KTF4 Flashcards

1
Q

Indeling zenuwstelsel
(6 onderdelen)

A
  • Centrale zenuwstelsel: Bestaat uit hersenen en ruggenmerg. Verwerkt en integreert informatie. Controleert vitale functies, emoties, gedrag, leren en geheugen.
  • Perifere zenuwstelsel: Bestaat uit alle zenuwen buiten de hersenen en het ruggenmerg
  • Somatische zenuwstelsel: Regelt vrijwillige spierbewegingen en ontvangt sensorische informatie (zoals tast, pijn, temperatuur).
  • Autonome zenuwstelsel: Regelt onvrijwillige lichaamsfuncties zoals hartslag, ademhaling, spijsvertering en hormonale balans.
    - Parasympatische zenuwstelsel: Bevordert rust en herstel (“rust en vertering” respons). Verlaagt hartslag, bevordert spijsvertering, ontspant spieren.
    - Sympatische zenuwstelsel: Bereidt het lichaam voor op actie (“vecht of vlucht” respons).
    Verhoogt hartslag, vernauwt bloedvaten, stimuleert de afgifte van adrenaline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Centrale zenuwstelsel

A

Bestaat uit hersenen en ruggenmerg. Verwerkt en integreert informatie. Controleert vitale functies, emoties, gedrag, leren en geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Perifere zenuwstelsel

A

Bestaat uit alle zenuwen buiten de hersenen en het ruggenmerg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Somatische zenuwstelsel

A

Regelt vrijwillige spierbewegingen en ontvangt sensorische informatie (zoals tast, pijn, temperatuur).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Autonome zenuwstelsel

A

Regelt onvrijwillige lichaamsfuncties zoals hartslag, ademhaling, spijsvertering en hormonale balans. (parasympathische en sympathische)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Parasympatische zenuwstelsel

A

Bevordert rust en herstel (“rust en vertering” respons). Verlaagt hartslag, bevordert spijsvertering, ontspant spieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sympatische zenuwstelsel

A

Bereidt het lichaam voor op actie (“vecht of vlucht” respons).
Verhoogt hartslag, vernauwt bloedvaten, stimuleert de afgifte van adrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Neuronen (3 functies)

A
  • Prikkelopvang uit periferie naar het centraal systeem
  • Prikkels genereren in het centraal systeem naar doelorganen
  • Prikkels doorschakelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cytoplasma

A

Het gelachtige, semi-vloeibare materiaal dat zich bevindt binnen de celmembraan van een cel. Hierin bevinden zich organellen, zoals mitochondriën (voorzien in energie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dendrieten

A

Korte takachtige uitlopers van een zenuwcel die signalen ontvangen van andere zenuwcellen en deze naar het cellichaam leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Axonen

A

Lange, dunne uitlopers van een zenuwcel die signalen weg van het cellichaam naar andere cellen of spieren geleiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Myeline

A

Een specifieke structuur op een cel die reageert op een bepaalde stimulus (zoals een hormoon of neurotransmitter) en een respons in de cel initieert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Synaps

A

De functionele verbinding tussen twee zenuwcellen waar het ene neuron signalen overdraagt aan het andere neuron (of aan een spiercel of kliercel) door middel van neurotransmitters.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Potentiaal verschil

A

Het verschil in elektrische lading tussen twee punten. Het elektrische verschil over het celmembraan van een zenuwcel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rustpotentiaal

A

De elektrische ladingstoestand van een celmembraan wanneer de cel niet actief is. In een rustende neuron is de binnenkant (-70mv) van de cel negatief geladen ten opzichte van de buitenkant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Membraan potentiaal

A

Het elektrische potentiaalverschil over het celmembraan van een cel. Het kan variëren afhankelijk van de functionele toestand van de cel (bijv. rustend, geactiveerd).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Repolarisatie

A

Het proces waarbij een cel na een depolarisatie (toename van elektrische lading) terugkeert naar zijn rustpotentiaal. Dit herstelt het elektrische potentiaal over het celmembraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Verloop actiepotentiaal

A
  1. Rustmembraan: In rust heeft een neuron een negatieve lading aan de binnenkant van het celmembraam en een positieve lading aan de buitenkant, een verschil van -70mv.
  2. Depolarisatie: Wanneer een stimulerend signaal het neuron bereikt, worden de ionenkanalen in het celmembraam geopend. Dit zorgt ervoor dat natriumionen de cel binnenstromen, waardoor de binnenkant van het neuron minder negatief wordt en depolariseert.
  3. Threshold (drempelwaarde): Als de depolarisatie voldoende is om de drempelwaarde te bereiken, wordt een actiepotentiaal geactiveerd. De drempelwaarde is het punt waarop het neuron “besluit” om een actiepotentiaal te genereren (-50mv)
  4. Actiepotentiaal: Bij het bereiken van de drempelwaarde opent het neuron snel natriumkanalen, waardoor natriumionen de cel in stromen en de binnenkant van het neuron positief wordt (20mv). Dit veroorzaakt een snelle elektrische verandering die het actiepotentiaal wordt genoemd.
  5. Repolarisatie: Na de actiepotentiaal sluiten natriumkanalen en openen kaliumkanalen, waardoor kaliumionen de cel verlaten. Hierdoor keert het neuron terug naar zijn negatieve rustpotentiaal.
  6. Hyperpolarisatie (optioneel): Soms kan de cel een kortstondige hyperpolarisatie ondergaan, waarbij het membraanpotentiaal tijdelijk negatiever is dan in rust voordat het terugkeert naar de rusttoestand.
  7. Herhaling: Het proces kan zich herhalen als het signaal de volgende delen van het neuron bereikt, waardoor het actiepotentiaal langs het axon wordt voortgeleid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

10 stappen chemische prikkelooverdracht

A
  1. Actiepotentiaal in presynaptische neuron: Een elektrische impuls (actiepotentiaal) reist langs het axon van het presynaptische neuron.
  2. Aankomst bij de synaptische knop: Het actiepotentiaal bereikt het uiteinde van het axon, de synaptische knop of terminale knop genoemd.
  3. Vesikels met neurotransmitters: In de synaptische knop bevinden zich kleine blaasjes (vesikels) die gevuld zijn met neurotransmitters.
  4. Exocytose van neurotransmitters: Het actiepotentiaal veroorzaakt de opening van calciumkanalen in de synaptische knop. Dit leidt tot de instroom van calciumionen, waardoor de vesikels samensmelten met het celmembraan en de neurotransmitters in de synaptische spleet worden vrijgegeven via exocytose.
  5. Diffusie van neurotransmitters: De neurotransmitters verspreiden zich door de synaptische spleet, op zoek naar receptoren op het postsynaptische neuron.
  6. Binding aan receptoren: De neurotransmitters binden zich aan specifieke receptoren op het postsynaptische neuron. Dit kan leiden tot een verandering in de elektrische lading van het postsynaptische membraan.
  7. Opwekking van een postsynaptisch potentiaal: Als voldoende neurotransmitters zich aan de receptoren binden, kan dit een postsynaptisch potentiaal genereren. Dit kan ofwel een depolarisatie (excitatoire respons) of hyperpolarisatie (inhibitieve respons) veroorzaken.
  8. Verspreiding van signaal: Als de postsynaptische respons voldoende sterk is om een actiepotentiaal te genereren, zal het signaal zich langs het axon van het postsynaptische neuron voortplanten.
  9. Heropname of afbraak van neurotransmitters: Na de signaaloverdracht worden de neurotransmitters in de synaptische spleet ofwel opgenomen door het presynaptische neuron voor hergebruik, of afgebroken door enzymen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Knopen van Ranvier

A

Onderbrekingen in de myelineschede die axonen omringt. Deze knopen bevinden zich op regelmatige afstanden langs het axon en zijn belangrijk voor de snelle voorgeleiding van actiepotentialen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Neurotransmitters

A

Chemische stoffen die worden vrijgegeven door zenuwcellen om signalen over te dragen naar andere zenuwcellen, spieren of klieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Acetylcholine

A

Een neurotransmitter die betrokken is bij de overdracht van signalen tussen zenuwcellen en spieren. Het speelt een belangrijke rol in de neuromusculaire overgang, evenals in andere delen van het zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Norepifrine/noradrenaline

A

Een neurotransmitter die betrokken is bij de reactie van het sympathische zenuwstelsel, dat wordt geactiveerd bij stress of gevaar. Het reguleert onder andere de hartslag en de bloeddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Dopamine

A

Een neurotransmitter die een rol speelt bij verschillende functies, waaronder beloning, motivatie, beweging en regulering van de stemming. Het is ook betrokken bij verschillende neurologische en psychiatrische aandoeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

GABA

A

Een neurotransmitter die een remmende rol speelt in het centrale zenuwstelsel. GABA helpt de hersenen te kalmeren en te stabiliseren door de activiteit van andere neurotransmitters te remmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Serotonine

A

Speelt een belangrijke rol in verschillende lichaamsfuncties, waaronder de regulatie van stemming, slaap, eetlust, cognitie en emotie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Functie grote hersenen

A

De grote hersenen reguleren beweging, zintuiglijke verwerking, cognitie, emoties, spraak, geheugen, ruimtelijk inzicht en bewustzijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Functie kleine hersenen

A

De kleine hersenen zijn cruciaal voor het coördineren van beweging, het handhaven van evenwicht en het ondersteunen van motorisch leren, en ze kunnen ook een rol spelen in enkele cognitieve en emotionele aspecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

7 Hersenkwabben functies

A

De hersenen zijn verdeeld in verschillende kwabben, elk met specifieke functies:

Frontaalkwab:
Functies: Denken, redeneren, plannen, besluitvorming, persoonlijkheid, impulscontrole, motorische functies (zoals beweging van spieren).

Pariëtaalkwab:
Functies: Ruimtelijk bewustzijn, tastzin, objectherkenning, lichaamschema (weten waar je lichaamsdelen zich bevinden).

Temporaalkwab:
Functies: Gehoor, taalbegrip, geheugen (inclusief langetermijngeheugen en bepaalde aspecten van het kortetermijngeheugen).

Occipitaalkwab:
Functies: Visuele verwerking, interpretatie van visuele informatie.

Limbisch Systeem (gelegen in verschillende kwabben, inclusief delen van de frontaalkwab, temporale kwab en subcorticale structuren):
Functies: Emoties, geheugen (met name emoties gekoppeld aan herinneringen), motivatie.

Cerebellum (kleine hersenen):
Functies: Motorische coördinatie, evenwicht, motorisch leren.

Hersenstam (niet een kwab, maar een structureel belangrijk deel van de hersenen):
Functies: Beheert vitale levensfuncties zoals ademhaling, hartslag, bloeddruk en reflexen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Schwancellen

A

In het perifere zenuwstelsel vormen Schwann-cellen myelineschedes rondom axonen, vergelijkbaar met de functie van oligodendrocyten in het centrale zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Satellietcellen

A

Deze gliacellen bevinden zich in het perifere zenuwstelsel (buiten de hersenen en het ruggenmerg) en bieden ondersteuning en isolatie aan de zenuwcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Penumbra

A

De penumbra is het weefsel dat zich bevindt tussen het direct beschadigde gebied (de infarctkern) en het gezonde hersenweefsel.

Het heeft verminderde doorbloeding en zuurstoftoevoer. Het behandelen van patiënten met een ischemische beroerte richt zich vaak op het redden van deze penumbra om verdere schade te voorkomen. De snelheid waarmee medische hulp wordt geboden is hierbij van cruciaal belang (4-6 uur).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Medulla Oblongata

A

Gelegen in de hersenstam.
Regulatie van vitale levensfuncties zoals ademhaling, hartslag, bloeddruk en reflexen zoals hoesten, niezen en braken.
Controle van basale functies zoals slikken en kauwen.
Bevat kernen voor sommige craniale zenuwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

3 onderdelen hersenstam

A

Medulla Oblongata:
Functies:
Regulatie van vitale levensfuncties zoals ademhaling, hartslag, bloeddruk en reflexen zoals hoesten, niezen en braken.
Controle van basale functies zoals slikken en kauwen.
Bevat kernen voor sommige craniale zenuwen.

