteren een externe stimulus, zoals aanraking, licht, geluid, geur of smaak. Transductie: De sensorische receptoren zetten de fysieke stimulus om in een elektrisch signaal (actiepotentiaal) dat langs de zenuwvezels kan worden geleid. Zenuwvezels (Zintuiglijke Neuronen): De resulterende actiepotentialen worden door zintuiglijke neuronen (zenuwvezels) getransporteerd. Deze neuronen zijn gespecialiseerd in het geleiden van sensorische informatie. Zenuwuiteinden: De zenuwvezels dragen de elektrische signalen naar de uiteinden van de zenuwen, waar ze zich aansluiten op het zenuwstelsel. Ruggenmerg (voor somatische prikkels): Bij somatische prikkels, zoals aanraking en pijn, worden de zenuwsignalen naar het ruggenmerg gestuurd. Hier vindt de eerste verwerking van de sensorische informatie plaats. Hersenstam (bij sommige prikkels): Voor sommige sensorische informatie, zoals horen en evenwicht, wordt de informatie eerst verwerkt in de hersenstam voordat het naar de hersenen wordt gestuurd. Thalamus: De thalamus, een belangrijk schakelstation in de hersenen, ontvangt de sensorische signalen en stuurt ze door naar de juiste delen van de hersenen voor verdere verwerking. Hersenschors (Cortex): De sensorische informatie wordt uiteindelijk naar de juiste gebieden in de hersenschors (de buitenste laag van de hersenen) gestuurd, waar het bewust wordt waargenomen en geïnterpreteerd. Perceptie: In de hersenschors wordt de sensorische informatie verwerkt tot een perceptie, wat de bewuste ervaring van de waarneming is.
119
Route motorische prikkel naar spier (8 stappen)
Motorische Schors: De motorische schors in de hersenen initieert een motorisch signaal dat de intentie tot beweging aangeeft. Corticospinale Baan: Het motorische signaal wordt doorgegeven aan de corticospinale baan, een belangrijke zenuwbaan die van de motorische schors naar het ruggenmerg loopt. Ruggenmerg: In het ruggenmerg wordt het motorische signaal verder verwerkt en doorgegeven aan motorische neuronen. Motorische Neuronen: Motorische neuronen in het ruggenmerg ontvangen het signaal. Deze neuronen zijn gespecialiseerd in het doorgeven van signalen naar de spieren. Neuromusculaire Junctie: Bij de neuromusculaire junctie (synaps tussen een motorisch neuron en een spiervezel) wordt een neurotransmitter (meestal acetylcholine) vrijgegeven om de spier te stimuleren. Actiepotentiaal in de Spiervezel: De vrijgegeven neurotransmitter veroorzaakt een actiepotentiaal in de spiervezel, wat leidt tot spiercontractie. Samentrekking van de Spier: Door de actiepotentiaal trekt de spier samen, wat resulteert in beweging van het betrokken lichaamsdeel. Ontspanning van de Spier: Na de samentrekking wordt het signaal beëindigd en de spier ontspant zich.
120
Animale reflex
Automatische reflex met weinig sturing van hogerecentra. De lengte en kracht worden automatische geregeld, hogere centra kunnen wel ingrijpen.
121
Monosynaptisch reflex
Sensibel neuron is direct via een synaps met een motorisch neuron verbonden, slechts één synaps -> zorgt voor een snelle motorische reactie -> strekreflex = zorgen voor de houding en evenwicht houden.
122
Polysynaptisch reflex
Meerdere synapsen tegelijkertijd, er treedt een langere vertraging op tussen prikkel en reactie. -> Terugtrekreflex, wordt door pijnprikkels geactiveerd.
123
Sympathische effect op organen
Sympathisch Zenuwstelsel: Hart: Verhoogt de hartslag en kracht van de hartslag. Luchtwegen: Vergroot de luchtwegen voor snellere ademhaling. Pupillen: Verwijdt de pupillen (mydriasis). Lever: Stimuleert de glucoseafgifte voor energie. Bijnieren: Stimuleert de afgifte van adrenaline en noradrenaline. Maag en Darmen: Vertraagt de spijsvertering en vermindert de bloedtoevoer naar de darmen.
124
Parasympathisch effect op organen
Parasympathisch Zenuwstelsel: Hart: Verlaagt de hartslag en vertraagt de geleiding van elektrische impulsen. Luchtwegen: Vernauwt de luchtwegen voor rustigere ademhaling. Pupillen: Vernauwt de pupillen (miosis). Lever: Stimuleert de opslag van glucose. Bijnieren: Heeft geen direct effect op de bijnieren. Maag en Darmen: Stimuleert de spijsvertering en bevordert de bloedtoevoer naar de darmen
125
3 organisatie bewustzijnsniveau
- Commandoniveau (cortex) - Coördinatieniveau (kleine hersenen/ basale ganglia) - Perifeerniveau (spierspoelen/reflexen)
125
10 stappen alarmsituatie
1. Bedreigende situatie 2. Limbisch systeem interpreteert; levensbedreigend 3. Verhoogde waakzaamheid; formatio reticularis 4. Paraatheid spieren door verhoogde spiertonus 5. Anabole functies geremd, katabole functies geactiveerd (PSZS< / SZS>) 6. Bijniermerg; adrenaline 7. Doorbloeding in de spieren verhoogd 8. Hartfrequentie stijft door remming N. Vagus 9. Verwijding bronchiën en pupillen 10. Hypofyse ACTH>; cortisol, glucose mobilisatie
126
Opbouw hersenvliezen
- Dura mater - Subdurale ruimte - Arachoïdea mater (spinnenwebvlies) - Subarachoïdale ruimte - Pia mater
126
Dura mater
Buitenste deklaag van het CZS, binnenzijde van schedel, twee vezelige laag gescheiden door weefselvloeistof en bloedvaten. Is met schedel vergroeid.
127
Pia mater
De pia mater is de binnenste laag van de hersenvliezen en ligt direct tegen het oppervlak van de hersenen en het ruggenmerg aan. Verbonden met onderliggend zenuwweefsel. Sterk doorbloed, vaatvlies v.d. hersenen en het ruggenmerg.
127
Subarachoïdale ruimte
Dit is de ruimte die zich bevindt tussen de arachnoïdea mater en de pia mater. Deze ruimte gevuld met cerebrospinale vloeistof (liquor), die dient als een soort schokdemper om de hersenen te beschermen tegen fysieke schokken.
127
Laterale ventrikels
De laterale ventrikels zijn de grootste ventrikels en bevinden zich in de beide hersenhelften. Ze zijn met elkaar verbonden en vormen een hoefijzervormige structuur die cerebrospinale vloeistof (hersenvocht) bevat.
127
Arachoïdea mater (spinnenwebvlies)
Een van de membramen die de hersenen en het ruggenmerg omgeven. Bestaat uit laag pleveiselepitheelcellen (dun en plat)
127
Meningitis
Door bacterie (pneumokok of meningokok), virus en verminderde afweer. Na operatie of schedelbasisfractuur.
128
Cerebrasie aquaduct
Het cerebrale aquaduct is een smal kanaal dat de derde ventrikel verbindt met de vierde ventrikel. Het bevindt zich in de middenhersenen en speelt een rol bij de circulatie van hersenvocht.
128
4e ventrikel
De vierde ventrikel bevindt zich in de pons, een deel van de hersenstam. Het is een trechtervormige holte die zich tussen de hersenstam en het cerebellum bevindt en verbonden is met de centrale kanaal van het ruggenmerg.
128
3e ventrikel
De derde ventrikel is een smalle ruimte in het diencephalon, een kerngebied in de hersenen. De derde ventrikel bevindt zich in het midden van de hersenen en is gevuld met cerebrospinale vloeistof.
128
Doorstroomkanaal
De doorstroomkanalen zijn kleine structuren binnen het ventriculaire systeem die zijn bekleed met trilharen (cilia). Deze trilharen spelen een rol bij het bewegen van de cerebrospinale vloeistof door de ventrikels en kanalen van de hersenen.
129
Liquor
Liquor, ook bekend als cerebrospinale vloeistof (CSV), is een heldere, kleurloze vloeistof die de ruimte rondom de hersenen en het ruggenmerg vult. Het biedt bescherming en ondersteuning aan het centrale zenuwstelsel.
129
Foramen
Een foramen is een opening, vaak in botstructuren, die dient als doorgang voor bloedvaten, zenuwen of andere structuren.
129
Arachnoid (en waar)
De arachnoïde is een van de drie membranen (hersenvliezen) die de hersenen en het ruggenmerg omgeven. Het bevindt zich tussen de buitenste dura mater en de binnenste pia mater.
130
Hydrocefalie
Hydrocefalie is een aandoening waarbij er een abnormale ophoping van cerebrospinale vloeistof in de hersenen is, wat kan leiden tot verhoogde intracraniële druk en mogelijke schade aan hersenweefsel
130
Normale druk hydrocefalie
Normale druk hydrocefalie is een specifieke vorm van hydrocefalie waarbij er een abnormale ophoping van cerebrospinale vloeistof is, maar de druk binnen de schedel binnen het normale bereik blijft.
130
Intracraniële hypertensie
Intracraniële hypertensie verwijst naar een verhoogde druk binnen de schedelholte. Dit kan het gevolg zijn van verschillende oorzaken, waaronder een teveel aan cerebrospinale vloeistof.
131
Pathologie hersenvlies
Meningitis: Ontsteking door infectie, met symptomen zoals koorts en hoofdpijn. Encefalitis: Ontsteking van de hersenen, veroorzaakt door infectie of auto-immuunreacties. Subarachnoïdale Bloeding: Bloedlekkage tussen de hersenvliezen door een aneurysma of letsel. Tuberculeuze Meningitis: Bacteriële infectie met Mycobacterium tuberculosis. Cryptokokken Meningitis: Schimmelinfectie, vaak bij verzwakte immuniteit. Hersenvliescysten: Abnormale holtes, soms aangeboren. Hersenvliestumoren: Zeldzaam, kunnen goedaardig of kwaadaardig zijn
131
Hydrocefalie
Te veel hersenvocht (cerebrospinale vloeistof, CSV) kan leiden tot een aandoening genaamd **hydrocefalie**. Dit kan optreden als de productie van CSV toeneemt, als de circulatie wordt belemmerd of als de absorptie wordt verminderd. Hydrocefalie kan druk uitoefenen op de hersenen en leiden tot symptomen zoals hoofdpijn, braken, mentale veranderingen en neurologische problemen.
131
Liquor hypotensie
Liquor hypotensie is een aandoening waarbij er een abnormaal lage druk van de cerebrospinale vloeistof is. Dit kan optreden als er te weinig cerebrospinale vloeistof aanwezig is of als er een lek is.
132
Tekort hersenvocht (wanneer en symptomen)
Te weinig hersenvocht, bekend als liquor hypotensie, kan optreden als er een lek is in de vliezen rondom de hersenen of het ruggenmerg. Dit kan leiden tot symptomen zoals hoofdpijn, nekpijn, misselijkheid en duizeligheid. Liquor hypotensie kan ook optreden na een lumbaalpunctie of epidurale anesthesie.
133
Cerebri/arteria media
Middelste hersenslagader. De arteria cerebri media is een grote slagader die een cruciale rol speelt in de bloedvoorziening van delen van de hersenen, waaronder delen van de grote hersenen, het centrale deel van de hersenen en delen van de hersenschors die betrokken zijn bij beweging en zintuiglijke waarneming.
133
Cirkel van willis
Verbindt alle arteriën met elkaar. Wanneer er een arterie uitvalt kan deze opgevangen worden door andere arteriën doordat deze met elkaar in verbinding staan
134
Autoregulatie bloedvoorziening hersenen
Baroreceptoren in de a. carotis, deze registreren de RR, op basis hiervan vernauwen of verwijden de vaten. Regulatie tussen de 50 en 150mm Hg.
134
Ependymcellen
Gliacellen spelen een belangrijke rol in de vorming van liquor.
134
Arteria anterior
(Voorste Hersenslagader) De arteria cerebri anterior voorziet de frontale kwabben van de grote hersenen van bloed. Deze slagader speelt een rol in de bloedvoorziening van gebieden die betrokken zijn bij hogere cognitieve functies, emotionele expressie en motorische planning
135
Arteria posterior
(Achterste Hersenslagader): De arteria cerebri posterior voorziet de occipitale kwabben van de grote hersenen en delen van de hersenstam van bloed. Het is betrokken bij visuele verwerking en andere functies die verband houden met het occipitale gebied.
136
Koolzuurregulatie
Verandering van de arteriële CO2. Koolzuurregulatie vaten reageren op hoge of lage CO2.