Pons:
Functies:
Dient als een communicatiecentrum tussen verschillende delen van de hersenen.
Regulatie van ademhalingspatronen en controle van enkele gezichtsspieren.
Betrokken bij het reguleren van slaap en waakzaamheid.

Mesencephalon (Middenhersenen):
Functies:
Bevat de colliculi, verantwoordelijk voor visuele en auditieve reflexen.
Regulatie van bewegingen van het lichaam, inclusief oogbewegingen en deelname aan de regulatie van slaap en waakzaamheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Functies hersenstam

A

De hersenstam reguleert vitale functies zoals ademhaling, hartslag, bloeddruk, reflexen, slaap-waakritme, en coördineert basale bewegingen. Het controleert ook craniale zenuwen en essentiële reflexen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Functie ruggenmerg

A

Het ruggenmerg dient als informatiekanaal tussen de hersenen en het lichaam, reguleert reflexen en coördineert eenvoudige bewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Functie nervus vagus

A

Tiende hersenzenuw: de nervus vagus is een belangrijke zenuw die een breed scala aan vitale functies beïnvloedt, waaronder de hartslag, bloeddruk, spijsvertering en ademhaling. Het speelt ook een rol in stemproductie en emotieregulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Anatomie grote hersenen

A

Boven de hersenstam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Anatomie kleine hersenen

A

Achter de hersenstam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Anatomie hersenstam

A

Het meest basale deel van het brein in het verlengde van het ruggenmerg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Anatomie nervus vagus

A

Grootste zenuw. Ontspringt in de medulla oblongata, heeft vertakkingen naar verschillende organen. Omvat sensorische en motorische vezels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

AVPU

A

AVPU is een afkorting die wordt gebruikt in de medische wereld om de mate van bewustzijn van een persoon te beoordelen. Het staat voor:

A: Alert (Alert): De persoon is bij bewustzijn, reageert actief en adequaat op de omgeving en kan vragen beantwoorden.

V: Verbal (Verbaal): De persoon is niet volledig alert maar reageert wel op verbale prikkels, zoals spraak. Ze kunnen bijvoorbeeld reageren op vragen of opdrachten.

P: Pain (Pijn): De persoon reageert alleen op pijnlijke prikkels, zoals een tik op de schouder of knijpen. Er is geen reactie op verbale of visuele prikkels.

U: Unresponsive (Ongevoelig): De persoon vertoont geen enkele reactie op prikkels, inclusief pijnlijke stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

EMV

A

EMV staat voor de Engelse afkorting “GCS,” wat staat voor de Glasgow Coma Scale. Het meet drie aspecten: reactie op visuele prikkels, motorische reactie op prikkel en de reactie op verbale prikkels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Limbisch systeem (+onderdelen)

A

Het limbische systeem is een complex netwerk van hersenstructuren die betrokken zijn bij emotie, motivatie, geheugen en het reguleren van verschillende lichaamsfuncties. Onderdelen: hippocampus, amygdala, hypothalamus, thalamus en cingulaire cortex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Cingulate gyrus

A

De cingulaire gyrus is een deel van de hersenen dat zich bevindt aan de mediale (middelste) zijde van de hersenhelften (het is de gordelwinding). Het is een belangrijke structuur binnen het limbisch systeem, dat betrokken is bij emoties, geheugen en de regulatie van verschillende lichaamsfuncties. De cingulaire gyrus heeft verschillende belangrijke functies: Emotionele Verwerking, Cognitieve Functies, pijnwaarneming, autonome functies geheugen en Leren, Sociaal en Emotioneel Gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Fornix

A

De fornix is een boogvormige structuur in de hersenen die een belangrijk onderdeel vormt van het limbisch systeem. Het is een bundel van zenuwvezels die verschillende hersengebieden met elkaar verbindt. De fornix speelt een cruciale rol in de overdracht van informatie tussen de hippocampus, het septum, de thalamus en andere delen van de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Autonoom zenuwstelsel

A
  • Autonome zenuwstelsel: Regelt onvrijwillige lichaamsfuncties zoals hartslag, ademhaling, spijsvertering en hormonale balans. Bestaat ui:
    - Parasympatische zenuwstelsel: Bevordert rust en herstel (“rust en vertering” respons). Verlaagt hartslag, bevordert spijsvertering, ontspant spieren.
    - Sympathische zenuwstelsel: Bereidt het lichaam voor op actie (“vecht of vlucht” respons).
    Verhoogt hartslag, vernauwt bloedvaten, stimuleert de afgifte van adrenaline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Verloop van reflexen

A

Zintuigcel -> Sensorische zenuwcel -> Schakelcellen (ruggenmerg/hersenstam- achterhoorn) -> Motorische
zenuwcel -> Spier/kliercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Opbouw hersenvliezen

A

Dura mater (harde hersenvlies):
Dit is de buitenste laag en is stevig en taai van structuur.
Het dient als beschermende omhulling en vormt een soort schild rond de hersenen en het ruggenmerg.

Arachnoidea mater (spinnenwebvlies):
Deze laag ligt onder de dura mater.
Het is een dun, vezelig membraan dat lijkt op een spinnenweb. Het bevat ruimtes gevuld met hersenvocht genaamd subarachnoïdale ruimten.

Pia mater (zachte hersenvlies):
Dit is de binnenste laag en ligt direct op het oppervlak van de hersenen en het ruggenmerg.
Het is een dun, delicaat membraan dat de contouren van de hersenen en het ruggenmerg volgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Aanmaak hersenvocht (5 stappen)

A

Choroid Plexus:
De choroid plexus is een netwerk van bloedvaten bedekt met speciale cellen die zich bevinden in verschillende delen van de hersenen, waaronder de zijventrikels, derde ventrikel en vierde ventrikel.

Filtratie van Bloed:
De choroid plexus filtert bloed dat door de omliggende bloedvaten stroomt. Hierbij worden bepaalde stoffen uit het bloed opgenomen en omgezet in hersenvocht. (ependymale cellen spelen hier een rol bij)

Samenstelling van Hersenvocht:
Hersenvocht bestaat hoofdzakelijk uit water, elektrolyten (zoals natrium en kalium), glucose (suiker), en enkele andere nutriënten. Het bevat ook specifieke eiwitten die nodig zijn voor het functioneren van het centrale zenuwstelsel.

Circulatie en Bescherming:
Hersenvocht circuleert rond de hersenen en het ruggenmerg, waarbij het dient als een stootkussen dat de hersenen beschermt tegen schokken en letsel. Het speelt ook een rol in het transport van voedingsstoffen en het verwijderen van afvalstoffen uit het centrale zenuwstelsel.

Afscheiding en Opname:
Hersenvocht wordt voortdurend geproduceerd en opgenomen. Een evenwicht tussen de productie en opname is essentieel voor het handhaven van een stabiele druk en samenstelling van het hersenvocht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

8 functie hersenvocht

A

Bescherming: Het beschermt de hersenen en het ruggenmerg tegen stoten en schokken.

Drijfvermogen: Het vermindert het gewicht van deze organen en de druk op het schedelbot.

Voedingsstoffen en Zuurstoftransport: Het transporteert voedingsstoffen en zuurstof naar de hersenen.

Afvalverwijdering: Het voert afvalstoffen en overtollige neurotransmitters af.

Regulatie van Intracraniale Druk: Het helpt bij het handhaven van een gezonde druk in de schedel.

Thermische Regulatie: Het kan een rol spelen bij het reguleren van de temperatuur.

Bescherming tegen Infecties: Het beperkt de verspreiding van infecties.

Neuronale Communicatie: Het faciliteert de communicatie tussen neuronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Cerebrale bloedvoorziening (6 vaten)

A

Linker en Rechter Interne Halsslagader (Arteria Carotis Interna): Deze slagaders leveren het grootste deel van het bloed aan de hersenen. Ze stijgen op vanuit de gemeenschappelijke halsslagader (carotis externa) en lopen naar de schedelbasis, waar ze zich vertakken naar verschillende delen van de hersenen.

Linker en Rechter Externe Halsslagader (Arteria Carotis Externa):
Terwijl deze slagaders niet rechtstreeks bijdragen aan de cerebrale bloedtoevoer, voorzien ze wel structuren buiten de schedel, zoals de nek en het gezicht, van bloed.

Linker en Rechter Vertebrale Arterie (Arteria Vertebralis):
Deze slagaders stijgen op vanuit de subclavia-arterie (een tak van de aorta) en lopen door de nekwervels naar de achterkant van de schedel. Ze sluiten zich aan bij de basilaire slagader, die een belangrijke bijdrage levert aan de bloedvoorziening van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Vertrabalis

A

Deze slagader is een belangrijke bloedvat in de hersenen. De Arteria Basilaris ontstaat uit de samenvoeging van de linker en rechter vertebrale slagaders aan de basis van de schedel. Het voorziet de hersenen van zuurstofrijk bloed, met name de hersenstam, het cerebellum en delen van de achterste hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

9 Afwijkingen cerebrale bloedvoorziening

A
  • Atheroclerose: Slagaderwand verdikking en vernauwing door ophoping van plaque, belemmerd de bloedstroom en verhoogt de kans op beroertes.
  • Hersenbloeding: het barsten van een bloedvat in de hersenen (door bijvoorbeeld aneurysma of hoge bloeddruk).
  • Herseninfarct: een verstopping van een bloedvat in de hersenen dat leidt tot een verminderde bloedtoevoer en zuurstoftekort.
  • Embolie: een bloedstolsel dat elders in het lichaam wordt gevormd en naar hersenen wordt getransporteerd.
  • Trombose: een bloedstolsel dat ter plekke is ontstaan in een bloedvat.
  • Hypertensieve cerebrale angiopathie: langdurige hoge bloeddruke wat kan leiden tot vernauwingen (dit kan weer leiden tot cerebrale ischemie)
  • Aneurysma: een uitstulping of zwelling van een bloedvat, als deze barst kan dit leiden tot een ernstige bloeding.
  • Arteriovenueze malformaie: Dit is een abnormale verbinding tussen slagaders en aders in de hersenen, wat kan leiden tot abnormale bloedstromen en mogelijk bloedingen.
  • Migraine met aura (bijvoorbeeld: visuele veranderingen, sensaties of sprakeloosheid voorbode van neurologische gebeurtenis) : Sommige vormen van migraine zijn geassocieerd met veranderingen in de cerebrale bloedvoorziening, die aura’s kunnen veroorzaken.
  • Cerebrale hypoperfusie: Dit verwijst naar een verminderde bloedtoevoer naar de hersenen, wat kan leiden tot symptomen zoals duizeligheid en flauwvallen.
    Slagaderwand verdikking en vernauwing door ophoping van plaque, belemmerd de bloedstroom en verhoogt de kans op beroertes.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Atheroclerose

A

Slagaderwand verdikking en vernauwing door ophoping van plaque, belemmerd de bloedstroom en verhoogt de kans op beroertes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Hersenbloeding

A

het barsten van een bloedvat in de hersenen (door bijvoorbeeld aneurysma of hoge bloeddruk).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Herseninfarct

A

een verstopping van een bloedvat in de hersenen dat leidt tot een verminderde bloedtoevoer en zuurstoftekort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Embolie

A

een bloedstolsel dat elders in het lichaam wordt gevormd en naar hersenen wordt getransporteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Trombose

A

een bloedstolsel dat ter plekke is ontstaan in een bloedvat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Hypertensieve cerebrale angiopathie

A

langdurige hoge bloeddruke wat kan leiden tot vernauwingen (dit kan weer leiden tot cerebrale ischemie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Aneurysma

A

een uitstulping of zwelling van een bloedvat, als deze barst kan dit leiden tot een ernstige bloeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Arteriovenueze malformaie

A

Dit is een abnormale verbinding tussen slagaders en aders in de hersenen, wat kan leiden tot abnormale bloedstromen en mogelijk bloedingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Migraine met aura

A

bijvoorbeeld: visuele veranderingen, sensaties of sprakeloosheid
Voorbode van neurologische gebeurtenis : Sommige vormen van migraine zijn geassocieerd met veranderingen in de cerebrale bloedvoorziening, die aura’s kunnen veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Cerebrale hypoperfusie

A

Een verminderde bloedtoevoer naar de hersenen, wat kan leiden tot symptomen zoals duizeligheid en flauwvallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

8 Afwijking liquorcirculatie

A

Hydrocephalus:
Hydrocephalus is een aandoening waarbij er een overmatige ophoping van hersenvocht (cerebrospinaal vocht) in de hersenen is. Dit kan leiden tot verhoogde druk in de schedel en symptomen zoals hoofdpijn, misselijkheid en veranderingen in het bewustzijn.

Liquorlekkage:
Liquorlekkage treedt op wanneer er een ongewenste uitstroom van hersenvocht is, vaak als gevolg van een breuk of scheur in de hersenvliezen. Dit kan leiden tot complicaties en infecties.

Meningitis:
Meningitis is een ontsteking van de hersenvliezen, vaak veroorzaakt door een infectie. Dit kan de normale circulatie van hersenvocht verstoren en ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken.

Bloeding in de Subarachnoïdale Ruimte:
Een bloeding in de subarachnoïdale ruimte, bijvoorbeeld als gevolg van een aneurysma-ruptuur, kan de normale liquorcirculatie belemmeren.

Chiari Malformatie:
Dit is een aangeboren afwijking waarbij de hersenen zich deels uitstrekken in het bovenste deel van het wervelkanaal. Dit kan de liquorcirculatie beïnvloeden.

Arachnoidale Cyste:
Een arachnoidale cyste is een met hersenvocht gevulde cyste die zich kan vormen tussen de lagen van de hersenvliezen. Dit kan druk uitoefenen op omliggende structuren.

Pseudomeningocele:
Een pseudomeningocele is een zakje gevuld met hersenvocht dat kan ontstaan als gevolg van een ongeval of operatie in de buurt van de hersenvliezen.

Syndroom van Benigne Intracraniële Hypertensie (Pseudotumor Cerebri):
Dit is een aandoening waarbij er verhoogde druk in de schedel is, zonder dat er een duidelijke oorzaak te vinden is. Dit kan de normale liquorcirculatie verstoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Hydrocephalus

A

Hydrocephalus is een aandoening waarbij er een overmatige ophoping van hersenvocht (cerebrospinaal vocht) in de hersenen is. Dit kan leiden tot verhoogde druk in de schedel en symptomen zoals hoofdpijn, misselijkheid en veranderingen in het bewustzijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Arachnoidale Cyste

A

Een arachnoidale cyste is een met hersenvocht gevulde cyste die zich kan vormen tussen de lagen van de hersenvliezen. Dit kan druk uitoefenen op omliggende structuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Pseudomeningocele

A

Een pseudomeningocele is een zakje gevuld met hersenvocht dat kan ontstaan als gevolg van een ongeval of operatie in de buurt van de hersenvliezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Bloeding in de Subarachnoïdale Ruimte

A

Een bloeding in de subarachnoïdale ruimte, bijvoorbeeld als gevolg van een aneurysma-ruptuur, kan de normale liquorcirculatie belemmeren. Tussen hersenen en schedel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Chiari Malformatie

A

Dit is een aangeboren afwijking waarbij de hersenen zich deels uitstrekken in het bovenste deel van het wervelkanaal. Dit kan de liquorcirculatie beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Syndroom van Benigne Intracraniële Hypertensie (Pseudotumor Cerebri)

A

Dit is een aandoening waarbij er verhoogde druk in de schedel is, zonder dat er een duidelijke oorzaak te vinden is. Dit kan de normale liquorcirculatie verstoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Liquorlekkage

A

Liquorlekkage treedt op wanneer er een ongewenste uitstroom van hersenvocht is, vaak als gevolg van een breuk of scheur in de hersenvliezen. Dit kan leiden tot complicaties en infecties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Meningitis

A

Meningitis is een ontsteking van de hersenvliezen, vaak veroorzaakt door een infectie. Dit kan de normale circulatie van hersenvocht verstoren en ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

CVA

A

Een CVA treedt op wanneer de bloedtoevoer naar een deel van de hersenen wordt onderbroken, wat resulteert in schade aan hersenweefsel. Snel handelen is cruciaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

2 soorten CVA

A

Ischemische Beroerte:
Dit is het meest voorkomende type CVA. Het treedt op wanneer een bloedvat dat bloed naar de hersenen transporteert, wordt geblokkeerd door een bloedstolsel of plaque. Hierdoor ontvangt het getroffen deel van de hersenen niet genoeg bloed en zuurstof.

Hemorragische Beroerte:
Dit type CVA treedt op wanneer een bloedvat in de hersenen scheurt en bloed lekt in de omliggende weefsels. Dit kan schade veroorzaken en verhoogde druk in de schedel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Epilepsie

A

Epilepsie is een neurologische aandoening die wordt gekenmerkt door herhaalde, ongecontroleerde aanvallen. Deze aanvallen worden veroorzaakt door plotselinge, abnormale elektrische activiteit in de hersenen. Epileptische aanvallen kunnen variëren in type en ernst, en kunnen van persoon tot persoon verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Fysiologische veroudering weefsels en organen

A

Huid: epitheel wordt dunner, vermindering melanine, afname klieractiviteit, elasticiteit neemt af.

Ogen, oren, tong en reuk: neuronen worden niet vernieuwd en zintuigfunctie neemt af, gevoeligheid smaakknopjes neemt af, ooglens verliest elasticiteit (vertroebeling, minderstaafjes, gele vlek), trommelvlies verliest elasticiteit.

Zenuwstelsel: afname omvang en gewicht door afname neuronen, minder bloedtoevoer door aderverkalking, synapsverbindingen gaan verloren.

Hart en bloedvaten: hartspiervezels en neuronen worden niet meer vervangen, minder capaciteit cardio vasculairsysteem, afname elasticiteit van de vaten, artherosclerose, beschadiging weefsel.

Longen: artrose, efficientie neemt af, lomgemfyseem.

Schildklier: hormoon productie neemt af, stofwisseling wordt lager en lichaamsvet neemt toe.

Pancreas: gevoeligheid voor insuline neemt af, productie insuline en glucagon neemt af.

Lever: schadelijke stoffen worden minder snel afgebroken, meer kan op stapeling van bepaalde stoffen.

Spijsverteringskanaal: darmepitheel wordt dunner en kwetsbaarder, peristaltische contractie wordt zwakker, meer kans op kanker en uitdroging.

Urinair stelsel: afname aantal nefronen, afname filtratiesnelheid, afname gevoeligheid ADH en aldosteron, meer opstapeling schadelijke stoffen.

Voorplantingsstelsel: menopauze bij vrouwen, hormoonproductie neemt af, bij mannen minder testosteron.

Spierweefsel: spieren kleiner, minder fibrose, vermogen herstel neemt af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Farmacokinetiek

A

Beschrijft de processen waaraan een werkzame stof in het lichaam wordt onderworpen.
Absorptie, distributie, metabolisme, eliminatie.
- Wat doet het lichaam met het geneesmiddel?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Farmacodynamiek

A

Beschrijft de wijze waarop, en werkingsmechanismen waarmee de effecten van het werkzame
bestanddeel aan het lichaam tot stand komen.
- Wat doet het geneesmiddel met het lichaam?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Farmacokinetische veranderingen bij ouderen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Farmacodynamische veranderingen bij ouderen

A
  • Effect (verminderde functie van het doelorgaan)
  • Bijwerkingen/toxiciteit (verhoogde kans op ongewenste effecten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Polyfarmacie

A

Het gebruik van twee of meer voorgeschreven geneesmiddelen. Deze middelen kunnen al snel
invloed op elkaar hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

4 fasen van ik-beleving

A
  1. Bedreigde ik
    Cognitieve fase
    - Eerste confrontatie met dementie
    - Kleine dingen worden vergeten, uitdrukkingen worden moeilijker
    - Ontkenning en verbloemen
  2. Verdwaalde ik
    Emotionele fase
    - Controle gaat verloren
    - Nieuwe situaties zorgen voor paniek en angst
    - Geheugen gaat steeds meer achteruit
    - Oriëntatie raakt verstoord
    - Verleden wordt herbeleeft
  3. Verborgen ik
    Psychomotore fase
    - Initiatief tot contact maken verdwijnt
    - Geen lange gesprekken meer, vooral non-verbaal
    - Benoemen van dingen
    - Belevingsgerichte zorg (vaak onrust en angst)
    - Rustige prikkelarme omgeving is belangrijk
  4. Verzonken ik
    Zintuigelijke ervaring
    - Alleen nog contact mogelijk via sensorische en motorische prikkels
    - Terug naar de basisbehoeften
    - Volledige afhankelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Grijze stof

A

Bevindt zich in de hersenschors (buitenste gedeelte), bestaat voornamelijk uit celkernen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Microglia

A

Immuunrespons (identificeren en opruimen dode cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Witte stof

A

Bevindt zich in het midden van de hersenen en binnenkant ruggenmerg, bestaat uit myeline (axonen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Astrocyten

A
  • Vormen bloed-hersenbarriere: beschermt het zenuwstelsel tegen potentieel schadelijke stoffen in de bloedbaan
  • Opnemen en recyclen overtollige neurotransmitters
  • Regelen ionen concentratie
  • Steun voor synaptische transmissie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Oligondenrocyt

A

Produceren van myeline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Ependymcellen

A

Vormen binnenbekleding van hersenholtes en centrale ruggenmergskanaal
- Voeding, vorming liquor, transport liquor middels trilharen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Hippocampus

A
  • Opslag info in geheugen
  • Ruimtelijke oriëntatie
  • Controleren van gedrag dat van belang is voor de overleving
    Bij beschadiging vermindert het vermogen om nieuwe info op te nemen (Alzheimer)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Amygdala

A
  • Staat in verbinding met de orbifrontale cortex, thalamus, hypothalamus en de hippocampus
  • Aansturen en verwerken van emoties (vooral angst)
  • Grotere amygdala = Agressiever
  • Orbitofrontale cortex is belangrijk bij het plannen en maken van beslissingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Basale kernen functies

A
  • Hersenstructuren rondom de thalamus
  • Controle van bewegingen
  • Behoren tot het extrapiramidale systeem vormen samen een regelsysteem voor bepaalde
    bewegingen
  • Betrokken bij cognitieve functies
  • Samenwerking cerebellum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Nucleus caudatus

A

Onderdeel van basale kern: Het bevindt zich aan de zijkant van de hersenen, onder de cortex. Het speelt een rol in verschillende functies, waaronder motorische planning, cognitie en emotie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Basale kernen onderdelen

A
  • Nucleus caudatus
  • Substantia nigra
  • Globus pallidus interna en externa
  • Putamen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Putamen

A

Onderdeel van basale kern: die naast de nucleus caudatus ligt. Het speelt een belangrijke rol bij de coördinatie van beweging en is betrokken bij de verwerking van sensorische informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Globus pallidus interna

A

Onderdeel van basale kern: die betrokken is bij het reguleren van motorische functies. Het ontvangt input van verschillende delen van de hersenen en stuurt signalen naar de thalamus, die op zijn beurt betrokken is bij motorische controle.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Substantia nigra

A

Onderdeel van basale kern en hersenstam: die dopaminerge neuronen bevat. Deze neuronen zijn cruciaal voor de controle van beweging en spelen een sleutelrol bij aandoeningen zoals de ziekte van Parkinson.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Diencephalon (tussenhersenen)

A

Onderdeel extrapyramidale centra: het diencephalon vormt het tussenliggende deel van de hersenen en omvat verschillende belangrijke structuren, waaronder de thalamus, hypothalamus, epifyse en subthalamus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Thalamus

A

Een hersenkern, ligt in zowel de linker als de rechter hersenhelft.
- Bepaalt welke informatie er vanuit je zintuigen doorgegeven moet worden aan het hersenschors en
andersom
- Filtert datgene wat je doorkrijgt, waar besteed je je aandacht aan
- Doorgeven van motorische informatie v.d. kleine hersenen en basale kernen naar de cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Mesencephalon (middenhersenen)