136
7 vormen wegraken
Syncope: Dit is de medische term voor flauwvallen. Het kan veroorzaakt worden door een tijdelijke verlaging van de bloedtoevoer naar de hersenen, vaak als gevolg van een plotselinge daling van de bloeddruk. Epileptische Aanvallen: Sommige vormen van epilepsie kunnen leiden tot het verliezen van het bewustzijn en onwillekeurige bewegingen. Hypoglykemie: Een ernstige daling van de bloedsuikerspiegel kan leiden tot duizeligheid en flauwvallen. Hartgerelateerde Oorzaken: Hartritmestoornissen, problemen met de bloedvaten of andere hartaandoeningen kunnen leiden tot het verliezen van het bewustzijn. Neurologische Oorzaken: Sommige neurologische aandoeningen kunnen episodes van wegraken veroorzaken. Psychogene Niet-Epileptische Aanvallen (PNEA): Dit zijn episodes die lijken op epileptische aanvallen, maar niet worden veroorzaakt door elektrische activiteit in de hersenen. Orthostatische Hypotensie: Dit treedt op wanneer iemand plotseling opstaat en de bloeddruk te snel daalt, wat kan leiden tot flauwvallen. Psychische of Emotionele Stress: Zeer intense emoties of stress kunnen leiden tot een kortstondig verlies van bewustzijn
136
Oorzaken epilepsie
- Hersenbeschadigingen (hersenletsel, bloedingen, ontstekingen, tumoren) - Aangeboren afwijkingen - Bepaalde syndromen (vaak bij verstandelijk beperkte)
137
Aandachtspunten iemand met cva
1. Acute fase: woonsituatie, mantelzorg, mogelijk herstel 2. Herstel-revalidatiefase: ondersteuning ADL, stimulatie, therapie. 3. Acceptatiefase: Leren omgaan met, ondersteuning
138
Herseninfarct
Verstopping van een slagader in de hersenen, cholesterol hoopt zich op in de vaatwand en de ader slibt langzaam dicht.
138
Aandachtspunten bij epilepsie
- Leefregels - Provocaties vermijden - Medicatie - Operatie
138
2 soorten CVA
80% herseninfarct 20% hersenbloeding
139
Hersenbloeding (2 soorten)
Intercerebrale bloeding (bloed hoopt zich op in de hersenen) Subarachnoidale bloeding (bloed hoopt zich op in subarachnoïdale ruimte) Door zwakke punten in de wanden van slagaders kan het uitgroeien tot een aneurysma en scheuren.
140
Ischemisch CVA
Een ischemische beroerte treedt op wanneer de bloedtoevoer naar een deel van de hersenen wordt belemmerd door een bloedprop (trombose) of een losgeschoten bloedprop (embolie). Dit kan leiden tot beschadiging van het hersenweefsel in dat gebied.
140
Hemarrogische CVA
Een hemorragische beroerte gebeurt wanneer er een bloeding in de hersenen optreedt, meestal als gevolg van een gescheurd bloedvat. Dit leidt tot het lekken van bloed in de hersenen, wat schade veroorzaakt aan het omringende weefsel.
141
Dysartrie
Spraakstoornis, moeite met articuleren
141
Corticaal CVA
Een corticaal CVA verwijst naar een beroerte die specifiek plaatsvindt in de cortex van de hersenen. De cortex is het buitenste deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor hogere cognitieve functies zoals denken, redeneren en taal.
142
Subcorticaal CVA
Een subcorticaal CVA treft de diepere delen van de hersenen, gelegen onder de cortex. Dit kan invloed hebben op functies zoals beweging, emotie en het reguleren van basale lichaamsfuncties.
143
Dysfagie
Slikstoornis
143
Afasie
Taalstoornis in begrip, lezen en schrijven
143
Hemianopsie
Aandoening aan beide ogen waarbij een deel van het gezichtsveld wazig is
143
Agnosie
Verlies van het vermogen om te herkennen (personen, voorwerpen, geluiden. Etc)
143
Apraxie
Handelingen niet goed kunnen uitvoeren
144
Neglect
Het negeren van het aangedane lichaamshelft
145
Paralyse
Spierverlamming aan een zijde van het lichaam
145
Parese
Halfzijdige spierzwakte, gedeeltelijke verlamming of krachtverlies
146
Penumbra
Ischemsische hersensschaduw, minder goed doorbloed weefsel rond een necrosevlek.
147
Vaso paralyse
Verlamming, verslapping of stevigheid van de bloedvaten, gebrek aan samentrekkend vermogen
147
Focaal insult
Verlamming, verslapping of stevigheid van de bloedvaten, gebrek aan samentrekkend vermogen
148
Absence insult
Bewustzijn is verlaagd
148
Myoclonisch insult
Spiersamentrekking, schokjes
148
Atoon insult
Spierverslappende werking
148
Status epilepticus
Een ernstige vorm van trauma aan het hoofd, waarbij hersenweefsel beschadigd raakt. Door een oorzaak buiten het lichaam zoals een ongeval. Door de klap kan het hersenweefsel gaan zwellen door bloed en vocht, uiteindelijk kunnen de hersenen in verdrukking raken.
148
Tonisch-clonisch icult
(grand mal) genoemd, bewustzijnsverlies, schokken en ritmische schokken.
149
Tonisch insult
Verlies bewustzijn, verstijving
149
6 stappen clonisch insult
Tonisch clonisch insult (grand mal) 1. Aura 2. Coma 3. Tonische fase (10-30sec.) 4. Clonische fase (30-60sec.) 5. Post-ictale fase (3-15min.) - Hoofdpijn, uitputting, speekselvloed, suf, bewusteloosheid) 6. Patiënt valt vaak in slaap
149
Dwarslaesie
Een onderbreking van het ruggenmerg, waarbij zenuwbanen in het ruggenmerg afgekneld raken. Hierdoor raakt alles wat zich daaronder bevindt verlamd.
150
Verpleegkundige aandachtspunten bij traumatisch hoofd/hersenletsel
Bewaking vitale functies en neurologische status. Beheer intracraniële druk. Zorg voor onbelemmerde luchtweg en ademhaling. Voedingsbeoordeling, overweeg sondevoeding. Pijnbestrijding en complicatiepreventie
151
Verpleegkundige aandachtspunten bij een dwarslaesie
Let op ademhalingsproblemen. Intensieve huidzorg en decubituspreventie. Beheer urinaire en darmfunctie. Ondersteuning mobiliteit en spasticiteit. Bied psychosociale ondersteuning
152
Coup contre coup
Letsel aan weerszijden van het hoofd
153
Hersenschudding
- Geen schade aan het hersenweefsel - Microbloedingen - Vaak met whiplash - Bij aanhoudende klachten (post commotioneel syndroom (PCS))
153
5 soorten trauma
- Hersenschudding - Hersenkneuzing - Subdurale bloeding - Epidurale bloeding - Chronische traumatische encefalopathie
153
Hersenkneuzing
- Beschadiging van hersenweefsel - Altijd sprake van minimaal 15 minuten bewustzijnsverlies - Ernst hangt af v.d. duur van het bewustzijnsverlies - GCS score
154
Subdurale bloeding
- Bloeding tussen de dura mater en de arachnoïdea - Kan gepaard gaan met; halfzijdige verlamming, insult, spraakproblemen
155
Epidurale bloeding
- Bloeding tussen de dura mater en het bot - Herkenbaar aan; wisselend bewustzijn, verwijde pupil aan één oog, blauwe plekken rondom
156
encefalopathie
Schade aan hersenen
157
Complete dwarslaesie
- Gehele beschadiging v.d. zenuwen, geen gevoel of beweging meer mogelijk
158
Incomplete dwarslaesie
- Gedeeltelijke onderbreking v.h. ruggenmerg, enige uitwisseling van prikkels mogelijk
159
Hoge dwarslaesie
- Vanaf de bovenste borstwervel of hoger (T1)
160
Lage dwarslaesie
- Vanaf de 2e borstwervel en lager (T2)
161
Symptomen dwarslaesie
- Spierzwakte - Krachtverlies - Gevoelsstoornissen - Ontregeling v.d. lichaamstemperatuur - Controle verlies darmen en blaas - Erectiestoornissen
162
Traumatische dwarslaesie
Een ernstige vorm van trauma aan het hoofd, waarbij hersenweefsel beschadigd raakt. Door een oorzaak buiten het lichaam zoals een ongeval.
163
Aandachtspunten bij Parkinson
Medicatieopvolging en bijwerkingen. Mobiliteit en valpreventie. Voedingsadvies en slikproblemen. Psychosociale ondersteuning. Spraak- en sliktherapie indien nodig. Beweging en fysiotherapie. Let op mentale gezondheid. Pijnmanagement. Assistentie bij dagelijkse activiteiten. Continue monitoring van symptomen.
164
Parkinson
Parkinson is een degeneratieve ziekte in het CZS waarbij zenuwcellen langzaam afsterven (degenereren). Dit leidt in eerste instantie tot stoornissen in de beweging, Parkinson wordt als bewegingsstoornis beschouwd. - Tekort aan neurotransmitter dopamine (zorgt voor communicatie en prikkeloverdracht) - Dopamine producerende cellen sterven langzaam af Bij Parkinson is de dopamine-acetylcholine verhouding uit balans. - Dopamine tekort -> Spier krijgt bepaalde prikkels niet meer door - Acetylcholine teveel-> Beven *Oorzaak is onbekend.
164
Symptonen Parkinson
Beginnend met vage klachten: - Obstipatie - Anemie - Trager bewegen - Minder ruiken Daarna steeds meer: - Stijfheid - Trillen Meest opvallende verschijnselen - Bradykinesie = Bewegingstraagheid - Akinesie = Moeite met opstarten van bewegingen - Hypokinesie = Ontbreken van automatische bewegingen - Rigiditeit = Spierstijfheid - Lodenpijprigiditeit (volledige weerstand) - Tandradrigiditeit (schokkende weerstand) - Tremors = Beven - ‘’Freezing’’ - Houdings- en evenwichtsproblemen - Maskergelaat
165
Behandeling Parkinson
Voornamelijk gericht op symptoombestrijding: - Voldoende beweging - Gezonde voeding Medicatie: - Levodopa (vult dopamine tekort aan) - Dopamine-antagonisten (nabootsing v.d. werking van dopamine) - Anti-cholinergica (remt werking acetylcholine) - Selegeline (voorkomt afbraak van dopamine)
165
Diagnose Parkinson
- Anamnese - Neurologisch onderzoek - MRI, DaT-scan, IBZM scan
166
Effect ouder worden op huid
- Epitheel wordt dunner, bindweefsel wordt kwetsbaarder - Activiteit stamcellen neemt af - Vermindering melanine - Afname klieractiviteit waardoor verminderde talgproductie (droge schilferige huid) - Elasticiteit neemt af
166
Effect ouder worden op ogen, oren, tong, reuk
- Neuronen worden niet vernieuwd, zintuigfunctie neemt af - Slijmvliezen worden dunner en gevoeligheid smaakknopjes neemt af - Ooglens verliest elasticiteit, wordt stijver en veroorzaakt verziendheid - Cataract (vertroebeling) - Aantal staafjes vermindert (meer licht nodig) - Macula degeneratie (gele vlek, verbindweefseling) - Trommelvlies verliest elasticiteit, hoge tonen worden moeilijker te horen - Geleidingsdoofheid - Perceptiedoofheid
167
Effect ouder worden op schildklier
- Productie schildklierhormonen nemen af - T3 - T4 - Stofwisselingssnelheid wordt lager en lichaamsvet neemt toe
167
Effect ouder worden op zenuwstelsel
- Afname omvang en gewicht v.d. hersenen door afname neuronen - Afname bloedtoevoer naar de hersenen door aderverkalking - Synapsverbindingen gaan verloren waardoor afname van neurotransmitters - Intra- en extracellulaire veranderingen in neuronen, ophoping van eiwitten binnen de cel
167
Effect ouder worden op hart en bloedvaten
- Hartspiervezels en neuronen worden niet meer vervangen, functie neemt af - Capaciteit cardiovasculair systeem neemt af - Afname max. hart-minuut volume - Verandering in activiteit v.d. cellen - Afname elasticiteit v.d. vaten - Artherosclerose - Beschadigd weefsel wordt vervangen door littekenweefsel
168
Effect ouder worden op longen
- Efficiënte ademhalingsstelsel neemt af - Artrose, afname flexibiliteit en verzwakking v.d. spieren veroorzaken beperkingen in de beweging v.d. borst bij het ademhalen - Longemfyseem
168
Effect ouder worden op pancres
- Gevoeligheid voor insuline neemt af - Productie insuline en glucagon neemt af
169
Effect ouder worden op lever
- Schadelijke stoffen worden minder snel afgebroken - Meer kans op stapeling van bepaalde stoffen
169
Effect ouder worden op spijsverteringskanaal
- Darmepitheel wordt dunner en kwetsbaarder door minder deling v.d. stamcellen - Peristaltische contracties worden zwakker door afname v.d. spiertonus - Toename kans op kanker en uitdroging
170
Effect ouder worden op urinestelsel
- Afname van het aantal functionele nefronen - Afname van de glomerulaire filtratiesnelheid - Afgenomen gevoeligheid ADH en aldosteron - Reabsorptie van water en natrium neemt af - Problemen met de blaasreflectie - Afbraak en uitscheiding van schadelijke stoffen vertraagt waardoor ook meer stapeling
171
Effect ouder worden op spieren
- Spiervezels worden kleiner - Afname v.h. aantal myofibrillen (spiervezels) - Spieren worden minder elastisch door fibrose - Tolerantie van lichaamsbeweging neemt af, vermogen herstel van spierbeschadiging neemt af
172
Effect ouder worden op beenderen
- Botten worden brozer - Verminderde opname van calcium en fosfaat - Productie vitamine D neemt af
173
Effect ouder worden op voortplantingstelsel
- Menopauze - Climacterium - Productie hormonen neemt af
173
Hyperactief delier
- Wordt snel herkend - Agitatie - Agressie - Motorische onrust - Hallucinaties en wanen - Desoriëntatie - Verstoord korte termijn geheugen
173
Delier
Door een soort kortsluiting in de hersenen ontstaat er plotselinge verwardheid binnen enkele uren tot dagen. - Hersenen zijn niet meer in staat om prikkels samen te voegen tot één verhaal - Verstoring in neurotransmitters - Aantoonbaar verlaagde hoeveelheid stoffen in het bloed die betrokken zijn bij adequate signaaloverdracht
174
Hypoactief delier
(stil delier)astimulerende effecten - Apathisch - Sufheid en traagheid - Desoriëntatie - Hallucinaties - Verstoord korte termijn geheugen
175
Dementie
Een combinatie van symptomen en/of syndromen waarbij de hersenen informatie niet meer goed kunnen verwerken. - Zenuwcellen in de hersenen gaan kapot - Verbindingen tussen zenuwcellen gaan kapot - Neurodegeneratief door steeds mindere functioneren v.d. hersenen - Hippocampus raakt aangedaan (opslaan herinneringen
176
Vormen van dementie
Alzheimer 70% Vasculaire dementie 16% Lewy body dementie FTD Cruetzfeld Jacob
177
Fasen ik beleving
- Bedreigde ik - Verdwaalde ik - Verborgen ik - Verzonken ik
178
Aandachtspunten bij dementie
Geduldige en begripvolle communicatie. Creëer een veilige omgeving om dwalen te voorkomen. Begeleiding bij dagelijkse activiteiten. Medicatiebeheer en observatie van bijwerkingen. Stimuleer cognitieve functies met passende activiteiten. Psychosociale ondersteuning voor zowel de patiënt als familieleden. Voorkom overstimulatie en stress.
179
Vasculaire dementie
- Door een verstoring in de bloedvoorziening v.d. hersenen - Vaak voorgeschiedenis van hart- en vaatziekten Kenmerkend in de vroege fase - Weinig last van geheugenproblemen - Bepaalde zaken gaan trager, zoals praten - Moeite met het vinden van woorden - Moeite met schakelen van onderwerp Grillig verloop, achteruitgang kan heel plotseling gaan, vaak door beroertes Iemand kan lang stabiel blijven Geheugen kan iets verbeteren wanneer de lichamelijk conditie verbetert (16%)
179
Alzheimer
- Ophoping eiwit in de zenuwcellen door verstoorde afbraak (beta-amyloïd) - Plaques - Verbinding tussen zenuwcellen gaat kapot, functioneren wordt onmogelijk en de zenuwcel sterft af Kenmerkend in de vroege fase - Recente gebeurtenissen en/of gesprekken vergeten - Herhalen - Traag van begrip bij nieuwe dingen - Draad van een verhaal verliezen - Verlies van interesse in bepaalde dingen Langzaam, insluipend, progressief verloop (70%)
180
Lewy body dementie
- Lijkt veel op Parkinson (veel bewegingsstoornissen) - Lewy body’s in de zenuwcellen v.d. hersenen (abnormale verdikkingen, opgebouwd uit eiwitten) - Bevindt zich vooral in het deel v.d. hersenen dat automatische processen in het lichaam regelt - Vitale functies, uitscheiding Kenmerkend in de vroege fase - Moeilijk te herkennen - Uiteenlopende geestelijke en lichamelijke klachten - Klachten verschillen van uur tot uur en dag tot dag - Beginnend met stoornissen in concentratie en uitvoerende functies - Traagheid in reageren - Moeite met plannen - Verminderd initiatief - Veel heldere periodes (veroorzaakt veelal frustratie)
181
Cruetzfeld Jacob (symptomen/behandeling/diagnose
- Ook wel gekke koeien ziekte (zeldzaam) - Hersencellen sterven in snel tempo af - Problemen met bewegen, spreken en verwerken van prikkels Algemene symptomen - Achteruitgang van geheugen - Achteruitgang van denken en taal - Problemen met uitvoeren van handelingen - Verandering in karakter en gedrag - Terugtrekken - Onrust - Verlies van energie Diagnostiek - Onderzoek door de eigen huisarts - Hoe staat het geheugen ervoor - Bepaalde testen - Heteroanamnese - Urine- en bloedonderzoek om andere diagnoses uit te sluiten - Neurologisch en neuropsychologisch onderzoek - Aanvullend MRI (soort dementie) Behandeling/beleid - Voornamelijk gericht op remmen v.d. achteruitgang en verminderen van symptomen - Medicatie - Voldoende beweging - Stimulatie tot participeren - Therapie
182
FTD
Frontotemporale dementie - Door bepaalde mutaties waardoor afwijkende eiwitten neerslaan in het hersenweefsel - Verschijnselen zijn afhankelijk van het aangedane gebied Symptomen - Geheugen blijft lang relatief goed - Vooral persoonlijkheids- en gedragsveranderingen - Onvoorspelbaar reageren - Ongeremd of dwangmatig gedrag - Ongepast gedrag - Veranderingen in taalvaardigheid - Veranderingen in motoriek - Ontstaat op relatief jonge leeftijd (40-60e levensjaar) - Verloop is onvoorspelbaar
183
Belevingsgerichte zorg
De beleving van de cliënt staat centraal. - Rekening houden met individuele behoefte - Negatieve ervaringen worden zoveel mogelijk omgezet in positieve
184
Geriatrische syndroom
Een syndroom waarbij een of meer symptomen het gevolg zijn van meerdere aandoeningen tegelijkertijd. Ook wel ouderdomsziekten, het zijn aandoeningen die te maken hebben met de veroudering van het lichaam en de lichaamsfuncties.
185
Immobiliteit
De tolerantie van lichaamsbeweging neemt af. - Spierweefsel neemt af - Skeletspieren worden minder elastisch - Vaak bang om te vallen - Vaak slijtage van gewrichten - Pijn
186
Intellectuele achteruitgang (+4 oorzaken)
Vertraagd denken, begrijpen, vergeetachtigheid - Afname aantal neuronen in de hersenen - Afname bloedtoevoer naar de hersenen - Veranderingen in verbindingen - Afname productie neurotransmitters
187
Incontinentie
De blaasfunctie neemt af. - Problemen met de blaasreflex - Niet meer kunnen ophouden - Afname spiertonus
188
Instabiliteit
Ouderen zijn vaak bang om te vallen en voelen zich onzeker in het bewegen. - Pijn - Slijtage
189
5 geriatrische reuzen
- Vallen - Immobiliteit - Duizeligheid - Incontinentie - Cognitieve stoornissen
190
Osteoporose
Opname calcium wordt minder (vaak bij ouderden)
191
Artrose
Kwaliteit v.h. gewrichtskraakbeen verslechtert, Afname synoviale vloeistof (vaak bij ouderen)
191
3 stappen wat doet het lichaam met geneesmiddel
1. Farmaceutische fase Vrijkomen v.h. middel uit de toedieningsvorm - Oraal - Suppoitoriaal - I.V., I.M., Subcutaan - Epiduraal/intrathecaal - Endotracheaal - Farmaceutische beschikbaarheid - Vrijkomen van het medicijn leidt tot opname in de bloedbaan 2. Farmacokinetische fase Absorptie - Distributie - Metabolisme - Eliminatie/excretie 3. Farmacodynamische fase Farmacon-receptor-interactie in targetweefsel
192
Farmokinetische verandering ouderen
- Verminderd distributievolume voor hydrofiele geneesmiddelen en toegenomen distributievolume voor lipofiele geneesmiddelen (minder vocht in het lichaam) - Afname eiwitbinding (klinisch doorgaans van beperkte relevantie) - Verminderde nierfunctie (afname nefronen en glomerulaire filtratiesnelheid) - Verminderde leverfunctie (stoffen worden minder snel afgebroken)
192
Polyfarmacie
Het gebruik van twee of meer voorgeschreven geneesmiddelen. Deze middelen kunnen al snel invloed op elkaar hebben.
193
Farmocodynamische verandering bij ouderen
- Effect (verminderde functie van het doelorgaan) - Bijwerkingen/toxiciteit (verhoogde kans op ongewenste effecten)
193
STRIP methode
Stappen gestructureerde farmaceutische analyse 1. Farmacotherapeutische anamnese - Informatie verzamelen daadwerkelijk gebruik, ervaringen en beleving v.d. medicatie v.d. patiënt zelf. 2. Farmacotherapeutische analyse - Identificatie van potentiële farmacotherapie gerelateerde problemen 3. Opstellen van een behandelplan - Overeenstemming (arts en apotheker) behandeldoelen en hoe deze bereikt kunnen worden 4. Overleg met de patiënt - Participatie patiënt in eigen farmacotherapie en interventies 5. Follow-up en monitoring - Evaluatie
194
Farmacokinetiek
Beschrijft de wijze waarop, en werkingsmechanismen waarmee de effecten van het werkzame bestanddeel aan het lichaam tot stand komen. - Wat doet het geneesmiddel met het lichaam?
194
Absorptie geneesmiddel
- Vrijkomen geneesmiddel uit toedieningsvorm en opname in de bloedbaan - Enteraal - Parenteraal - Plaats van absorptie - Mate van absorptie - Absorptiesnelheid - Biologische beschikbaarheid
195
Enterohepatische kringloop
- Vanuit de lever worden sommige geneesmiddelen via gal opnieuw uitgescheden in de darmen - Geneesmiddelen worden weer geresorbeerd
195
First pass
- Bloedvaten maag-darmkanaal rechtstreeks naar de lever (daarna naar de rest van het lichaam) - Tijdens de 1e passage door de lever wordt een deel van het geneesmiddel afgebroken
196
Biologische beschikbaarheid
De fractie van een toegediende dosis die onveranderd in de algemene circulatie (bloedbaan) terecht komt. - Orale/rectale toediening - Farmaceutische beschikbaarheid, absorptie, first-pass effect
196
Enterale toediening
Bij enterale toediening wordt voeding of medicatie via het maagdarmkanaal toegediend.
196
Parentale toediening
Bij parenterale toediening wordt voeding of medicatie direct in de bloedbaan toegediend, meestal via injecties.
197
Verdelingsvolume medicatie
- De verhouding tussen de totale hoeveelheid van een geneesmiddel in het lichaam en de concentratie in het bloed In L per Kg lichaamsgewicht
198
Distributie geneesmiddel
Verdeling van geneesmiddel over verschillende weefsels en lichaamsvloeistoffen
198
Factoren die van invloed zijn op verdelingsvolume
- Chemische structuur van een geneesmiddel - Hydrofiel/lipofiel - Hoeveelheid lichaamswater (weefsel/bloedverdelingscoëfficïent) - Totaal, extracellulair, intracellulair - Weefseldoorbloeding (perfusie) - Eiwitbinding - Albumine, vrije radicalen - Bij een hoge eiwitbinding (klein Vd)
198
Re distributie geneesmiddel
- Bloedconcentratie daalt door opname in weefsels - Concentratie in goeddoorbloed weefsel daalt, farmacon verdeelt zich in andere weefsels
199
Metabolisatie van geneesmiddel
Het lichaam ‘verbouw’ de geneesmiddelen zodat ze makkelijker kunnen worden uitgescheden - Metabolisering door enzymen in de lever - Geneesmiddelen worden hydrofieler gemaakt (wateroplosbaar = makkelijker uit te scheiden) - Metabolieten kunnen zelf ook werkzaam zijn of zorgen voor bijwerkingen - Niet alle geneesmiddelen worden gemetaboliseerd
200
Twee fasen metabolisatie
1. Reductie/oxidatie/hydrolyse - Afsplitsing water 2. Methylering/sulfatering - Makkelijk uitscheidbaar via nieren
201
Excretie geneesmiddel (5 vormen excretie)
Bloedconcentratie daalt t.g.v. irreversibele eliminatie van farmacon uit lichaam. Uitscheiding met name via - Nieren (urine) - Gal (feces) En - Huid - Longen - Speeksel
202
4 fasen farmokinetiek
Absorptie: Opname van het geneesmiddel in de bloedbaan na toediening. Distributie: Transport naar verschillende weefsels en organen. Metabolisme: Chemische veranderingen in de lever of andere weefsels. Eliminatie: Uitscheiding uit het lichaam.