A

Onderdeel hersenstam/extrapyramidale centra: speelt een cruciale rol bij de regulatie van sensorische informatieverwerking, motorische functies en betrokkenheid bij waakzaamheid en bewustzijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Telencephalon (voorhersenen)

A

Onderdeel extrapyramidale centra: het omvat de grote hersenen (cerebrum) en is verantwoordelijk voor hogere cognitieve functies, emoties, geheugen, taal en motorische controle.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Pons

A

Verbindt het cerebellum met de hersenstam
- Bevat kernen, schakelcentra en kernen die betrokken zijn bij motorische aansturing en ingewanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Hypothalamus

A

Ligt onder de thalamus en ligt in beide hersenhelften.
- Zorgt voor evenwicht in hormonen, lichaamsfuncties die aangestuurd worden door hormonen
blijven in balans
- Zorgt samen met de hypofyse voor de verbinding tussen het zenuwstelsel en het hormonale stelsel
Stuurt de volgende systemen aan:
- Schildklier
- Bijnieren
- Geslachtsorganen
- Groeihormoon
- Verbindt de hersenstam met de basale kernen
- Motivatie, seksdrive, hongergevoel, slaap/waakritme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Cerebellum

A

Ook bekend als de kleine hersenen, is een belangrijk deel van het centrale zenuwstelsel. Het bevindt zich onderaan de hersenen, achter het cerebrum. Het cerebellum speelt een cruciale rol in de coördinatie van bewegingen, evenwicht en motorisch leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Hypofyse

A

Kleine klier onderin de hersenen, achter de oogkassen.
- Bestaat uit 2 kwabben
- Verbindt het zenuwstelsel met het hormonale stelsel
- Maakt verschillende hormonen aan
- TSH (thyroïd stimulerend hormoon)
- Adrenocorticotroop (stimuleert bijnieren)
- Groeihormoon
- Luteïniserend hormoon (stimuleren geslachtsklieren)
- Prolactine (moedermelk)
- Melanocyt stimulerend hormoon (melanine)
- ADH (nieren)
- Oxytocine (weeën en borstvoeding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Cerebrum

A

Het cerebrum, of grote hersenen, is het grootste en meest ontwikkelde deel van de hersenen. Het is verantwoordelijk voor denken, geheugen, taal, zintuiglijke verwerking, beweging en emoties. Het is sterk geplooid en bestaat uit grijze stof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Frontaalkwab

A

De frontaalkwab bevindt zich aan de voorzijde van de hersenen, vlak achter het voorhoofd. Deze kwab speelt een cruciale rol in hogere cognitieve functies, zoals planning, besluitvorming, impulsbeheersing, persoonlijkheid en sociale interactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Pariëtaalkwab

A

De pariëtaalkwab ligt aan de bovenzijde en achterkant van de hersenen. Het is betrokken bij zintuiglijke informatie, ruimtelijke perceptie en het verwerken van tast- en lichaamsgevoel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Temporaarkwab

A

De temporaalkwab bevindt zich aan de zijkant van de hersenen, vlak boven en achter de oren. Deze kwab is essentieel voor gehoor, taalverwerking, geheugen en emotionele regulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Occipitaalkwab

A

De occipitaalkwab ligt aan de achterzijde van de hersenen. Het is hoofdzakelijk verantwoordelijk voor het verwerken en interpreteren van visuele informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Anatomie hersenen

A

Boven: Frontaal kwab- motorische cortex- sensorische cortex- parientaalkwab- occeptalekwab, visueel centrum Onder:temporaal kwab (met erboven broca en erachter centrum van wernicke)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Gyri

A

Worstenstructuur in de hersenen (zorgt voor grote oppervlak).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Merg

A

Binnenkant (wit) vanwege de vele axonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Sulci

A

Groeven in de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Primaire motorische schors

A

Dit gebied, ook bekend als de primaire motorische cortex, is gelegen in de frontaalkwab van de hersenen. Het is verantwoordelijk voor het initiëren en coördineren van vrijwillige bewegingen in het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Primaire sensorische schors

A

Dit gebied, ook bekend als de primaire somatosensorische cortex, bevindt zich in de pariëtaalkwab. Het speelt een cruciale rol bij het verwerken van tastzin, temperatuur, pijn en proprioceptie (gevoel van lichaamspositie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Broca

A

Broca’s gebied is gelokaliseerd in de frontaalkwab, meestal in de linkerhersenhelft. Het speelt een cruciale rol bij de productie van gesproken en geschreven taal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Wernicke

A

Wernicke’s gebied is een gebied in de temporaalkwab van de hersenen, meestal in de linkerhersenhelft. Het is essentieel voor taalbegrip en wordt geassocieerd met het begrijpen van gesproken en geschreven taal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Primair auditieve schors

A

Dit gebied bevindt zich in de temporale kwab en is verantwoordelijk voor het verwerken van geluidssignalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Efferente banen

A

(motorische) Van grote hersenen naar ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Associatie banen

A

Schakelcellen binnen de hemisferen (binnenkomende gegevens interpreteren, motorische reacties coördineren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Ruggenmerg

A

Is het laagste niveau van het centraal zenuwstelsel, verbinding tussen centraal en perifeer, heeft reflexfunctie en vormt verbinding tussen afferente en efferente zenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Affarente banen

A

(sensorische) Van het ruggenmerg naar de grote hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Hemisferiscche lateralisatie

A

Elke hemisfeer is verantwoordelijk voor specifieke functies die niet door de andere helft wordt uitgevoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Rechter hemisfeer

A

Analyseert sensorische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Linker hemisfeer

A

Interpretatiecentra, spraak, analytische, handbewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Anatomie ruggenmerg 7 onderdelen

A
  1. Achterhoorn
  2. Achterwortel (sensorisch)
  3. Zijhoorn
  4. Spinaal ganglion
  5. Voorwortel (motorisch)
  6. Voorhoorn
  7. Zijstreng
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Achterhoorn

A

Dit is een deel van het grijze stof aan de achterzijde van het ruggenmerg. De achterhoorn ontvangt sensorische informatie vanuit het lichaam en stuurt deze naar de hersenen voor verwerking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Achterwortel

A

De achterwortel, ook bekend als de dorsale wortel, bestaat uit de bundel zenuwvezels die sensorische informatie vanuit het lichaam naar het ruggenmerg transporteert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Zijhoorn

A

De zijhoorn is een deel van het grijze stof in het ruggenmerg en bevat cellen die betrokken zijn bij de regulatie van autonome functies, zoals ademhaling en bloeddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Spinaal ganglion

A

Dit is een opeenhoping van zenuwcellen buiten het ruggenmerg. Het spinaal ganglion bevat de cellichamen van sensorische zenuwen die informatie vanuit het lichaam naar het ruggenmerg sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Voorwortel

A

De voorwortel, of ventrale wortel, bestaat uit zenuwvezels die motorische signalen van het ruggenmerg naar de spieren en organen in het lichaam sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Voorhoorn

A

Dit is een deel van het grijze stof aan de voorzijde van het ruggenmerg. De voorhoorn bevat motorische neuronen die verantwoordelijk zijn voor het initiëren van spiercontracties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Zijstreng

A

De zijstreng, ook wel de laterale streng genoemd, bestaat uit zenuwvezels die sensorische en motorische informatie doorgeven en lopen langs de zijkant van het ruggenmerg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Bewustzijn

A
  • De ervaring van wat je in het verleden hebt meegemaakt
  • Zintuigelijke indrukken van de omgeving.
  • Reflectie op emoties, gedachten en behoeften
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Verdeling zenuwen ruggenmerg 32 paar

A

8 paar halszenuwen
12 paar borstzenuwen
5 paar lendenzenuwen
5 paar heiligbeenzenuwen
1 paar staartzenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Sensibel

A

Informatie wordt verwerk door afferente banen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

ARAS

A

Ascenderend reticulair activerend systeem -> zorgt voor spierspanning (activeert ook DRAS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Stappen ARAS

A
  1. Sensorische Input: Externe stimuli (zoals geluiden, beelden, etc.) worden opgevangen door zintuigen en sturen sensorische informatie naar de thalamus in de hersenen.
  2. Thalamus: De thalamus ontvangt en sorteert sensorische informatie en stuurt deze door naar de juiste delen van de hersenen voor verwerking.
  3. Reticulaire Activatie: De ARAS, een netwerk van neuronen in de hersenstam, ontvangt signalen van de thalamus en verspreidt activatie naar verschillende delen van de hersenen, waaronder de hersenschors.
  4. Hersenschors: De ARAS stimuleert de hersenschors, het buitenste deel van de hersenen, wat resulteert in een staat van bewustzijn en alertheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Interoceptief

A

Interoceptie betreft de waarneming van interne fysiologische signalen en sensaties in het lichaam, zoals hartslag, ademhaling, bloeddruk, lichaamstemperatuur en andere interne processen die verband houden met het autonome zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

DRAS

A
  1. Hersenschors: De hersenschors initieert signalen die door het DRAS worden opgepikt.
  2. DRAS: Het DRAS is betrokken bij het reguleren van activiteitsniveaus in de hersenstam en het ruggenmerg. Het kan de activiteit van motorische neuronen beïnvloeden en zo invloed uitoefenen op de spierspanning en motorische functies.
  3. Afstemming van Motorische Activiteit: Het DRAS kan de activiteit van motorische neuronen verhogen of verlagen, wat resulteert in veranderingen in spierspanning en motorische respons.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Enteroceptief

A

Enteroceptie verwijst naar het vermogen om interne sensaties binnen het spijsverteringsstelsel waar te nemen. Dit omvat onder andere het waarnemen van honger, dorst, volheid, misselijkheid en andere sensaties die verband houden met het maag-darmkanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Stappen arousal (hersendelen, zintuigen)

A
  1. Sensorische Stimuli: Externe stimuli, zoals geluiden, lichten of aanrakingen, worden waargenomen door de zintuigen.
  2. Thalamus: De thalamus is een belangrijk schakelstation in de hersenen voor sensorische informatie. Het ontvangt en sorteert deze informatie voordat het naar de juiste delen van de hersenen wordt gestuurd.
  3. Ascenderend Reticulair Activatiesysteem (ARAS): Dit is een netwerk van neuronen in de hersenstam, betrokken bij de regulatie van bewustzijn en alertheid. De ARAS ontvangt signalen van de thalamus en verspreidt activatie naar verschillende delen van de hersenen, inclusief de hersenschors.
  4. Hersenschors: De hersenschors, het buitenste deel van de hersenen, speelt een cruciale rol bij hogere cognitieve functies en bewuste waarneming. Het ontvangt stimulatie vanuit de ARAS en reageert door de alertheid te verhogen.
  5. Neurotransmitters: Verschillende neurotransmitters, zoals noradrenaline, acetylcholine en dopamine, spelen een rol bij het reguleren van alertheid en bewustzijn. Ze worden vrijgegeven in specifieke delen van de hersenen om de activiteit te verhogen.
  6. Verhoogde Hartslag en Ademhaling: Als reactie op verhoogde alertheid kan het autonome zenuwstelsel de hartslag en ademhaling verhogen om het lichaam klaar te maken voor actie.
  7. Verhoogde Spieractiviteit: Verhoogde alertheid kan leiden tot verhoogde spierspanning en klaarheid om te reageren op externe stimuli.
  8. Verbeterde Cognitieve Prestaties: Een hogere staat van alertheid wordt vaak geassocieerd met een verbeterde focus, aandacht en prestaties in cognitieve taken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Formatio reticularis (hersenstam)

A

Diffuus netwerk van korte neuronen over de hele lengte van de hersenstam, hier bevinden zich
vele centra’s
- Motorische centra
- Vitale functies
- Bloedvaten, constrictie + dilatatie
- Bewustzijn
- Hoofdrol bij tonusregulatie van skeletspieren
- Slaap/waakcentrum
- ARAS (Ascenderend reticulair activerend systeem)  Spierspanning
- DRAS (Descenderend reticulair activerend systeem)  Alert, aandacht, concentratie
- ARAS activeert DRAS en andersom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Proprioceptief

A

Proprioceptie verwijst naar het vermogen om de positie en beweging van het eigen lichaam waar te nemen. Het stelt ons in staat om te weten waar onze ledematen zich bevinden zonder er rechtstreeks naar te kijken. Dit gebeurt door receptoren in spieren, pezen en gewrichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Adaptatie zintuigen

A

Aanpassing, de zintuigen raken gewend aan een prikkeling. Het sensibel systeem selecteert
informatie op nieuwswaarde (thalamus)
- Centrale adaptatie bij impulsoverdracht (tikken van een klok)
- Perifere adaptie bij sensor (ring, armband)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

3 methode bewustzijn meten

A
  • ECG (hersenactiviteit)
  • Glasgow (GCS) / EMV (eye, motor, verbal): reactie ogen, verbaal of motorische
  • AVPU: Alert, verbal, pain, unresponsive
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

6 onderdelen limbische systeem

A

Amygdala
Hippocampus
Hypothalamus
Thalamus
Cingulate Gyrus
Olfactorische Bulbus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Olfactory bulb

A

Reukzenuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

6 soorten sensoren

A

Pijnzenuwen: Detecteren schadelijke prikkels.