203
Halfwaardetijd
De tijd die nodig is om de concentratie van het geneesmiddel in het bloed tot de helft te doen afnemen. Dit is afhankelijk van: - Verdelingsvolume - Klaring (metabool/renaal) De halfwaardetijd - Varieert van enkele minuten tot dagen - Bepaalt mede de doseerfrequentie - Bepaalde benodigde tijd voor het bereiken van een plateau waarde
204
Klaring
De hoeveelheid lichaamsvloeistof (liter) waaruit per tijdseenheid (minuut) het geneesmiddel geheel wordt verwijderd. Wordt o.a. bepaald door: - Levercapaciteit - Nier capaciteit (serumcreatinespiegel = maat voor nier capaciteit) - Doorbloeding v.d. lever en nieren - Binding plasma-eiwitten
205
Farmacodynamiek
Wat doet het geneesmiddel met het lichaam? - Aangrijpingspunten en effect - Relatie bloedspiegels en effect - Norm- en toxische doses
206
Agonist
(receptor-activator) - Werking geneesmiddel op receptor gelijk aan lichaamseigen stof
207
Antagonist
(receptor-blokker) - Werking geneesmiddel tegenovergesteld aan lichaamseigen stof
208
Receptoren invloed medicatie
Aangrijpingspunt geneesmiddel, sleutel – slot principe (alfa, beta, opiaten, histamine, serotonine receptoren)
209
Ionen-kanalen en medicatie
- Natriumkanalen - Blokkade met lokaalanesthetica - Calciumkanalen - Blokkade door calciumantagonisten
210
Transporteiwit medicatie
Ingrijpen op het transporterende vermogen van deze eiwitten - Blokkade heropname serotonine door serotonine-heropnameremmers (anti-depressiva)
211
Enzymsysteem medicatie
Ingrijpen op het enzymsysteem dat een bepaalde werking mogelijk maakt - Remming ACE (ACE-remmers) - Remming HMG CoA (cholesterolsyntheseremmers)
212
Geneesmiddel in het bloed
- Kunnen in het bloed gebonden zijn aan eiwitten - Bloedspiegels: de concentratie ongebonden en gebonden geneesmiddelen in het bloed - De ongebonden fractie is beschikbaar voor binding aan de receptor (geeft effect, dynamisch)
213
Farmacotherapie bij ouderen
- Verminderd distributievolume voor hydrofiele geneesmiddelen en toegenomen distributievolume voor lipofiele geneesmiddelen (minder vocht in het lichaam) - Afname eiwitbinding (klinisch doorgaans van beperkte relevantie) - Verminderde nierfunctie (afname nefronen en glomerulaire filtratiesnelheid) - Verminderde leverfunctie (stoffen worden minder snel afgebroken)
214
Hydrofiel
Klein verdelingsvolume (voornamelijk in de bloedbaan, wateroplosbaar)
215
Lipofiel
Groot verdelingsvolume (vet oplosbaar)
215
Farmacodynamische veranderingen bij ouderen
- Effect (verminderde functie van het doelorgaan) - Bijwerkingen/toxiciteit (verhoogde kans op ongewenste effecten)
216
De beers lijst
Deze lijst bevat geneesmiddelen waarvan het risico bij gebruik groter is dan het te verwachten klinische voordeel 1. Geneesmiddelen die nooit gebruikt zouden mogen worden bij ouderen zoals, langwerkende benzodiazepinen, bepaalde TCA’s, NSAID’s en analgetica. 2. Geneesmiddelen die onder bepaalde condities niet gebruikt zouden mogen worden bij ouderen/patiëntgroep.
217
3 soorten Interacties geneesmiddelen
3 soorten interacties - Tussen geneesmiddelen onderling - Tussen voedsel en geneesmiddel - Interacties kan farmacokinetisch en farmacodynamisch
218
3 fases medicatie
- absorptiefase - verdelingsfase - metaboliseringsfase
218
Opiaten bijwerkingen
Circulatie - Negatief chronotroop effect - Negatief inotroop effect - Afname myocardiale consumptie Ademhaling - Deprimerend effect - CO2 gevoeligheid vermindert Systemische vaatweerstand - Afname syst. Vaatweerstand - Venodilatatie CZS - Sedatie - Misselijkheid/braken - Spierrigiditeit - Miosis - Urineretentie - Jeuk - Remming hoestprikkel Gastro-intestinaal systeem - Obstipatie/remming peristaltiek - Misselijkheid/braken
219
EBP
Het gewetensvol, expliciet en oordeelkundig gebruik maken van het huidige beste bewijsmateriaal om beslissingen te nemen voor individuele patiënten. - De praktijk impliceert het integreren van individuele klinische expertise met het beste externe bewijsmateriaal dat vanuit systematisch onderzoek beschikbaar is. - Voorkeuren, wensen en verwachtingen van de patiënt spelen bij de besluitvorming een centrale rol.
220
Inductief onderzoek
Gaat niet uit van een bestaande theorie, maar ontwikkelt een theorie. - Je weet nog niet precies waar je naar op zoek bent
221
Deductief onderzoek
Gaat uit van een bestaande theorie. - Op basis van een bestaande theorie, uit op onderzoek
221
Kwalitatief onderzoek
Meer beschrijvend van aard, richt zich op interpretaties, ervaringen en betekenis. Worden weergegeven in woorden.
222
Kwantitatief onderzoek
Feiten achterhalen, resultaten worden vaak uitgedrukt in cijfers.
223
Beschrijvend onderzoek
Onderzoek waarbij de onderzoeker een situatie beschrijft, aangeeft welke aspecten belangrijk zijn en de onderlinge relaties duidt.
224
Explorerend onderzoek
Gericht op het ontwikkelen van hypothesen om bepaalde verschijnselen te verklaren.
225
Toetsend onderzoek
In kaart brengen van invloeden en effecten. Het antwoord is vaak ja of nee.
226
Experimenteel (interventie) onderzoek
Dit design wordt gebruikt wanneer je het effect van iets wilt vaststellen. - Het is een experiment omdat er sprake is van onafhankelijke variabele die gemanipuleerd worden en een afhankelijke of effect variabele, waar de onafhankelijke variabele effect op uitoefent.
227
Observationeel onderzoek
Vorm van onderzoek waarbij d.m.v. observaties, metingen/onderzoek wordt verricht. Er wordt geen interventie uitgevoerd bij een observationeel onderzoek. Het onderzoek wordt niet beïnvloed.
228
Patient controle studie (case-control studie)
Hierbij wordt er gekeken van gevolg naar oorzaak. Het gaat bij een patiëntcontrolestudie over de oorzaak of risicofactoren van een bepaalde aandoening - Er wordt uitgegaan van een groep patiënten die de aandoening of uitkomst al ontwikkeld hebben en een controlegroep uit diezelfde bevolkingsgroep die de uitkomst nog niet ontwikkeld hebben - Kan enkel retrospectief
229
Operationaliseren
Het vertalen van een begrip naar meetbare termen
230
Cohort studie
Hierbij wordt er altijd gekeken van oorzaak naar gevolg. Het is een vorm van een longitudinale (langdurige) studie. Dit kan prospectief (vooruit in de tijd) en retrospectief (terug in de tijd). - Een cohort is een populatie van personen die bijvoorbeeld in hetzelfde jaar geboren zijn, getrouwd of dezelfde leeftijd hebben of gemeenschappelijke kenmerken hebben
231
Selectie bias
Er is sprake van selectie bias wanneer de getrokken steekproef geen goede afspiegeling vormt van de populatie die centraal staat in het onderzoek. - Huisdierbezitters, alleen de eigenaren van honden worden geselecteerd maar eigenaren van andere huisdieren niet. - De steekproef dient aan de totale groep personen te voldoen
231
Interviewer bias
Komt voor bij methoden van dataverzameling waarbij er daadwerkelijk een gesprek is tussen een interviewer en een respondent. - De respondent kan, wil of durft de vragen niet eerlijk te beantwoorden en kiest ervoor om sociaal wenselijke antwoorden te geven. - Kan ook andersom, de interviewer stuurt bewust of onbewust de antwoorden van de respondent
232
Respons bias
(sociaal wenselijk) Indien vragen gesteld worden in een onderzoek die van persoonlijke aard zijn, waarbij mensen geen eerlijk antwoord geven maar dat wat sociaal wenselijk is.
233
Publicatie bias
Dit is de vertekening die ontstaat als er bij wetenschappelijk onderzoek de positieve resultaten wel, maar negatieve of onduidelijke resultaten niet worden gepubliceerd.
234
Verplaatsbaarheid
Zijn de resultaten van het onderzoek overdraagbaar naar andere settingen/populaties? - Thick description: Gedetailleerde beschrijving van de tekst en deelnemers - Theoretical sampling: Wijze van selectie steekproef
235
Trianguliteit
Onderzoeken vanuit verschillende richtingen om dezelfde onderzoeksvraag te beantwoorden.
235
Verifieerbaarheid
Reëel beeld niet gebaseerd op aannames van onderzoekers, maar op ervaring van participanten. - Triangulatie - Reflectie - Member check
236
Transcriberen
Het uitschrijven van een opname, zoals een interview.
237
Transparantie
Transparantie in een onderzoek verwijst naar de duidelijkheid en openheid waarmee alle relevante informatie met betrekking tot het onderzoek wordt gedeeld. Dit omvat: methodologie, resultaten, discussie, bronvermelding, belangenverklaring, toegang tot gegevens.
238
Plausibiliteit
Beschrijving van het onderzoeksproces, zodat analyses en keuzen (het proces) kritisch gevolgd kunnen worden. - Peer review - Member check - Transcriberen - Audio/video opname - Onderzoekstriangulatie
239
RCT
Een gerandomiseerd onderzoek met controlegroep. Een experiment gericht op het bepalen van werkzaamheid van medische behandeling. - Randomisatie (selectie) van patiëntgroep - Wordt als gouden standaard beschouwd - Gaat om bewijsvoering - Van belang bij EBM (evidence based medicine)
239
Controlled clinical trials
Onderzoek met als doel een vergelijking te maken van de effecten van verschillende behandelingen bij groepen patiënten met een bepaalde goed omschreven ziekte. - Volgens een bepaalde methode opgezet, uitgevoerd en geanalyseerd
240
Matchen
Op een aantal kenmerken vergelijkbaar maken van de experimentele- en controlegroep. - Indien randomisatie niet mogelijk is
241
Randomisering
Proces waarbij de antwoordmogelijkheden op een vraag in een andere willekeurige volgorde wordt getoond.
242
Parese
Halfzijdige, onvolledige verlamming v.d. spieren
242
Neuropathie
Aandoening waarbij zenuwen zijn aangedaan, kan hevige pijn geven
243
Blindering
Procedure waarin onderzoekers, effectbeoordelaars en/of patiënten in een vergelijkend onderzoek niet op de hoogte zijn van de toegewezen behandeling. - Hiermee wordt beïnvloeding van het onderzoek voorkomen
244
Wmo-consulent
Indicatiesteller, beoordeelt en handelt zorgaanvragen af voor WMO- voorzieningen
245
Polyneuropathie
Aandoening waarbij zenuwen op meerdere plaatsen in het lichaam zijn aangedaan
246
Ecogram
Schema van het sociale netwerk van een cliënt
247
Zorgleefplan
Ondersteuningsplan met behoeften, voorkeuren en doelen van de cliënt
248
5a model
Model voor zelfmanagement ondersteuning. 1. Achterhalen (situatie, behoeften en wensen verkennen) 2. Adviseren (advies op maat geven, gericht op behoeften en verzoek) 3. Afspreken (samen doelen stellen) 4. Assisteren (welke bijstand is nodig om doelen te bereiken) 5. Arrangeren (afspraken over het vervolg v.d. zorg, hoe is het gegaan betreffende afspraken, doelen en evt. nieuwe behoeften)
249
Positeive gezondheid 6 dimensies
Lichaamsfuncties - Medische feiten - Medische waarnemingen - Fysiek functioneren - Klachten en pijn - Energie Mentaal welbevinden - Cognitief functioneren - Emotionele toestand - Eigenwaarde - Controle - Zelfmanagement en regie Zingeving - Doelen en idealen - Spiritueel - Toekomstperspectief - Acceptatie Kwaliteit van leven - Welbevinden - Geluk beleven - Genieten - Levenslust - Balans Participeren - Communicatieve vaardigheden - Relaties - Sociale contacten - Geaccepteerd worden - Betrokkenheid Dagelijks functioneren - ADL - Huishoudelijk
250
3 Fasen selecht nieuws brengen
Fase 1: Slecht nieuws brengen - Waarschuwen - Basale informatie in de juiste hoeveelheid en juiste tempo - Stem af op de reactie v.d. patiënt Fase 2: Ruimte bieden voor emoties - Let op non-verbale signalen - Stiltes laten vallen - Gevoelsreflectie - Actief luisteren Fase 3: Steun bieden bij probleem aanpak - Luisteren, doorvragen en samenvatten - Empathie tonen - Controleer op begrip
251
Patientvertrouwenspersoon
Bij een pvp kan de cliënt terecht met vragen en/of klachten over de zorgverlening. (Bijvoorbeeld de manier waarop er met iemand omgegaan wordt, bij dwang of vrijheidsbeperking.) De pvp kan advies geven en ondersteuning bieden. Een pvp is er in de volgende situaties: - Bij verplichte zorg - Vrijwillige opname GGZ-instelling - Vrijwillige zorg thuis en daarbij te maken krijgen met drang of mogelijke dwang
252
MIC
Een MIC is een commissie in een zorginstelling die belast is met het onderzoeken en analyseren van medische incidenten. De commissie heeft als doel om lessen te trekken uit incidenten en maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen.
253
Klachtenfunctionaris
Een klachtenfunctionaris is een soort bemiddelaar wanneer beide partijen er middels een gesprek niet helemaal goed uitkomen. De klachtenfunctionaris is onafhankelijk en kan bemiddelen om tot een oplossing te komen.
254
Werking verticale as (roos)
Een boven gedrag roept een onder gedrag op. En een onder gedrag een boven gedrag. De ander persoon gaat TEGENGESTELD gedrag vertonen.
254
MIM
Een MIM verwijst naar het proces waarbij medische incidenten officieel worden gemeld binnen een zorginstelling. Dit kunnen fouten, complicaties of andere ongewenste gebeurtenissen zijn die invloed hebben gehad op de gezondheid van de patiënt.
255
Verticale as Roos
Dominantie-as (hoe hoger des te dominanter)
256
Werking horizontale as (roos)
Een linker gedrag roept ook linker gedrag op. En een rechter gedrag roept ook een rechter gedrag op. De ander persoon gaat MEE in de relatie.
257
Horizontale as Roos
Relatie-as (hoe rechtser hoe meer je samen werkt.)
258
Roos: Rechts, rechts, onder
Meewerkend gedrag
259
Roos: Links, onder, onder
Teruggetrokken gedrag
260
Roos: Rechts, onder, onder
Volgend gedrag
261
Roos: Links, boven, boven
Concurerend gedrag
262
Roos: Links, links, onder
Opstandig gedrag
262
Roos: Links, links, boven
Aanvallend gedrag
263
De-escaleren 4 tactieken
1. Kalmeren Toon begrip en geef evt. extra informatie, ga voor een positieve afsluiting 2. Grens stellen Vraag of de cliënt ook naar jou wilt luisteren 3. Consequenties aangeven Geef aan dat het gesprek beëindigd moet worden indien agressie niet afneemt 4. Beëindig gesprek
264
Complementaire reactie
Verticaal tegenovergesteld. Indien je bepaald gedrag wilt versterken moet je daarvoor de houding en het gedrag aannemen dat daar tegenover staat.
265
Symmetrische reactie
Gedrag dat horizontaal naast elkaar staat. Heeft een constructieve invloed. Indien je iemand op een opbouwende manier wilt beïnvloeden, moet je daarvoor de houding en het gedrag aannemen dat even dominant is en aan de andere kant van de verticale lijn staat.
266
Roos: Rechts, rechts, boven
Helpend gedrag
267
Roos: Rechts, boven, boven
Leidend gedrag
268
Laaggeleterdheid
Mensen die moeite hebben met lezen, schrijven en/of rekenen. Er ontstaan zo problemen bij het begrijpen van informatie, invullend van formulieren, de weg vinden, etc.
269
Aantal mensen dat analfabeet is
250.000 (1,3%)
270
Aantal mensen moeite met lezen en schrijven
2,5 miljoen mensen, dit is ongeveer 18%.
271
Aantal mensen in Nederland dat laaggeletterd is
1,3 miljoen (8%)
272
Laaggeletterd oorzaken
De omgeving bepaalt veel op gebied van het ontwikkelen van laaggeletterdheid. - Wordt lezen wél voldoende gestimuleerd? - Zijn er gedrag- of concentratieproblemen? - Hoe gaat het op school? - Zijn ouders laaggeletterd?
273
Laaggeletterd gevolg
Laaggeletterdheid kan direct of indirect zorgen voor: - Schaamte en een laag zelfbeeld - Gemiste kansen betreffende werk - Verminderde zelfredzaamheid - Schulden - Slechte gezondheid
274
Positieve gezondheid en laaggeletterdheid
In totaal beïnvloed laaggeletterdheid vaak alle zes de pijlers. Door het niet goed kunnen begrijpen, lezen en communiceren is het moeilijk om sociale contacten op te bouwen en/of werk te vinden (zingeving). Door moeite te hebben met de zingeving van het leven wordt het mentaal welbevinden aangetast en zal de levensverwachting ook minder zijn doordat het begrijpen en interpreteren van lichaamsfuncties moeilijk is. Wat ook maakt dat de kwaliteit van leven wordt verminderd (gezondheid, zingeving, mentaal functioneren, sociaal).
275
3 niveau's gezondheidsvaardigheden
1. Functionele gezondheidsvaardigheden - Basisvaardigheden in lezen, schrijven, rekenen - Lezen van bijsluiters 2. Interactieve gezondheidsvaardigheden - Vermogen om schriftelijke en mondelinge informatie te krijgen over ziekte en gezondheidszorg - Vragen stellen aan een huisarts - Relevante informatie kunnen geven 3. Kritische gezondheidsvaardigheden - Vaardigheden om gezondheidsinformatie kritisch te analyseren en te gebruiken om meer controle uit te oefenen over eigen leven - Meten en interpreteren van glucosewaarden
276
waar op letten verpleegkundige en laaggeletterd
- Let op vakjargon - Herhaal informatie (begrijpelijk) - Geduldig zijn - Let op overvraging
277
Proces verlieservaring
- Ontkennen - Woede - Onderhandelen - Verdriet en depressie - Acceptatie
278
Coping
Coping is de manier waarop iemand met problemen en stress omgaat.
278
7 copingstijlen
- Actief aanpakken (werken aan het probleem of verlies) - Verklaring of informatie zoeken - Sociale steun zoeken - Vermijden of afstand nemen - Palliatieve reactie, dichtklappen - Depressie - Expressie van emoties (frustratie, spanning, agressie) - Geruststellende gedachten en wensdenken
279
Attributie
De wijze waarop iemand gedrag van zichzelf of andere verklaart, denken in oorzaak en gevolg.
280
Interne attributie
De oorzaak bij jezelf zoeken (het is mijn eigen schuld)
281
Externe attributie
De oorzaak buiten jezelf zoeken (ik kon er niks aan doen, want)
282
Medeleven/medelijden
Medeleven = Een vorm van empathie, je laat zien dat je meevoelt met het lijden van een ander. Je toont begrip. Medelijden = Een andere vorm van empathie, meer gericht op het zielig vinden van de patiënt.
283
Gevoelsreflectie
Je geeft hierbij in eigen bewoording de gevoelens of lichaamshouding van een ander weer. Door het geven van een gevoelsreflectie laat je merken dat je oog hebt voor een ander. - Je stimuleert hiermee om de ander door te laten vertellen
284
Zelfhulpgroepen
Een groep lotgenoten die zo met elkaar in gesprek kunnen gaan zonder tussenkomst van hulpverlening - Praten over hoe ermee om te gaan, te accepteren en/of zaken los te laten - Kan je verhaal doen - Soms ook gezamenlijke activiteiten - Voor herstel
285
Lotgenoten
Contact met mensen in een vergelijkbare situatie of met vergelijkbare ervaringen - Je bent niet alleen - Van elkaar kunnen leren (tips) - Hoe pakt een ander dit aan? - Elkaar kunnen ondersteunen
286
Empathie/sympathie
Empathie = De mogelijkheid te voelen wat een ander voelt. Sympathie = Meer gericht op besef, je kan je hier niet in verplaatsen maar begrijpt het wel. Je probeert vaak iemand op te beuren en soms dingen mooier te maken dan dat het is.
286
Patientenverenigingen
Verenigingen of stichtingen die zich richten op mensen met een bepaalde aandoening/ziekte - Belangenorganisatie - Gericht op lotgenotencontact, belangen behartigen - Voorlichtingen - Evenementen
287
Omgang in paliatieve fasen
- Geduld - Begrip - Goede communicatie - Luisteren - Richten op verzachten en comfort
287
Bijna thuis huis
Dit zijn logeerhuizen voor mensen in de laatste levensfase. De sfeer ligt zo dicht mogelijk bij de thuissituatie. Deze huizen worden grotendeels door (ervaren) vrijwilligers gerund. In sommige huizen is ook een verpleegkundige aanwezig (via thuiszorg), zo kan intensievere zorg ook geboden worden. Bij medische vragen wordt de huisarts geraadpleegd. Ook hierbij is alles gericht op wat de patiënt wilt - Geen vaste tijden voor zorg - Geen vaste bezoekuren - Logeergelegenheid voor familie - Je kan eigen spullen meenemen Binnen een reguliere organisatie is palliatieve zorg mogelijk maar deze is vaak niet zo patiëntgericht als in een hospice of bijna thuis huis. Daarnaast bestaan er ook hospice afdelingen in het ziekenhuis of in het verpleeghuis.
288
Hospice
Een hospice is gespecialiseerd in palliatieve zorg. Hier verblijven mensen in hun laatste dagen, weken of maanden indien wenselijk. In een hospice werken verzorgenden en verpleegkundige, daarnaast vaak ook een arts in dienst. Alles is gericht op wat de patiënt wilt. - Geen vaste tijden voor zorg - Geen vaste bezoekuren
289
Complementaire zorg
Complementaire zorg is aanvullende zorg. Het is zorg die wat toevoegt aan de reguliere zorg. Het doel is voornamelijk bijdragen aan het herstel, welbevinden en comfort van de patiënt. - Massages, etherische oliën, ontspanningsoefeningen, etc.
290
Ondergeschoven themas in palliatieve fasen
Zingeving - Wensen en behoeften - Wat vind iemand nog belangrijk? - Spirituele zorg Voeding - Wensvoeding - Gericht op comfort - Voorkomen van complicaties (aspiratie pneumonie) Angst/benauwdheid/pijn - Verzachten, verlichten en comfort bieden - Medicamenteus (kalmerend, tegen de benauwdheid, pijnverlichting) - Palliatieve sedatie - Niet-medicamenteus (alternatief, wiet olie) Cultuurverschillen - Bepaalde rituelen - Verzorging en omgang man-vrouw - Opvattingen over leven en dood - Levensbeschouwing
291
Vraaggericht verplegen
- Sluit geheel aan bij de vragen van de patiënt - Draait om het leven van de patiënt en wat hij/zij belangrijk vindt - Vaak andere vragen dan lichamelijke zorgbehoeften
291
Patientgericht verplegen
- Aanbod en inhoudt v.d. activiteiten ontwikkelen zich uit de zorgvragen en behoeften van elke individuele patiënt - Autonomie v.d. patiënt wordt gerespecteerd - Interdisciplinair - Aandacht aan familie en naasten
292
Casemanagement
Geeft naast het coördineren van verpleegkundige zaken, leiding aan het totale hulp- en zorgverleningsproces, zelfs over de muren van een instelling heen. Doelen van casemanagement: - Bereikbaarheid van hulpverlening handhaven en/of vergroten, waarbij wordt uitgegaan van de persoonlijke behoeften van de patiënt - Gaten in de hulpverlening opsporen en zorgen dat deze worden opgevuld
292
Eerstverantwoordelijke verpleegkundige
- Begeleidt een patiënt op het moment van opname tot aan ontslag - Eindverantwoordelijk voor één of meerdere patiënten - Begeleidt en ondersteunt een patiënt waar nodig - Waarborgt geleverde zorg - Dossier in orde houden - Indien nodig andere specialisten inzetten - Aanspreekpunt voor familie en naasten
293
Taakgericht verplegen
Dagelijkse werkzaamheden worden verdeeld over de aanwezige verpleegkundigen en verzorgenden.