Tastzenuwen: Reageren op aanraking en druk.

Warmte- en koudezenuwen: Reguleren temperatuurwaarneming.

Proprioceptoren: Geven informatie over lichaamspositie.

Nociceptoren voor rek en beweging: Reageren op gewrichtsbewegingen.

Chemoreceptoren: Detecteren chemische veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Piramidale banen

A

Geleidt impulsen die verantwoordelijk zijn voor specifieke willekeurige bewegingen van de
skeletspieren.
- De zenuwvezels reguleren de aangeleerde bewegingen
- Deze vezels lopen vanuit de cortex -> kleine hersenen -> pons -> verlengde merg -> ruggenmerg -> skeletspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Extrapiramidale banen

A

Zijn voor onbewuste motoriek. Geleiden impulsen die bewegingen programmeren, coördineren lichaamsbeweging, handhaven lichaamshouding, zelfde weg als piramidale banen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Cortcospinale baan

A

De corticospinale baan, ook wel de piramidale baan genoemd, is een belangrijke zenuwbaan in het centrale zenuwstelsel die betrokken is bij de controle van vrijwillige motorische bewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Sensorisch/motorische lateraal/mediaal gekruisd en gevolg

A

De zenuwbanen die sensorische informatie (zoals pijn, aanraking, temperatuur, etc.) vanuit het lichaam naar de hersenen sturen, kruisen mediaal in het ruggenmerg. Dit betekent dat sensorische informatie van de linkerkant van het lichaam naar de rechterkant van de hersenen gaat.

De zenuwbanen die motorische signalen van de hersenen naar de spieren sturen, kruisen lateraal. Dit betekent dat de signalen van de rechterhersenhelft de spieren aan de rechterkant van het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Ruggenmerg lateraal gekruist/ongekruist

A

gekruist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Route sensroische prikkel naar cortex 9 stappen

A

Waarneming:
Sensorische receptoren in het lichaam detecteren een externe stimulus, zoals aanraking, licht, geluid, geur of smaak.

Transductie:
De sensorische receptoren zetten de fysieke stimulus om in een elektrisch signaal (actiepotentiaal) dat langs de zenuwvezels kan worden geleid.

Zenuwvezels (Zintuiglijke Neuronen):
De resulterende actiepotentialen worden door zintuiglijke neuronen (zenuwvezels) getransporteerd. Deze neuronen zijn gespecialiseerd in het geleiden van sensorische informatie.

Zenuwuiteinden:
De zenuwvezels dragen de elektrische signalen naar de uiteinden van de zenuwen, waar ze zich aansluiten op het zenuwstelsel.

Ruggenmerg (voor somatische prikkels):
Bij somatische prikkels, zoals aanraking en pijn, worden de zenuwsignalen naar het ruggenmerg gestuurd. Hier vindt de eerste verwerking van de sensorische informatie plaats.

Hersenstam (bij sommige prikkels):
Voor sommige sensorische informatie, zoals horen en evenwicht, wordt de informatie eerst verwerkt in de hersenstam voordat het naar de hersenen wordt gestuurd.

Thalamus:
De thalamus, een belangrijk schakelstation in de hersenen, ontvangt de sensorische signalen en stuurt ze door naar de juiste delen van de hersenen voor verdere verwerking.

Hersenschors (Cortex):
De sensorische informatie wordt uiteindelijk naar de juiste gebieden in de hersenschors (de buitenste laag van de hersenen) gestuurd, waar het bewust wordt waargenomen en geïnterpreteerd.

Perceptie:
In de hersenschors wordt de sensorische informatie verwerkt tot een perceptie, wat de bewuste ervaring van de waarneming is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Route motorische prikkel naar spier (8 stappen)

A

Motorische Schors:
De motorische schors in de hersenen initieert een motorisch signaal dat de intentie tot beweging aangeeft.

Corticospinale Baan:
Het motorische signaal wordt doorgegeven aan de corticospinale baan, een belangrijke zenuwbaan die van de motorische schors naar het ruggenmerg loopt.

Ruggenmerg:
In het ruggenmerg wordt het motorische signaal verder verwerkt en doorgegeven aan motorische neuronen.

Motorische Neuronen:
Motorische neuronen in het ruggenmerg ontvangen het signaal. Deze neuronen zijn gespecialiseerd in het doorgeven van signalen naar de spieren.

Neuromusculaire Junctie:
Bij de neuromusculaire junctie (synaps tussen een motorisch neuron en een spiervezel) wordt een neurotransmitter (meestal acetylcholine) vrijgegeven om de spier te stimuleren.

Actiepotentiaal in de Spiervezel:
De vrijgegeven neurotransmitter veroorzaakt een actiepotentiaal in de spiervezel, wat leidt tot spiercontractie.

Samentrekking van de Spier:
Door de actiepotentiaal trekt de spier samen, wat resulteert in beweging van het betrokken lichaamsdeel.

Ontspanning van de Spier:
Na de samentrekking wordt het signaal beëindigd en de spier ontspant zich.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Animale reflex

A

Automatische reflex met weinig sturing van hogerecentra. De lengte en kracht worden automatische geregeld, hogere centra kunnen wel ingrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Monosynaptisch reflex

A

Sensibel neuron is direct via een synaps met een motorisch neuron verbonden, slechts één synaps -> zorgt voor een snelle motorische reactie -> strekreflex = zorgen voor de houding en evenwicht houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Polysynaptisch reflex

A

Meerdere synapsen tegelijkertijd, er treedt een langere vertraging op tussen prikkel en reactie. -> Terugtrekreflex, wordt door pijnprikkels geactiveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Sympathische effect op organen

A

Sympathisch Zenuwstelsel:

Hart: Verhoogt de hartslag en kracht van de hartslag.
Luchtwegen: Vergroot de luchtwegen voor snellere ademhaling.
Pupillen: Verwijdt de pupillen (mydriasis).
Lever: Stimuleert de glucoseafgifte voor energie.
Bijnieren: Stimuleert de afgifte van adrenaline en noradrenaline.
Maag en Darmen: Vertraagt de spijsvertering en vermindert de bloedtoevoer naar de darmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

Parasympathisch effect op organen

A

Parasympathisch Zenuwstelsel:

Hart: Verlaagt de hartslag en vertraagt de geleiding van elektrische impulsen.
Luchtwegen: Vernauwt de luchtwegen voor rustigere ademhaling.
Pupillen: Vernauwt de pupillen (miosis).
Lever: Stimuleert de opslag van glucose.
Bijnieren: Heeft geen direct effect op de bijnieren.
Maag en Darmen: Stimuleert de spijsvertering en bevordert de bloedtoevoer naar de darmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

3 organisatie bewustzijnsniveau

A
  • Commandoniveau (cortex)
  • Coördinatieniveau (kleine hersenen/ basale ganglia)
  • Perifeerniveau (spierspoelen/reflexen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

10 stappen alarmsituatie

A
  1. Bedreigende situatie
  2. Limbisch systeem interpreteert; levensbedreigend
  3. Verhoogde waakzaamheid; formatio reticularis
  4. Paraatheid spieren door verhoogde spiertonus
  5. Anabole functies geremd, katabole functies geactiveerd (PSZS< / SZS>)
  6. Bijniermerg; adrenaline
  7. Doorbloeding in de spieren verhoogd
  8. Hartfrequentie stijft door remming N. Vagus
  9. Verwijding bronchiën en pupillen
  10. Hypofyse ACTH>; cortisol, glucose mobilisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Opbouw hersenvliezen

A
  • Dura mater
  • Subdurale ruimte
  • Arachoïdea mater (spinnenwebvlies)
  • Subarachoïdale ruimte
  • Pia mater
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Dura mater

A

Buitenste deklaag van het CZS, binnenzijde van schedel, twee vezelige laag gescheiden door weefselvloeistof en bloedvaten. Is met schedel vergroeid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Pia mater

A

De pia mater is de binnenste laag van de hersenvliezen en ligt direct tegen het oppervlak van de hersenen en het ruggenmerg aan. Verbonden met onderliggend zenuwweefsel. Sterk doorbloed, vaatvlies v.d. hersenen en het ruggenmerg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Subarachoïdale ruimte

A

Dit is de ruimte die zich bevindt tussen de arachnoïdea mater en de pia mater. Deze ruimte gevuld met cerebrospinale vloeistof (liquor), die dient als een soort schokdemper om de hersenen te beschermen tegen fysieke schokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Laterale ventrikels

A

De laterale ventrikels zijn de grootste ventrikels en bevinden zich in de beide hersenhelften. Ze zijn met elkaar verbonden en vormen een hoefijzervormige structuur die cerebrospinale vloeistof (hersenvocht) bevat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Arachoïdea mater (spinnenwebvlies)

A

Een van de membramen die de hersenen en het ruggenmerg omgeven. Bestaat uit laag pleveiselepitheelcellen (dun en plat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Meningitis

A

Door bacterie (pneumokok of meningokok), virus en verminderde afweer. Na operatie of schedelbasisfractuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Cerebrasie aquaduct

A

Het cerebrale aquaduct is een smal kanaal dat de derde ventrikel verbindt met de vierde ventrikel. Het bevindt zich in de middenhersenen en speelt een rol bij de circulatie van hersenvocht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

4e ventrikel

A

De vierde ventrikel bevindt zich in de pons, een deel van de hersenstam. Het is een trechtervormige holte die zich tussen de hersenstam en het cerebellum bevindt en verbonden is met de centrale kanaal van het ruggenmerg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

3e ventrikel

A

De derde ventrikel is een smalle ruimte in het diencephalon, een kerngebied in de hersenen. De derde ventrikel bevindt zich in het midden van de hersenen en is gevuld met cerebrospinale vloeistof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Doorstroomkanaal

A

De doorstroomkanalen zijn kleine structuren binnen het ventriculaire systeem die zijn bekleed met trilharen (cilia). Deze trilharen spelen een rol bij het bewegen van de cerebrospinale vloeistof door de ventrikels en kanalen van de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Liquor

A

Liquor, ook bekend als cerebrospinale vloeistof (CSV), is een heldere, kleurloze vloeistof die de ruimte rondom de hersenen en het ruggenmerg vult. Het biedt bescherming en ondersteuning aan het centrale zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Foramen

A

Een foramen is een opening, vaak in botstructuren, die dient als doorgang voor bloedvaten, zenuwen of andere structuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Arachnoid (en waar)

A

De arachnoïde is een van de drie membranen (hersenvliezen) die de hersenen en het ruggenmerg omgeven. Het bevindt zich tussen de buitenste dura mater en de binnenste pia mater.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Hydrocefalie

A

Hydrocefalie is een aandoening waarbij er een abnormale ophoping van cerebrospinale vloeistof in de hersenen is, wat kan leiden tot verhoogde intracraniële druk en mogelijke schade aan hersenweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Normale druk hydrocefalie

A

Normale druk hydrocefalie is een specifieke vorm van hydrocefalie waarbij er een abnormale ophoping van cerebrospinale vloeistof is, maar de druk binnen de schedel binnen het normale bereik blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Intracraniële hypertensie

A

Intracraniële hypertensie verwijst naar een verhoogde druk binnen de schedelholte. Dit kan het gevolg zijn van verschillende oorzaken, waaronder een teveel aan cerebrospinale vloeistof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

Pathologie hersenvlies

A

Meningitis: Ontsteking door infectie, met symptomen zoals koorts en hoofdpijn.