293
Team verplegen
Klein aantal patiënten wordt verzorgd en begeleidt door een klein aantal verpleegkundigen en verzorgenden
294
Zorgcoördinatie
Het draaiende houden van zorg en hulpverlening. - Regelen en afstemmen van zorg - Gezamenlijk organiseren en coördineren
294
Team verplegen
- Verpleging die door en vast team gegeven wordt aan een bepaalde hoeveelheid patiënten - Het team probeert gezamenlijk optimale verzorging en verpleging te bieden
295
Voorbeelden escalearend gedrag
- De ander negatief beoordelen - Geen duidelijke argumenten - Kwesties uitvergroten - Niet vermelden wat de ander bij u aanricht - Geen duidelijke verwachtingen
295
voorbeelden De-escalerend gedrag
- Risico inschatting - Voorzorgsmaatregelen - Situatie opnemen & afstemmen - Effecten waarnemen, bijsturen of alarmeren
296
Assertiviteit (3 vormen)
- Assertief - Subassertief - Agressief
297
4G
Feedback geven middels het 4G-model - Gedrag (observeren en beschrijven) - Gevolg (gevolg van het gedrag) - Gevoel (welk gevoel roept dit op?) - Gewenst (gewenst gedrag)
298
Agressie t.g.v. psychopathologie
Hierbij is agressief gedrag een symptoom van een onderliggende psychische stoornis of aandoening. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij bepaalde vormen van psychosen, stemmingsstoornissen, of impulsbeheersingsstoornissen.
299
Instrumentele agressie
Dit verwijst naar agressief gedrag dat wordt gebruikt als een middel om een specifiek doel te bereiken. In dit geval wordt agressie bewust ingezet om iets te verkrijgen, zoals macht, controle of materiële goederen.
300
4 fasen agressie
0. Evenwicht 1. Gevaar van controleverlies 2. Gedeeltelijk controleverlies 3. Totaal controleverlies 4. Rust na incident
300
Frustratie agressie
Dit type agressie ontstaat als gevolg van gevoelens van frustratie en onmacht. Wanneer een persoon belemmerd wordt in het bereiken van een doel, kan deze frustratie zich uiten in agressief gedrag. Het is belangrijk op te merken dat de agressie gericht is op het verwijderen van de bron van frustratie, niet per se op het schaden van anderen
301
Manieren van reageren agressie
- Terugslaan (de ander ook bekritiseren) - Toegeven - Vluchten
302
ICF
(International Classification of Functioning, Disabillity and Health) - Het beschrijven van het functioneren, inclusief factoren die op dat functioneren van invloed zijn
303
RAI
(Resident Assessment Instrument) - Beoordelingsformulier en classificatie naar zorgcategorieën, -behoefte en -zwaarte
304
Keukentafelgesprek
Een gesprek tussen sociale professionals en de zorgvrager namens de gemeente met een ondersteuningsvraag (WMO). Er wordt gekeken naar de situatie van de zorgvrager, daaropvolgend maatwerk en oplossingen. - Vervoer, huishouden, dagbesteding
305
Subarachnoidale ruimte
Gevuld met liquor (werkt als schokbreker, de hersenen drijven hier als het ware in)
305
Epidurale ruimte
De epidurale ruimte is een ruimte in de wervelkolom die zich bevindt tussen het harde hersenvlies (dura mater) en de wervelkolom zelf. Deze ruimte is gevuld met vetweefsel, bloedvaten en zenuwen
306
Anterograde amnesie
Amnesie van na de gebeurtenis. Vergeetachtigheid sinds gebeurtenis dus problemen nieuwe herinneringen te maken.
306
Hemiperese
Hemiparese, ook bekend als hemiplegie, is een aandoening die wordt gekenmerkt door gedeeltelijke verlamming of zwakte aan één kant van het lichaam. Het treedt meestal op als gevolg van schade aan de hersenen, zoals een beroerte, traumatisch hersenletsel, tumor of andere neurologische aandoeningen.
307
Spiertonus
Spiertonus verwijst naar de mate van spanning of weerstand die aanwezig is in een spier terwijl deze in rust is. Het is een natuurlijk fysiologisch verschijnsel en zorgt ervoor dat spieren klaar zijn om te reageren op prikkels.
307
Hyperthermie
Hyperthermie is een medische term die verwijst naar een abnormaal hoge lichaamstemperatuur.
308
Retrograde amnesie
Moeite met het terughalen van herinneringen van gebeurtenissen die plaatsvonden vóór het optreden van de geheugenstoornis
309
Twee soorten parkinson
Idiopathische ziekte van Parkinson: Dit is de meest voorkomende vorm van de ziekte van Parkinson. "Idiopathisch" betekent dat de oorzaak onbekend is. Deze vorm van Parkinson komt voor bij mensen zonder bekende genetische of specifieke externe oorzaken. Atypische parkinsonismen (ook bekend als Parkinson-plus syndromen): Deze vormen omvatten verschillende neurologische aandoeningen die vergelijkbare symptomen vertonen als de ziekte van Parkinson, maar die over het algemeen sneller verlopen en minder goed reageren op de standaard behandelingen. Voorbeelden hiervan zijn progressieve supranucleaire parese (PSP), multisysteematrofie (MSA) en corticobasale degeneratie (CBD). .
310
Zelfredzaamheidsmeter
Het helpt bij het beoordelen van iemands vermogen om zelfstandig dagelijkse activiteiten uit te voeren, zoals persoonlijke verzorging, mobiliteit, huishoudelijke taken en sociale interacties
310
SEMAS
Screeningsinstrument dat wordt gebruikt om het zelfmanagement van patiënten te beoordelen. Het is ontworpen om inzicht te krijgen in het vermogen van een persoon om zelfstandig om te gaan met zijn of haar gezondheid, behandelingen en levensstijl
311
Vpkgz
(paliatieve hulpverleners)
311
PGB indicatie (door wie afgegeven)
Een PGB-indicatie houdt in dat iemand **zelf** de regie kan voeren over welke zorg hij of zij nodig heeft en van welke zorgaanbieder(s) die zorg wordt afgenomen. De hoogte van het PGB wordt bepaald op basis van de zorgbehoefte en de daarvoor benodigde financiën. Wordt gegeven door **zorgkantoor** of **gemeente**.
312
Model langer thuis
Het "Langer Thuis" model is een benadering in de zorg die erop gericht is om ouderen en mensen met beperkingen zo lang mogelijk in hun eigen vertrouwde omgeving te laten wonen. Hierbij wordt ingezet op passende ondersteuning en zorg aan huis, om zo de kwaliteit van leven te behouden en te bevorderen
312
BIG
Deze wet regelt onder andere de bevoegdheid en bekwaamheid van zorgverleners in Nederland. Personen die onder de BIG-wet vallen, moeten voldoen aan bepaalde kwalificaties en kunnen bepaalde handelingen uitvoeren binnen hun beroep.
313
Hang yourself
Er om heen draaien waardoor de patiënt zelf het slechte nieuws vertelt.
314
Pil vergulden
Het mooier laten lijken dat het is, kan ook zorgen voor teleurstellingen.
315
Hit and run
Nieuws mededelen zonder enige ruimte voor reactie of emotie.
316
Bagatelliseren
Het minder erg laten doen lijken dan het is.
316
Verontschuldigen
Excuses aanbieden terwijl je geen schuld hebt.
317
Uitstellen
Dit betekent dat je het nieuws gelijk brengt waardoor het onverwachts kan komen.
317
Beloftes doen
Dit betekent dat bijvoorbeeld beloofd dat het goed komt, dit kan voor teleurstellingen zorgen.
318
Rechtvaardigen
Dit betekent proberen te laten zien of aannemen dat iets gerechtvaardigd of acceptabel is, vaak in een poging om je eigen handelen of standpunt te rechtvaardigen.
318
Bloed-brein barriere
De bloed-hersenbarrière (ook bekend als bloed-brein barrière) is een complex systeem van bloedvaten en cellen dat de hersenen beschermt en scheidt van de rest van het bloedcirculatiesysteem in het lichaam.
319
4 functies bloed-brein barriere
Bescherming: De bloed-hersenbarrière beschermt de hersenen tegen schadelijke stoffen in de bloedbaan. Regulatie van stoffen: Het controleert welke stoffen vanuit het bloed de hersenen kunnen bereiken, zodat alleen essentiële stoffen worden doorgelaten. Onderhoud van een stabiele omgeving: Het handhaaft een constante omgeving voor de hersencellen, cruciaal voor hun normale functioneren. Isolatie van het centrale zenuwstelsel: Het beschermt het centrale zenuwstelsel tegen schommelingen in de samenstelling van het bloed.
319
2 Manieren van organiseren zorg
PGB (zelf met budget) of ZIN (door verzekeraar of gemeente bepaald)
320
3 wetten waaruit zorg gefinancierd kan worden
ZVW, WLZ, WMO, Jeugdwet, participatiewet
320
Meetinstrumenten zelfredzaamheid
- Zelfredzaamheidsmatrix - Zelfredzaamheidsmeter - Zelfredzaamheidsradar - PiH-nl - Partners in Health scale - SeMaS Self-management screeningsinstrument - Meetinstrumenten positieve gezondheid
321
Probleemgerichte coping
Actief aanpakken van het probleem om een oplossing te vinden
321
Kubler ross model
Het Kübler-Ross-model, ook bekend als de vijf stadia van rouw, beschrijft de emotionele reacties die mensen kunnen ervaren bij het omgaan met de naderende dood, zowel voor henzelf als voor geliefden. De vijf stadia zijn: Ontkenning, Woede, Onderhandeling, Depressie en Aanvaarding.
322
Emotiegerichte coping
Beheersen en verwerken van emoties veroorzaakt door de situatie.
322
Actieve coping
Actief aanpakken van het probleem om een oplossing te vinden.
323
Copingstrategie
Manier van benadering van situatie
323
Passieve coping
Beheersen en verwerken van emoties veroorzaakt door de situatie.
324
Fagocyten
Zijn gespecialiseerd in het opsporen, opnemen en vernietigen van micro-organismen zoals bacteriën, virussen, schimmels en andere schadelijke stoffen. Fagocyten kunnen zich verplaatsen naar de plaats van een infectie of letsel en daar de schadelijke stoffen opnemen en afbreken. Ze zijn essentieel voor het handhaven van de gezondheid en het bestrijden van infecties in het lichaam. Er zijn verschillende soorten fagocyten, waaronder neutrofielen en macrofagen.
325
Multipolair neuron
Multipolaire neuronen zijn de meest voorkomende vorm van neuronen in het zenuwstelsel. Ze hebben meerdere uitlopers genaamd dendrieten die informatie ontvangen van andere neuronen, en één lange uitloper genaamd een axon waarmee ze signalen doorgeven aan andere cellen. Deze neuronen zijn betrokken bij complexe informatieverwerking in het zenuwstelsel
325
MS
Chronische neurologische aandoening waarbij het immuunsysteem van het lichaam de beschermende laag rond zenuwvezels (myeline) aanvalt en beschadigt. Dit kan leiden tot een breed scala aan symptomen, waaronder vermoeidheid, problemen met bewegen, coördinatieproblemen, evenwichtsproblemen en cognitieve stoornissen. MS is een onvoorspelbare aandoening en de symptomen kunnen variëren van persoon tot persoon. Er is momenteel geen genezing voor MS
326
Unipolair neuron
Unipolaire neuronen hebben slechts één uitloper die zowel de functies van een axon als een dendriet vervult. Ze worden vaak aangetroffen in sensorische ganglia (knopen van zenuwcellen) waar ze informatie van zintuiglijke receptoren naar het centrale zenuwstelsel leiden
326
Bipolair neuron
Bipolaire neuronen hebben twee uitlopers: een dendriet die informatie ontvangt en een axon dat signalen doorstuurt. Deze neuronen worden vaak aangetroffen in specifieke sensorische delen van het lichaam, zoals het netvlies van het oog en het binnenoor.
327
Extterne receptoren
Detecteren stimuli zoals aanraking, druk en temperatuur in de omgeving.
328
Propriorreceptoren
Geven informatie over spier- en gewrichtspositie, beweging en spanning.
328
Interne receptoren
Vinden veranderingen in interne organen, zoals druk en chemische samenstelling.
329
Ganglia
Een ganglion (meervoud: ganglia) is een cluster van zenuwcellen (neuronen) die zich buiten het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) bevindt. Ganglia kunnen worden aangetroffen in het perifere zenuwstelsel, dat wil zeggen in delen van het zenuwstelsel die buiten de schedel en de wervelkolom liggen
330
Gliacellen in PCZ
- Sattelietcellen - Schwanncellen
330
Gliacellen in CZS
- Astrocyten - Oligodendrocyten - Microgliacellen
331
Brocas afasie
Het verhindert dat een persoon voor anderen verstaanbare taal uitspreekt. Woorden worden niet goed gevormd en spraak is traag en onduidelijk.
332
Wernicke afasie
Hierdoor treedt verlies van taalbegrip op. De persoon kan nog duidelijk spreken, maar aan de verhalen is geen touw aan vast te knopen.
333
Motorische homunculus
De motorische homunculus is een denkbeeldige kaart die de verhoudingen tussen verschillende lichaamsdelen weergeeft in de primaire motorische schors van de hersenen. De grootte van elk lichaamsdeel op de homunculus komt overeen met de hoeveelheid zenuwweefsel dat wordt gebruikt om dat deel te besturen. Hierdoor zijn de handen, het gezicht en de mond bijvoorbeeld sterk uitvergroot, omdat deze delen van het lichaam zeer fijne motoriek vereisen.
334
Sensorische homunculus
De sensorische homunculus is een vergelijkbare kaart, maar deze vertegenwoordigt de verhoudingen van de lichaamsdelen in de somatosensorische schors, het deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor het verwerken van sensorische informatie (zoals aanraking, temperatuur, pijn, etc.) uit verschillende delen van het lichaam. Ook hier zijn bepaalde delen van het lichaam overmatig vertegenwoordigd, zoals de handen en de lippen, omdat deze delen van het lichaam zeer gevoelig zijn.
335
RAS
In de neurofysiologie verwijst RAS naar een netwerk van neuronen in de hersenstam dat betrokken is bij de regulatie van bewustzijn, slaap-waakcycli en alertheid
336
Negatieve terugkoppeling
Een afwijking leidt tot een reactie.
336
Mediale baan zenuwstelsel
Ze dragen voornamelijk sensorische informatie zoals aanraking, proprioceptie (lichaamspositie) en trillingen. Deze informatie wordt vanaf het lichaam naar de hersenen gestuurd
336
Laterale baan zenuwstelsel
Ze dragen voornamelijk sensorische informatie zoals pijn, temperatuur en grove aanraking. Ook bevatten laterale banen motorische vezels die betrokken zijn bij het doorgeven van motorische signalen van de hersenen naar de spieren.
337
DOS schaal
Hulpmiddel voor delier.
337
Baroreceptoren halsslagader
Meten bloeddruk - Vasoconstictie bij een hoge bloeddruk - Vasodilatatie bij een lage bloeddruk.
338
Focaal insult
Lokaal insult
339
Koolzuurregulatie
- Vasoconstrictie bij een laag CO2 gehalte - Vasodilatatie bij een hoog CO2 gehalte.
339
FAST test
Face Arm Speach Time (in geval van beroerte)
340
Paracetemol (functie en bijwerking)
Pijnstiller Maagdarmklachten (buikpijn, misselijk braken), depressie, sedatie, hallucinatie
340
Lisdiuretica
Medicijn: Afgifte water door nieren leidt tot afname extracellulaire ruimte. Bloeddrukdaling (hypovelemie:bloeddrukdaling en orgaanfalen)
340
Trombocytenaggregatieremmers (functie en bijwerking)
Antistolling remt de bloedplaatjes Maagdarmklachten en bloediginen.
341
Statines (functie en bijwerking)
Cholestrolverlager door daling LDL Spierklachten, stijging leverenzymwaarde.
342
Protonpompremmers (functie en bijwerking)
Maagbeschermer, beschermt tegen medicatie en maagzuur. Hoofdpijn en maagdarmklachten
343
ACE-remmers (functie en bijwerking)
Bloeddrukt verlagers verwijden vaat door ACE. Bloeddrukdaling, verslechtering nieren, kriebelhoest.
344
Betablokkers (functie en bijwerking)
Bloeddruktverlager door opname stresshormoon. Bloeddrukverlaging, duizelig, maagdarmklachten, misselijk, braken, vermoeid.
345
Nitraten (functie en bijwerking)
Bloeddrukverlaging door vaatverwijding Bloeddrukverlaging, duizelig, hoofdpijn, misselijk
346
Benzodiazepinen
Anti-epilepticum, angstreductie en slaapbevorderend Slaaperigheid en suf, duizelig, verward, afname diepe slaap
346
Eigen Regie
Zelfstandig beslissingen nemen over eigen leven
347
Normenkader V&VN 6 normen
- Professionele Autonomie: Indiceren en organiseren van zorg gebeurt op basis van professionele autonomie. - Competenties van Verpleegkundigen: Bachelor- of masteropgeleide verpleegkundigen voeren het indiceren en organiseren van zorg uit en horen de benodigde competenties te bezitten. - Eigen Regie en Zelfredzaamheid: Het doel is versterken van de eigen regie en zelfredzaamheid van cliënten. - Verpleegkundig Proces en Klinisch Redeneren: De besluitvorming is gebaseerd op het verpleegkundig proces, waarbij klinisch redeneren wordt toegepast. - Verslaglegging: De verslaglegging voldoet aan de V&VN-richtlijn. - Verpleegkundige Overdracht: De verpleegkundige overdracht voldoet aan de V&VN-standaard voor de overdracht van zorg.
348
Omaha betekenis
Omaha is een classificatiesysteem voor zorg en welzijn. Dit is het meest gebruikte classificatiesysteem voor wijkverpleging.
349
6 stappen Omaha
1. Verzamel en Onderzoek Gegevens: Verzamel alle relevante informatie over de cliënt. 2. Stel Aandachtsgebieden Vast: Deze 42 aandachtsgebieden vallen onder vier domeinen: omgevingsdomein, psychosociaal domein, fysiologisch domein, gezondheid gerelateerd gedragsdomein. 3. Meet Stand van Zaken per Gebied: Beoordeel de situatie voor elk aandachtsgebied aan de hand van scores voor signalen en symptomen, kennis van de cliënt en het gedrag van de cliënt. 4. Plan en Voer Actie Uit: Bepaal welke acties er genomen moeten worden. Dit kan variëren van adviseren en begeleiden tot het toepassen van behandelingen en procedures. 4 soorten acties: Adviseren/instrueren/begeleiden (AIB) Behandelen en procedures toepassen (BP) Casemanagen (CM) Monitoren/bewaken (MB) 5. Meet Stand van Zaken Tussentijds/Einde Zorg: Dit gebeurt weer op 3 terreinen: status signalen en symptomen, kennis, gedrag. 6. Evalueer op Elk Gebied: Evalueer regelmatig de situatie voor elk aandachtsgebied en documenteer de evaluatiedatum. Pas het zorgplan aan indien nodig.
349
4 domeinen Omaha
- Omgevingsdomein - Psychosociaal domein - Fysiologische domein - Gezondheidsgerelateerd domein
350
E-health
Gebruik van technologie voor gezondheidszorg (mobiele apps, elektronische patiëntendossiers, telemedicine)
351
Zelfmanagement
Vermogen van een individu om zelf om te gaan met de aandoening, symptomen en psychosociale gevolgen.
352
Nanda
Hulpmiddel voor het stellen van verpleegkundige diagnoses aan de hand van 13 gezondheidspatronen van Gordon
352
NIC
Vastleggen en uitvoeren van 514 verpleegkundige interventies
353
Gezondheidspatronen van Gordon
1. Gezondheidsbevordering 2. Voeding 3. Uitscheiding / uitwisseling 4. Activiteiten / rust 5. Waarneming / cognitie 6. Zelfperceptie 7. Rollen / relaties 8. Seksualiteit 9. Coping / stresstolerantie 10. Levensprincipes 11. Veiligheid / bescherming 12. Welbevinden 13. Groei / ontwikkeling
354
NOC
Vastleggen van verpleegkundige resultaten aan de hand van 7 domeinen.
355
7 domeinen NOC
1. Functionele gezondheid 2. Fysiologische gezondheid 3. Psychosociale gezondheid 4. Gezondheidskennis en gezondheidsgedrag 5. Gezondheidsbeleving 6. Gezondheid van familie en gezin 7. Maatschappelijke gezondheidszorg
355
Carpenito
Hulpmiddel waarmee je verpleegkundige diagnoses kan stellen.
356
3 tereinen Omaha voor meting
- Status van signalen en symptomen - Kennis - Gedrag
356
4 soorten acties OMAHA
- Adviseren/instrueren/begeleiden (AIB) - Behandelen en procedures toepassen (BP) - Casemanagen (CM) - Monitoren/bewaken (MB)
357
Casemanagement
De casemanager is verantwoordelijk voor het coördineren van de zorg op basis de behoeften van een patiënt (afspraken, communiceren zorgverleners)
357
Taakgericht
Nadruk op het voltooien van specifieke taken.
358
Eerst verantwoordelijke verpleegkundige
Coördineert en heeft verantwoordelijkheid voor het opstellen, uitvoeren en evalueren van het verpleegkundige zorgplan over een aantal patiënten.
358
Integrerend verplegen 3 uitgangspunten
- De cliënt wordt als totale mens beschouwd - Zorg richt zich op de mens die ziek is en niet de ziekte - Zelfrealisatie en ontplooiing v.d. verpleegkundige/verzorgende.
359
Teamverpleging
Dagelijkse werkzaamheden worden verdeeld over de aanwezige verpleegkundigen en verzorgenden
360
Coördinatie
Zorg dragen voor de continuïteit en de afstemming van de zorg.
361
Ecogram
Visuele weergave van iemands sociale relaties en interacties.
361
Patiëntgericht
Zorg en aandacht gericht op de behoeften en voorkeuren van de patiënt.
362
Advanced care planning
De patient en naasten met de behandelende arts wensen, doelen en voorkeuren voor zorg rond het levenseinde bespreekt (omdat de patient hier later miss niet meer toe in staat is).
362
Terminale fase
Laatste fase van iemands leven (een levensverwachting van minder dan drie maanden)
362
Complementaire zorg
Zorg die wat toevoegt aan de reguliere zorg. Het doel is voornamelijk bijdragen aan het herstel, welbevinden en comfort van de patiënt (massages, yoga, oliën)
363
WMO (opdrachtgever, doel, indicatie, bijdrage)
Wet Maatschappelijke Ondersteuning - Ondersteuning vanuit de gemeente (bv: traplift, vervoer, huishoudelijke hulp, dagbesteding) - Streven naar het langer thuis blijven wonen en behoud van zelfredzaamheid - Door WMO-consulent tijdens keukentafel gesprek (vaak samen met zvw) - Eigen bijdrage (19 euro)
363
WLZ (indicatie, bijdrage, toepassing)
Wet langdurige zorg (24 uurs zorg in nabijheid) - Regelt intensieve, zware zorg omtrent ouderen, gehandicapten, ernstig zieken of mensen met een psychische aandoening (opgenomen, lange duur) - Gaat met CIZ indicatie door zorgkantoor. (WMO stopt bij WLZ) - Eigen bijdrage (inkomens afhankelijk)
364
Continuïteit
Zorg zonder onderbrekingen van zoveel mogelijk dezelfde personen.
364
Palliatieve zorg
Zorg die er op gericht is de levenskwaliteit te verbeteren in de laatste fasen (word vaak gefinanceerd uit de wlz.)
365
ZVW (betrokkenen, doel)
Zorgverzekeringswet (doel is herstel) - Het stelt een zorgverzekering verplicht - Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de uitvoer van de wet - Huisarts, thuiszorg, etc
365
Jeugdwet (financiering, wie, wanneer)
- Voor kinderen van 0-18 jaar (en opvoeders) - Bij tijdelijke hulpbehoevendheid bij opgroeien (verstandelijke beperkingen, meervoudige aandoeningen) - Gefinancierd door de gemeente, jeugdconsulent.