Encefalitis: Ontsteking van de hersenen, veroorzaakt door infectie of auto-immuunreacties.

Subarachnoïdale Bloeding: Bloedlekkage tussen de hersenvliezen door een aneurysma of letsel.

Tuberculeuze Meningitis: Bacteriële infectie met Mycobacterium tuberculosis.

Cryptokokken Meningitis: Schimmelinfectie, vaak bij verzwakte immuniteit.

Hersenvliescysten: Abnormale holtes, soms aangeboren.

Hersenvliestumoren: Zeldzaam, kunnen goedaardig of kwaadaardig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

Hydrocefalie

A

Te veel hersenvocht (cerebrospinale vloeistof, CSV) kan leiden tot een aandoening genaamd hydrocefalie. Dit kan optreden als de productie van CSV toeneemt, als de circulatie wordt belemmerd of als de absorptie wordt verminderd. Hydrocefalie kan druk uitoefenen op de hersenen en leiden tot symptomen zoals hoofdpijn, braken, mentale veranderingen en neurologische problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

Liquor hypotensie

A

Liquor hypotensie is een aandoening waarbij er een abnormaal lage druk van de cerebrospinale vloeistof is. Dit kan optreden als er te weinig cerebrospinale vloeistof aanwezig is of als er een lek is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

Tekort hersenvocht (wanneer en symptomen)

A

Te weinig hersenvocht, bekend als liquor hypotensie, kan optreden als er een lek is in de vliezen rondom de hersenen of het ruggenmerg. Dit kan leiden tot symptomen zoals hoofdpijn, nekpijn, misselijkheid en duizeligheid. Liquor hypotensie kan ook optreden na een lumbaalpunctie of epidurale anesthesie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

Cerebri/arteria media

A

Middelste hersenslagader.
De arteria cerebri media is een grote slagader die een cruciale rol speelt in de bloedvoorziening van delen van de hersenen, waaronder delen van de grote hersenen, het centrale deel van de hersenen en delen van de hersenschors die betrokken zijn bij beweging en zintuiglijke waarneming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

Cirkel van willis

A

Verbindt alle arteriën met elkaar. Wanneer er een arterie uitvalt kan deze opgevangen worden door andere arteriën doordat deze met elkaar in verbinding staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

Autoregulatie bloedvoorziening hersenen

A

Baroreceptoren in de a. carotis, deze registreren de RR, op basis hiervan vernauwen of verwijden de vaten. Regulatie tussen de 50 en 150mm Hg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

Ependymcellen

A

Gliacellen spelen een belangrijke rol in de vorming van liquor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

Arteria anterior

A

(Voorste Hersenslagader)
De arteria cerebri anterior voorziet de frontale kwabben van de grote hersenen van bloed. Deze slagader speelt een rol in de bloedvoorziening van gebieden die betrokken zijn bij hogere cognitieve functies, emotionele expressie en motorische planning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

Arteria posterior

A

(Achterste Hersenslagader):
De arteria cerebri posterior voorziet de occipitale kwabben van de grote hersenen en delen van de hersenstam van bloed. Het is betrokken bij visuele verwerking en andere functies die verband houden met het occipitale gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

Koolzuurregulatie

A

Verandering van de arteriële CO2. Koolzuurregulatie vaten reageren op hoge of lage CO2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

7 vormen wegraken

A

Syncope: Dit is de medische term voor flauwvallen. Het kan veroorzaakt worden door een tijdelijke verlaging van de bloedtoevoer naar de hersenen, vaak als gevolg van een plotselinge daling van de bloeddruk.

Epileptische Aanvallen: Sommige vormen van epilepsie kunnen leiden tot het verliezen van het bewustzijn en onwillekeurige bewegingen.

Hypoglykemie: Een ernstige daling van de bloedsuikerspiegel kan leiden tot duizeligheid en flauwvallen.

Hartgerelateerde Oorzaken: Hartritmestoornissen, problemen met de bloedvaten of andere hartaandoeningen kunnen leiden tot het verliezen van het bewustzijn.

Neurologische Oorzaken: Sommige neurologische aandoeningen kunnen episodes van wegraken veroorzaken.

Psychogene Niet-Epileptische Aanvallen (PNEA): Dit zijn episodes die lijken op epileptische aanvallen, maar niet worden veroorzaakt door elektrische activiteit in de hersenen.

Orthostatische Hypotensie: Dit treedt op wanneer iemand plotseling opstaat en de bloeddruk te snel daalt, wat kan leiden tot flauwvallen.

Psychische of Emotionele Stress: Zeer intense emoties of stress kunnen leiden tot een kortstondig verlies van bewustzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

Oorzaken epilepsie

A
  • Hersenbeschadigingen (hersenletsel, bloedingen, ontstekingen, tumoren)
  • Aangeboren afwijkingen
  • Bepaalde syndromen (vaak bij verstandelijk beperkte)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
137
Q

Aandachtspunten iemand met cva

A
  1. Acute fase: woonsituatie, mantelzorg, mogelijk herstel
  2. Herstel-revalidatiefase: ondersteuning ADL, stimulatie, therapie.
  3. Acceptatiefase: Leren omgaan met, ondersteuning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

Herseninfarct

A

Verstopping van een slagader in de hersenen, cholesterol hoopt zich op in de vaatwand en de ader slibt langzaam dicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

Aandachtspunten bij epilepsie

A
  • Leefregels
  • Provocaties vermijden
  • Medicatie
  • Operatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

2 soorten CVA

A

80% herseninfarct
20% hersenbloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
139
Q

Hersenbloeding (2 soorten)

A

Intercerebrale bloeding (bloed hoopt zich op in de hersenen)
Subarachnoidale bloeding (bloed hoopt zich op in subarachnoïdale ruimte)
Door zwakke punten in de wanden van slagaders kan het uitgroeien tot een aneurysma en scheuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
140
Q

Ischemisch CVA

A

Een ischemische beroerte treedt op wanneer de bloedtoevoer naar een deel van de hersenen wordt belemmerd door een bloedprop (trombose) of een losgeschoten bloedprop (embolie). Dit kan leiden tot beschadiging van het hersenweefsel in dat gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
140
Q

Hemarrogische CVA

A

Een hemorragische beroerte gebeurt wanneer er een bloeding in de hersenen optreedt, meestal als gevolg van een gescheurd bloedvat. Dit leidt tot het lekken van bloed in de hersenen, wat schade veroorzaakt aan het omringende weefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
141
Q

Dysartrie

A

Spraakstoornis, moeite met articuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
141
Q

Corticaal CVA

A

Een corticaal CVA verwijst naar een beroerte die specifiek plaatsvindt in de cortex van de hersenen. De cortex is het buitenste deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor hogere cognitieve functies zoals denken, redeneren en taal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
142
Q

Subcorticaal CVA

A

Een subcorticaal CVA treft de diepere delen van de hersenen, gelegen onder de cortex. Dit kan invloed hebben op functies zoals beweging, emotie en het reguleren van basale lichaamsfuncties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

Dysfagie

A

Slikstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

Afasie

A

Taalstoornis in begrip, lezen en schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

Hemianopsie

A

Aandoening aan beide ogen waarbij een deel van het gezichtsveld wazig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

Agnosie

A

Verlies van het vermogen om te herkennen (personen, voorwerpen, geluiden. Etc)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

Apraxie

A

Handelingen niet goed kunnen uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
144
Q

Neglect

A

Het negeren van het aangedane lichaamshelft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
145
Q

Paralyse

A

Spierverlamming aan een zijde van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
145
Q

Parese

A

Halfzijdige spierzwakte, gedeeltelijke verlamming of krachtverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
146
Q

Penumbra

A

Ischemsische hersensschaduw, minder goed doorbloed weefsel rond een necrosevlek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
147
Q

Vaso paralyse

A

Verlamming, verslapping of stevigheid van de bloedvaten, gebrek aan samentrekkend vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
147
Q

Focaal insult

A

Verlamming, verslapping of stevigheid van de bloedvaten, gebrek aan samentrekkend vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
148
Q

Absence insult

A

Bewustzijn is verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
148
Q

Myoclonisch insult

A

Spiersamentrekking, schokjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
148
Q

Atoon insult

A

Spierverslappende werking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
148
Q

Status epilepticus

A

Een ernstige vorm van trauma aan het hoofd, waarbij hersenweefsel beschadigd raakt. Door een oorzaak buiten het lichaam zoals een ongeval. Door de klap kan het hersenweefsel gaan zwellen door bloed en vocht, uiteindelijk kunnen de hersenen in verdrukking raken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
148
Q

Tonisch-clonisch icult

A

(grand mal) genoemd, bewustzijnsverlies, schokken en ritmische schokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
149
Q

Tonisch insult

A

Verlies bewustzijn, verstijving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
149
Q

6 stappen clonisch insult

A

Tonisch clonisch insult (grand mal)
1. Aura
2. Coma
3. Tonische fase (10-30sec.)
4. Clonische fase (30-60sec.)
5. Post-ictale fase (3-15min.) - Hoofdpijn, uitputting, speekselvloed, suf, bewusteloosheid)
6. Patiënt valt vaak in slaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
149
Q

Dwarslaesie

A

Een onderbreking van het ruggenmerg, waarbij zenuwbanen in het ruggenmerg afgekneld raken. Hierdoor raakt alles wat zich daaronder bevindt verlamd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
150
Q

Verpleegkundige aandachtspunten bij traumatisch hoofd/hersenletsel

A

Bewaking vitale functies en neurologische status.
Beheer intracraniële druk.
Zorg voor onbelemmerde luchtweg en ademhaling.
Voedingsbeoordeling, overweeg sondevoeding.
Pijnbestrijding en complicatiepreventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
151
Q

Verpleegkundige aandachtspunten bij een dwarslaesie

A

Let op ademhalingsproblemen.
Intensieve huidzorg en decubituspreventie.
Beheer urinaire en darmfunctie.
Ondersteuning mobiliteit en spasticiteit.
Bied psychosociale ondersteuning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
152
Q

Coup contre coup

A

Letsel aan weerszijden van het hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
153
Q

Hersenschudding

A
  • Geen schade aan het hersenweefsel
  • Microbloedingen
  • Vaak met whiplash
  • Bij aanhoudende klachten (post commotioneel syndroom (PCS))
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
153
Q

5 soorten trauma

A
  • Hersenschudding
  • Hersenkneuzing
  • Subdurale bloeding
  • Epidurale bloeding
  • Chronische traumatische encefalopathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
153
Q

Hersenkneuzing

A
  • Beschadiging van hersenweefsel
  • Altijd sprake van minimaal 15 minuten bewustzijnsverlies
  • Ernst hangt af v.d. duur van het bewustzijnsverlies
  • GCS score
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
154
Q

Subdurale bloeding

A
  • Bloeding tussen de dura mater en de arachnoïdea
  • Kan gepaard gaan met; halfzijdige verlamming, insult, spraakproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
155
Q

Epidurale bloeding

A
  • Bloeding tussen de dura mater en het bot
  • Herkenbaar aan; wisselend bewustzijn, verwijde pupil aan één oog, blauwe plekken rondom
156
Q

encefalopathie

A

Schade aan hersenen

157
Q

Complete dwarslaesie

A
  • Gehele beschadiging v.d. zenuwen, geen gevoel of beweging meer mogelijk
158
Q

Incomplete dwarslaesie

A
  • Gedeeltelijke onderbreking v.h. ruggenmerg, enige uitwisseling van prikkels mogelijk
159
Q

Hoge dwarslaesie

A
  • Vanaf de bovenste borstwervel of hoger (T1)
160
Q

Lage dwarslaesie

A
  • Vanaf de 2e borstwervel en lager (T2)
161
Q

Symptomen dwarslaesie

A
  • Spierzwakte
  • Krachtverlies
  • Gevoelsstoornissen
  • Ontregeling v.d. lichaamstemperatuur
  • Controle verlies darmen en blaas
  • Erectiestoornissen
162
Q

Traumatische dwarslaesie

A

Een ernstige vorm van trauma aan het hoofd, waarbij hersenweefsel beschadigd raakt. Door een
oorzaak buiten het lichaam zoals een ongeval.