366
Participatiewet (doel, verantwoordelijke)
- Gericht om zoveel mogelijk mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt naar werk toe te leiden - Gemeentes zijn hier zelf verantwoordelijk voor, de wet biedt de gemeente handvaten om te zorgen dat mensen met een arbeidsbeperking een plek op de arbeidsmarkt vinden
367
PGB
- Subsidie waarmee mensen zelf de zorg kunnen inkopen die zij nodig hebben, je moet je hiervoor verantwoorden. - Voor intensieve zorg, persoonlijke verzorging/verpleging, hulpmiddelen en/of voorzieningen - Iemand met PGB heeft recht om zelf zorgverleners te selecteren
367
4 manieren bekostiging
- Subsidie waarmee mensen zelf de zorg kunnen inkopen die zij nodig hebben, je moet je hiervoor verantwoorden. - Voor intensieve zorg, persoonlijke verzorging/verpleging, hulpmiddelen en/of voorzieningen - Iemand met PGB heeft recht om zelf zorgverleners te selecteren
368
WZD (toepassing, toestemming, indicatie)
Wet zorg en dwang - Regelt rechten bij gedwongen opname (tegen wil) - Geldt alleen met toestemming van een arts - CIZ-indicatie door zorgkantoor is nodig
368
WKKGZ (2 doelen, toepassing)
Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg - Kwaliteit v.d. zorg verbeteren - Positie v.d. zorgvrager versterken - Verplichting klachtencommissie
369
IGJ (wat, hoe)
- Verzorgt het toezicht op de kwaliteit van zorg, medische producten en jeugdhulp - Voeren controles uit bij zorgaanbieders - Kunnen een dwangsom opleggen indien in zorgaanbieder zijn zorg niet verbetert
370
NZA Nationale Zorg Autoriteit (wat, waarom, hoe)
- Houdt toezicht op de zorgmarkt - Zorgt ervoor dat iedereen goede, betaalbare en toegankelijke zorg kan ontvangen - Let erop dat informatie duidelijke en begrijpelijk wordt overgebracht - Stelt tarieven vast
371
Co-morbiditeit
Er zijn meerdere aandoeningen gerelateerd aan een (chronische) ziekte.
372
Multi-morbiditeit
Er zijn meerdere aandoeningen/ziekten tegelijk aanwezig, die zich onderling beïnvloeden.
373
Intramurale zorg
Zorg binnen de muren. - Gedurende 24/7 onafgebroken zorg nodig - WLZ, ZVW
374
Extramurale zorg
Zorg buiten de muren - Thuiszorg - ZVW, WMO, WLZ
375
Semimurale zorg
Tussenvoorziening, soort beschermd wonen zoals aanleunwoningen. - WMO, WLZ
375
Transmurale zorg
Combinatie van intra- en extramurale zorg. - Ketenzorg (thuiszorg, nazorg poli, huisarts) - Meerdere instanties en/of hulpverleners - ZVW, WMO, WLZ
376
4 verschillende PGB-vormen
- PGB-WLZ - PGB-WMO - PGB-ZVW - PGB-jeugdwet
376
ZIN (wat, wie)
- De zorg die de zorgaanbieder regelt voor een zorgvrager - De gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor bepaalt de zorgverlener
377
Co-creatie van zorg
Co-creatie is een vorm van samenwerking, waarbij alle deelnemers invloed hebben op het proces. - Gelijkwaardigheid tussen verschillende disciplines
377
Belbin rollen definitie
Ontworpen om inzicht te bieden in de verschillende sterke punten en bijdragen die individuen kunnen leveren aan een team. 9 rollen.
378
9 Belbin rollen
De Bedrijfsman De Brononderzoeker De Plant: De Monitor De Vormer De Voorzitter De Zorgdrager De Groepswerker De Specialist
378
De Bedrijfsman (eigenschappen en functie)
Eigenschappen: Praktisch, organisatorisch, nuchter, taakgericht. Valkuilen: Kan te snel overgaan tot actie, kan soms star zijn.
379
De Brononderzoeker (eigenschappen en functie)
Eigenschappen: Vrolijk, extravert, netwerker, enthousiast. Valkuilen: Kan snel afgeleid zijn.
380
De Plant (eigenschappen en functie)
Eigenschappen: Creatief denker, introvert, origineel, vrije geest. Valkuilen: Kan soms te onrealistisch zijn en blijven denken.
381
De Monitor (eigenschappen en functie)
Eigenschappen: Analytisch, verstandig, bedachtzaam, kritisch. Valkuilen: Kan soms te lang doorredeneren, kan koel en afstandelijk overkomen.
382
De Vormer (eigenschappen en functie)
Eigenschappen: Gedreven, krachtig, gepassioneerd. Valkuilen: Kan onverdraagzaam zijn voor diegene met weinig ambitie.
383
De Voorzitter (eigenschappen en functie)
Eigenschappen: Natuurlijke coördinator, geeft procedures aan, verheldert bedoelingen. Valkuilen: Kan soms licht manipulatief zijn om doelen te bereiken.
384
De Zorgdrager (eigenschappen en functie)
Eigenschappen: Bewaakt kwaliteit en veiligheid, heeft een talent voor het aanvoelen van mogelijke problemen. Valkuilen: Kan moeite hebben met delegeren.
385
De Groepswerker (eigenschappen en functie)
Eigenschappen: Gevoelig, behulpzaam, meegaand. Valkuilen: Kan moeite hebben met het nemen van beslissingen in kritieke situaties, vermijdt conflicten.
386
De Specialist (eigenschappen en functie)
Eigenschappen: Stille eenling, expert op een specifiek gebied. Valkuilen: Kan defensief reageren.
387
8 Copingstijlen
- Actief aanpakken - Verklaring zoeken - Sociale steun zoeken - Vermijden - Palliatieve reactie, dichtklappen - Depressie - Expressie van emoties (frustratie, spanning, agressie) - Geruststellende gedachten en wensdenken
388
5 Conflictstijlen van Killman
Doordrukken Vermijden Samenwerken Toegeven Compromis sluiten
388
Coping
Coping is de manier waarop iemand met problemen en stress omgaat.
388
Doordrukken (definitie en wanneer effectief)
Niet bekommeren om de samenwerking of het welbevinden van een ander. Effectief bij: Noodgevallen, bij zekerheid en vitale zaken.
389
Vermijden (definitie en wanneer effectief)
Noch doelen realiseren, noch geïnteresseerd zijn in de relatie met een ander. Effectief bij: Onbelangrijke zaken, bij onvoldoende macht, emoties reduceren.
389
Toegeven (definitie en wanneer effectief)
Vooral bekommeren om de relatie met een ander. Effectief bij: Krediet opbouwen, wanneer je ongelijk hebt.
389
Samenwerken (definitie en wanneer effectief)
Proberen zowel de relatie goed te houden als doelen realiseren. Effectief bij: Commitment en vermijden van rancunes, elk belang is waardevol, nieuwe oplossingen zijn haalbaar.
390
Kernkwadranten
Een model dat op een makkelijke en inzichtelijke manier (kern)kwaliteitenvalkuilen, uitdagingen en allergieën van mensen zichtbaar kan maken.
390
Compromis sluiten (definitie en wanneer effectief)
Ervoor zorgen dat de ander een aantal punten kan realiseren wanneer daar wat tegenover staat. Effectief bij: Tijdelijke oplossingen.
391
Roos van Leary
- Hulpmiddel bij communiceren, het analyseren van gedrag, de ander begrijpen en daarop inspelen.
391
Complementaire reactie roos van leary
Verticaal tegenovergesteld gedrag roept een tegenovergestelde versterkende reactie op - Als iemands gedrag wilt versterken, moet je kiezen voor het tegengestelde gedrag
392
Voorbeelden escalerend gedrag
Escalerend gedrag: - De ander negatief beoordelen - Geen duidelijke argumenten - Kwesties uitvergroten - Niet vermelden wat de ander bij u aanricht - Geen duidelijke verwachtingen
392
9 strategiën van Buijssen
Strategieën bij klachtgesprek. 1. Het familielid ontwapenen 2. Probeer door de bril van de klager te kijken 3. Aandacht tonen voor gevoelens van het familielid 4. Vragen naar verwachtingen 5. Eigen kijk op de zaak geven 6. Eigen gevoel verantwoorden 7. Eigen verwachtingen of oplossingen verwoorden 8. Er samen uit proberen te komen 9. Afspraken nakomen
392
Symmetrische reactie roos van leary
Horizontaal tegenovergesteld - Constructieve invloed (komt niet echt vooruit) - Als je iemands gedrag wilt versterken, moet je kiezen voor hetzelfde gedrag
393
Laaggeletterdheid en gezondheidsvaardigheden
Gezondheidsvaardigheden (hangt af van de omstandigheden) - Vaardigheden om informatie over de gezondheid te verkrijgen, begrijpen en te gebruiken
393
Empirische cyclus
- Observatie (waarnemen en verzamelen van empirische feiten) - Inductie (formuleren veronderstelling op basis van observaties) - Deductie (formuleren van toetsbare hypotheses) - Toetsen (toetsen van de hypothese d.m.v. experiment) - Evaluatie (resultaten van het experiment waarnemen en evalueren)
393
Voorbeelden de-escalerend gedrag
- Risico inschatting - Voorzorgsmaatregelen - Situatie opnemen & afstemmen - Effecten waarnemen, bijsturen of alarmeren
394
5 stappen EBP
1. Zorg of gezondheidsprobleem vertalen in een beantwoordbare **vraag** 2. Efficiënt **zoeken** naar het beste bewijsmateriaal 3. **Beoordelen** van het gevonden bewijs, op methodologische kwaliteit en toepasbaarheid 4. Het nemen van **beslissingen** met de cliënt op grond van het beschikbare bewijsmateriaal, de voorkeur, wensen en verwachtingen v.d. cliënt & de kennis en ervaring v.d. behandelaar en deze beslissing toepassen in de praktijk 5. Regelmatig **evalueren** van het proces en het resultaat
395
PICO
- Patient - Intervention - Comparison - Outcome
396
Hiërarchie in bewijslast/levels of evidence (van belangrijk naar minder belangrijk)
Welk soort onderzoek het meest betrouwbaar is. Van betrouwbaar naar minder betrouwbaar - meta analyse - systematic review - critical appraised literature - randomized control trial - non-randomized controlled trial - cohort studie - case studie - case report - background info
397
Interne validiteit
Heb ik met het experiment gemeten wat ik wilde meten? - Is het gemeten verschil inderdaad toe te schrijven aan de interventie/manipulatie of is het beïnvloed van buitenaf?
398
Externe validiteit
In welke mate kunnen de resultaten gegeneraliseerd worden naar de gehele populatie?
399
Betrouwbaarheid
“Als ik hetzelfde nog een keer zo zou onderzoeken en de omstandigheden zijn niet veranderd, krijg ik dan dezelfde uitslag?” Een betrouwbaar onderzoek is dus reproduceerbaar.
400
Quick appraisal
Een snelle evaluatie of beoordeling van iets, meestal gebruikt om een eerste indruk te krijgen of een voorlopig oordeel te vellen.
401
Critical appraisal
Een grondige en systematische evaluatie van de relevantie, validiteit en betrouwbaarheid van gepresenteerde informatie of bewijsmateriaal, vaak gebruikt in wetenschappelijk onderzoek of medische diagnostiek.
402
Steekproefgrootte
Het aantal individuen of eenheden dat wordt opgenomen in een onderzoek of enquête. Een belangrijk aspect van onderzoek, omdat het de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de bevindingen beïnvloedt. Een grotere steekproefgrootte verhoogt over het algemeen de representativiteit van de resultaten.
403
Fagocytose
(insluiten micro-organisme of virus)
404
Intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid
verwijst naar de mate van overeenstemming tussen de beoordelingen van dezelfde beoordelaar bij herhaalde metingen van hetzelfde materiaal of dezelfde gegevens. Met andere woorden, het meet de consistentie van een enkele beoordelaar bij het uitvoeren van herhaalde beoordelingen.
405
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
verwijst naar de mate van overeenstemming tussen twee of meer beoordelaars die dezelfde beoordeling uitvoeren. Het is een belangrijk concept in onderzoeksmethodologie, vooral bij het beoordelen van subjectieve of kwalitatieve gegevens.
406
Confounding
Vertroebeld door de aanwezigheid van een andere variabele die zowel geassocieerd is met de onafhankelijke variabele als de afhankelijke variabele.
407
Selectiebias
Selectiebias treedt op wanneer de steekproef die wordt bestudeerd niet representatief is voor de populatie waarop de resultaten worden gegeneraliseerd.
408
Teken hersenen
409
bijwerkingen NSAID
Het zijn een groep geneesmiddelen die voornamelijk worden gebruikt om pijn, ontsteking en koorts te verminderen kan leiden tot bijwerkingen, zoals maagzweren, nierproblemen en andere gezondheidsrisico's
410