163
Q

Aandachtspunten bij Parkinson

A

Medicatieopvolging en bijwerkingen.
Mobiliteit en valpreventie.
Voedingsadvies en slikproblemen.
Psychosociale ondersteuning.
Spraak- en sliktherapie indien nodig.
Beweging en fysiotherapie.
Let op mentale gezondheid.
Pijnmanagement.
Assistentie bij dagelijkse activiteiten.
Continue monitoring van symptomen.

164
Q

Parkinson

A

Parkinson is een degeneratieve ziekte in het CZS waarbij zenuwcellen langzaam afsterven
(degenereren). Dit leidt in eerste instantie tot stoornissen in de beweging, Parkinson wordt als
bewegingsstoornis beschouwd.
- Tekort aan neurotransmitter dopamine (zorgt voor communicatie en prikkeloverdracht)
- Dopamine producerende cellen sterven langzaam af

Bij Parkinson is de dopamine-acetylcholine verhouding uit balans.
- Dopamine tekort -> Spier krijgt bepaalde prikkels niet meer door
- Acetylcholine teveel-> Beven
*Oorzaak is onbekend.

164
Q

Symptonen Parkinson

A

Beginnend met vage klachten:
- Obstipatie
- Anemie
- Trager bewegen
- Minder ruiken
Daarna steeds meer:
- Stijfheid
- Trillen
Meest opvallende verschijnselen
- Bradykinesie = Bewegingstraagheid
- Akinesie = Moeite met opstarten van bewegingen
- Hypokinesie = Ontbreken van automatische bewegingen
- Rigiditeit = Spierstijfheid
- Lodenpijprigiditeit (volledige weerstand)
- Tandradrigiditeit (schokkende weerstand)
- Tremors = Beven
- ‘’Freezing’’
- Houdings- en evenwichtsproblemen
- Maskergelaat

165
Q

Behandeling Parkinson

A

Voornamelijk gericht op symptoombestrijding:
- Voldoende beweging
- Gezonde voeding
Medicatie:
- Levodopa (vult dopamine tekort aan)
- Dopamine-antagonisten (nabootsing v.d. werking van dopamine)
- Anti-cholinergica (remt werking acetylcholine)
- Selegeline (voorkomt afbraak van dopamine)

165
Q

Diagnose Parkinson

A
  • Anamnese
  • Neurologisch onderzoek
  • MRI, DaT-scan, IBZM scan
166
Q

Effect ouder worden op huid

A
  • Epitheel wordt dunner, bindweefsel wordt kwetsbaarder
  • Activiteit stamcellen neemt af
  • Vermindering melanine
  • Afname klieractiviteit waardoor verminderde talgproductie (droge schilferige huid)
  • Elasticiteit neemt af
166
Q

Effect ouder worden op ogen, oren, tong, reuk

A
  • Neuronen worden niet vernieuwd, zintuigfunctie neemt af
  • Slijmvliezen worden dunner en gevoeligheid smaakknopjes neemt af
  • Ooglens verliest elasticiteit, wordt stijver en veroorzaakt verziendheid
  • Cataract (vertroebeling)
  • Aantal staafjes vermindert (meer licht nodig)
  • Macula degeneratie (gele vlek, verbindweefseling)
  • Trommelvlies verliest elasticiteit, hoge tonen worden moeilijker te horen
  • Geleidingsdoofheid
  • Perceptiedoofheid
167
Q

Effect ouder worden op schildklier

A
  • Productie schildklierhormonen nemen af
  • T3
  • T4
  • Stofwisselingssnelheid wordt lager en lichaamsvet neemt toe
167
Q

Effect ouder worden op zenuwstelsel

A
  • Afname omvang en gewicht v.d. hersenen door afname neuronen
  • Afname bloedtoevoer naar de hersenen door aderverkalking
  • Synapsverbindingen gaan verloren waardoor afname van neurotransmitters
  • Intra- en extracellulaire veranderingen in neuronen, ophoping van eiwitten binnen de cel
167
Q

Effect ouder worden op hart en bloedvaten

A
  • Hartspiervezels en neuronen worden niet meer vervangen, functie neemt af
  • Capaciteit cardiovasculair systeem neemt af
  • Afname max. hart-minuut volume
  • Verandering in activiteit v.d. cellen
  • Afname elasticiteit v.d. vaten
  • Artherosclerose
  • Beschadigd weefsel wordt vervangen door littekenweefsel
168
Q

Effect ouder worden op longen

A
  • Efficiënte ademhalingsstelsel neemt af
  • Artrose, afname flexibiliteit en verzwakking v.d. spieren veroorzaken beperkingen in de beweging
    v.d. borst bij het ademhalen
  • Longemfyseem
168
Q

Effect ouder worden op pancres

A
  • Gevoeligheid voor insuline neemt af
  • Productie insuline en glucagon neemt af
169
Q

Effect ouder worden op lever

A
  • Schadelijke stoffen worden minder snel afgebroken
  • Meer kans op stapeling van bepaalde stoffen
169
Q

Effect ouder worden op spijsverteringskanaal

A
  • Darmepitheel wordt dunner en kwetsbaarder door minder deling v.d. stamcellen
  • Peristaltische contracties worden zwakker door afname v.d. spiertonus
  • Toename kans op kanker en uitdroging
170
Q

Effect ouder worden op urinestelsel

A
  • Afname van het aantal functionele nefronen
  • Afname van de glomerulaire filtratiesnelheid
  • Afgenomen gevoeligheid ADH en aldosteron
  • Reabsorptie van water en natrium neemt af
  • Problemen met de blaasreflectie
  • Afbraak en uitscheiding van schadelijke stoffen vertraagt waardoor ook meer stapeling
171
Q

Effect ouder worden op spieren

A
  • Spiervezels worden kleiner
  • Afname v.h. aantal myofibrillen (spiervezels)
  • Spieren worden minder elastisch door fibrose
  • Tolerantie van lichaamsbeweging neemt af, vermogen herstel van spierbeschadiging neemt af
172
Q

Effect ouder worden op beenderen

A
  • Botten worden brozer
  • Verminderde opname van calcium en fosfaat
  • Productie vitamine D neemt af
173
Q

Effect ouder worden op voortplantingstelsel

A
  • Menopauze
  • Climacterium
  • Productie hormonen neemt af
173
Q

Hyperactief delier

A
  • Wordt snel herkend
  • Agitatie
  • Agressie
  • Motorische onrust
  • Hallucinaties en wanen
  • Desoriëntatie
  • Verstoord korte termijn geheugen
173
Q

Delier

A

Door een soort kortsluiting in de hersenen ontstaat er plotselinge verwardheid binnen enkele uren
tot dagen.
- Hersenen zijn niet meer in staat om prikkels samen te voegen tot één verhaal
- Verstoring in neurotransmitters
- Aantoonbaar verlaagde hoeveelheid stoffen in het bloed die betrokken zijn bij adequate
signaaloverdracht

174
Q

Hypoactief delier

A

(stil delier)astimulerende effecten
- Apathisch
- Sufheid en traagheid
- Desoriëntatie
- Hallucinaties
- Verstoord korte termijn geheugen

175
Q

Dementie

A

Een combinatie van symptomen en/of syndromen waarbij de hersenen informatie niet meer goed
kunnen verwerken.
- Zenuwcellen in de hersenen gaan kapot
- Verbindingen tussen zenuwcellen gaan kapot
- Neurodegeneratief door steeds mindere functioneren v.d. hersenen
- Hippocampus raakt aangedaan (opslaan herinneringen

176
Q

Vormen van dementie

A

Alzheimer 70%
Vasculaire dementie 16%
Lewy body dementie
FTD
Cruetzfeld Jacob

177
Q

Fasen ik beleving

A
  • Bedreigde ik
  • Verdwaalde ik
  • Verborgen ik
  • Verzonken ik
178
Q

Aandachtspunten bij dementie

A

Geduldige en begripvolle communicatie.
Creëer een veilige omgeving om dwalen te voorkomen.
Begeleiding bij dagelijkse activiteiten.
Medicatiebeheer en observatie van bijwerkingen.
Stimuleer cognitieve functies met passende activiteiten.
Psychosociale ondersteuning voor zowel de patiënt als familieleden.
Voorkom overstimulatie en stress.

179
Q

Vasculaire dementie

A
  • Door een verstoring in de bloedvoorziening v.d. hersenen
  • Vaak voorgeschiedenis van hart- en vaatziekten
    Kenmerkend in de vroege fase
  • Weinig last van geheugenproblemen
  • Bepaalde zaken gaan trager, zoals praten
  • Moeite met het vinden van woorden
  • Moeite met schakelen van onderwerp
    Grillig verloop, achteruitgang kan heel plotseling gaan, vaak door beroertes
    Iemand kan lang stabiel blijven
    Geheugen kan iets verbeteren wanneer de lichamelijk conditie verbetert
    (16%)
179
Q

Alzheimer

A
  • Ophoping eiwit in de zenuwcellen door verstoorde afbraak (beta-amyloïd)
  • Plaques
  • Verbinding tussen zenuwcellen gaat kapot, functioneren wordt onmogelijk en de zenuwcel sterft af
    Kenmerkend in de vroege fase
  • Recente gebeurtenissen en/of gesprekken vergeten
  • Herhalen
  • Traag van begrip bij nieuwe dingen
  • Draad van een verhaal verliezen
  • Verlies van interesse in bepaalde dingen
    Langzaam, insluipend, progressief verloop
    (70%)
180
Q

Lewy body dementie

A
  • Lijkt veel op Parkinson (veel bewegingsstoornissen)
  • Lewy body’s in de zenuwcellen v.d. hersenen (abnormale verdikkingen, opgebouwd uit eiwitten)
  • Bevindt zich vooral in het deel v.d. hersenen dat automatische processen in het lichaam regelt
  • Vitale functies, uitscheiding
    Kenmerkend in de vroege fase
  • Moeilijk te herkennen
  • Uiteenlopende geestelijke en lichamelijke klachten
  • Klachten verschillen van uur tot uur en dag tot dag
  • Beginnend met stoornissen in concentratie en uitvoerende functies
  • Traagheid in reageren
  • Moeite met plannen
  • Verminderd initiatief
  • Veel heldere periodes (veroorzaakt veelal frustratie)
181
Q

Cruetzfeld Jacob (symptomen/behandeling/diagnose

A
  • Ook wel gekke koeien ziekte (zeldzaam)
  • Hersencellen sterven in snel tempo af
  • Problemen met bewegen, spreken en verwerken van prikkels
    Algemene symptomen
  • Achteruitgang van geheugen
  • Achteruitgang van denken en taal
  • Problemen met uitvoeren van handelingen
  • Verandering in karakter en gedrag
  • Terugtrekken
  • Onrust
  • Verlies van energie
    Diagnostiek
  • Onderzoek door de eigen huisarts
  • Hoe staat het geheugen ervoor
  • Bepaalde testen
  • Heteroanamnese
  • Urine- en bloedonderzoek om andere diagnoses uit te sluiten
  • Neurologisch en neuropsychologisch onderzoek
  • Aanvullend MRI (soort dementie)
    Behandeling/beleid
  • Voornamelijk gericht op remmen v.d. achteruitgang en verminderen van symptomen
  • Medicatie
  • Voldoende beweging
  • Stimulatie tot participeren
  • Therapie
182
Q

FTD

A

Frontotemporale dementie
- Door bepaalde mutaties waardoor afwijkende eiwitten neerslaan in het hersenweefsel
- Verschijnselen zijn afhankelijk van het aangedane gebied

Symptomen
- Geheugen blijft lang relatief goed
- Vooral persoonlijkheids- en gedragsveranderingen
- Onvoorspelbaar reageren
- Ongeremd of dwangmatig gedrag
- Ongepast gedrag
- Veranderingen in taalvaardigheid
- Veranderingen in motoriek
- Ontstaat op relatief jonge leeftijd (40-60e
levensjaar)
- Verloop is onvoorspelbaar

183
Q

Belevingsgerichte zorg

A

De beleving van de cliënt staat centraal.
- Rekening houden met individuele behoefte
- Negatieve ervaringen worden zoveel mogelijk omgezet in positieve

184
Q

Geriatrische syndroom

A

Een syndroom waarbij een of meer symptomen het gevolg zijn van meerdere aandoeningen
tegelijkertijd.
Ook wel ouderdomsziekten, het zijn aandoeningen die te maken hebben met de veroudering van het
lichaam en de lichaamsfuncties.

185
Q

Immobiliteit

A

De tolerantie van lichaamsbeweging neemt af.
- Spierweefsel neemt af
- Skeletspieren worden minder elastisch
- Vaak bang om te vallen
- Vaak slijtage van gewrichten
- Pijn

186
Q

Intellectuele achteruitgang (+4 oorzaken)

A

Vertraagd denken, begrijpen, vergeetachtigheid
- Afname aantal neuronen in de hersenen
- Afname bloedtoevoer naar de hersenen
- Veranderingen in verbindingen
- Afname productie neurotransmitters

187
Q

Incontinentie

A

De blaasfunctie neemt af.
- Problemen met de blaasreflex
- Niet meer kunnen ophouden
- Afname spiertonus

188
Q

Instabiliteit

A

Ouderen zijn vaak bang om te vallen en voelen zich onzeker in het bewegen.
- Pijn
- Slijtage

189
Q

5 geriatrische reuzen

A
  • Vallen
  • Immobiliteit
  • Duizeligheid
  • Incontinentie
  • Cognitieve stoornissen
190
Q

Osteoporose

A

Opname calcium wordt minder (vaak bij ouderden)

191
Q

Artrose

A

Kwaliteit v.h. gewrichtskraakbeen verslechtert, Afname synoviale vloeistof
(vaak bij ouderen)

191
Q

3 stappen wat doet het lichaam met geneesmiddel

A
  1. Farmaceutische fase
    Vrijkomen v.h. middel uit de toedieningsvorm
    - Oraal
    - Suppoitoriaal
    - I.V., I.M., Subcutaan
    - Epiduraal/intrathecaal
    - Endotracheaal
    - Farmaceutische beschikbaarheid
    - Vrijkomen van het medicijn leidt tot opname in de bloedbaan
  2. Farmacokinetische fase
    Absorptie - Distributie - Metabolisme - Eliminatie/excretie
  3. Farmacodynamische fase
    Farmacon-receptor-interactie in targetweefsel
192
Q

Farmokinetische verandering ouderen

A
  • Verminderd distributievolume voor hydrofiele geneesmiddelen en toegenomen distributievolume
    voor lipofiele geneesmiddelen (minder vocht in het lichaam)
  • Afname eiwitbinding (klinisch doorgaans van beperkte relevantie)
  • Verminderde nierfunctie (afname nefronen en glomerulaire filtratiesnelheid)
  • Verminderde leverfunctie (stoffen worden minder snel afgebroken)
192
Q

Polyfarmacie

A

Het gebruik van twee of meer voorgeschreven geneesmiddelen. Deze middelen kunnen al snel
invloed op elkaar hebben.

193
Q

Farmocodynamische verandering bij ouderen

A
  • Effect (verminderde functie van het doelorgaan)
  • Bijwerkingen/toxiciteit (verhoogde kans op ongewenste effecten)
193
Q

STRIP methode

A

Stappen gestructureerde farmaceutische analyse
1. Farmacotherapeutische anamnese
- Informatie verzamelen daadwerkelijk gebruik, ervaringen en beleving v.d. medicatie v.d. patiënt
zelf.
2. Farmacotherapeutische analyse
- Identificatie van potentiële farmacotherapie gerelateerde problemen
3. Opstellen van een behandelplan
- Overeenstemming (arts en apotheker) behandeldoelen en hoe deze bereikt kunnen worden
4. Overleg met de patiënt
- Participatie patiënt in eigen farmacotherapie en interventies
5. Follow-up en monitoring
- Evaluatie

194
Q

Farmacokinetiek

A

Beschrijft de wijze waarop, en werkingsmechanismen waarmee de effecten van het werkzame
bestanddeel aan het lichaam tot stand komen.
- Wat doet het geneesmiddel met het lichaam?

194
Q

Absorptie geneesmiddel

A
  • Vrijkomen geneesmiddel uit toedieningsvorm en opname in de bloedbaan
  • Enteraal
  • Parenteraal
  • Plaats van absorptie
  • Mate van absorptie
  • Absorptiesnelheid
  • Biologische beschikbaarheid
195
Q

Enterohepatische kringloop

A
  • Vanuit de lever worden sommige geneesmiddelen via gal opnieuw uitgescheden in de darmen
  • Geneesmiddelen worden weer geresorbeerd
195
Q

First pass

A
  • Bloedvaten maag-darmkanaal rechtstreeks naar de lever (daarna naar de rest van het lichaam)
  • Tijdens de 1e
    passage door de lever wordt een deel van het geneesmiddel afgebroken
196
Q

Biologische beschikbaarheid

A

De fractie van een toegediende dosis die onveranderd in de algemene circulatie (bloedbaan) terecht
komt.
- Orale/rectale toediening
- Farmaceutische beschikbaarheid, absorptie, first-pass effect

196
Q

Enterale toediening

A

Bij enterale toediening wordt voeding of medicatie via het maagdarmkanaal toegediend.

196
Q

Parentale toediening

A

Bij parenterale toediening wordt voeding of medicatie direct in de bloedbaan toegediend, meestal via injecties.

197
Q

Verdelingsvolume medicatie

A
  • De verhouding tussen de totale hoeveelheid van een geneesmiddel in het lichaam en de
    concentratie in het bloed In L per Kg lichaamsgewicht
198
Q

Distributie geneesmiddel

A

Verdeling van geneesmiddel over verschillende weefsels en lichaamsvloeistoffen

198
Q

Factoren die van invloed zijn op verdelingsvolume

A
  • Chemische structuur van een geneesmiddel
  • Hydrofiel/lipofiel
  • Hoeveelheid lichaamswater (weefsel/bloedverdelingscoëfficïent)
  • Totaal, extracellulair, intracellulair
  • Weefseldoorbloeding (perfusie)
  • Eiwitbinding
  • Albumine, vrije radicalen
  • Bij een hoge eiwitbinding (klein Vd)
198
Q

Re distributie geneesmiddel

A
  • Bloedconcentratie daalt door opname in weefsels
  • Concentratie in goeddoorbloed weefsel daalt, farmacon verdeelt zich in andere weefsels
199
Q

Metabolisatie van geneesmiddel

A

Het lichaam ‘verbouw’ de geneesmiddelen zodat ze makkelijker kunnen worden uitgescheden
- Metabolisering door enzymen in de lever
- Geneesmiddelen worden hydrofieler gemaakt (wateroplosbaar = makkelijker uit te scheiden)
- Metabolieten kunnen zelf ook werkzaam zijn of zorgen voor bijwerkingen
- Niet alle geneesmiddelen worden gemetaboliseerd

200
Q

Twee fasen metabolisatie

A
  1. Reductie/oxidatie/hydrolyse
    - Afsplitsing water
  2. Methylering/sulfatering
    - Makkelijk uitscheidbaar via nieren
201
Q

Excretie geneesmiddel (5 vormen excretie)

A

Bloedconcentratie daalt t.g.v. irreversibele eliminatie van farmacon uit lichaam.
Uitscheiding met name via
- Nieren (urine)
- Gal (feces)
En
- Huid
- Longen
- Speeksel

202
Q

4 fasen farmokinetiek

A

Absorptie: Opname van het geneesmiddel in de bloedbaan na toediening.
Distributie: Transport naar verschillende weefsels en organen.
Metabolisme: Chemische veranderingen in de lever of andere weefsels.
Eliminatie: Uitscheiding uit het lichaam.

203
Q

Halfwaardetijd

A

De tijd die nodig is om de concentratie van het geneesmiddel in het bloed tot de helft te doen
afnemen. Dit is afhankelijk van:
- Verdelingsvolume
- Klaring (metabool/renaal)
De halfwaardetijd
- Varieert van enkele minuten tot dagen
- Bepaalt mede de doseerfrequentie
- Bepaalde benodigde tijd voor het bereiken van een plateau waarde

204
Q

Klaring

A

De hoeveelheid lichaamsvloeistof (liter) waaruit per tijdseenheid (minuut) het geneesmiddel geheel
wordt verwijderd.
Wordt o.a. bepaald door:
- Levercapaciteit
- Nier capaciteit (serumcreatinespiegel = maat voor nier capaciteit)
- Doorbloeding v.d. lever en nieren
- Binding plasma-eiwitten

205
Q

Farmacodynamiek

A

Wat doet het geneesmiddel met het lichaam?
- Aangrijpingspunten en effect
- Relatie bloedspiegels en effect
- Norm- en toxische doses

206
Q

Agonist

A

(receptor-activator)
- Werking geneesmiddel op receptor gelijk aan lichaamseigen stof

207
Q

Antagonist

A

(receptor-blokker)
- Werking geneesmiddel tegenovergesteld aan lichaamseigen stof

208
Q

Receptoren invloed medicatie

A

Aangrijpingspunt geneesmiddel, sleutel – slot principe (alfa, beta, opiaten, histamine,
serotonine receptoren)

209
Q

Ionen-kanalen en medicatie

A
  • Natriumkanalen
  • Blokkade met lokaalanesthetica
  • Calciumkanalen
  • Blokkade door calciumantagonisten
210
Q

Transporteiwit medicatie

A

Ingrijpen op het transporterende vermogen van deze eiwitten
- Blokkade heropname serotonine door serotonine-heropnameremmers (anti-depressiva)

211
Q

Enzymsysteem medicatie

A

Ingrijpen op het enzymsysteem dat een bepaalde werking mogelijk maakt
- Remming ACE (ACE-remmers)
- Remming HMG CoA (cholesterolsyntheseremmers)

212
Q

Geneesmiddel in het bloed

A
  • Kunnen in het bloed gebonden zijn aan eiwitten
  • Bloedspiegels: de concentratie ongebonden en gebonden geneesmiddelen in het bloed
  • De ongebonden fractie is beschikbaar voor binding aan de receptor (geeft effect, dynamisch)
213
Q

Farmacotherapie bij ouderen

A
  • Verminderd distributievolume voor hydrofiele geneesmiddelen en toegenomen distributievolume
    voor lipofiele geneesmiddelen (minder vocht in het lichaam)
  • Afname eiwitbinding (klinisch doorgaans van beperkte relevantie)
  • Verminderde nierfunctie (afname nefronen en glomerulaire filtratiesnelheid)
  • Verminderde leverfunctie (stoffen worden minder snel afgebroken)
214
Q

Hydrofiel

A

Klein verdelingsvolume (voornamelijk in de bloedbaan, wateroplosbaar)

215
Q

Lipofiel

A

Groot verdelingsvolume (vet oplosbaar)

215
Q

Farmacodynamische veranderingen bij ouderen

A
  • Effect (verminderde functie van het doelorgaan)
  • Bijwerkingen/toxiciteit (verhoogde kans op ongewenste effecten)
216
Q

De beers lijst

A

Deze lijst bevat geneesmiddelen waarvan het risico bij gebruik groter is dan het te verwachten
klinische voordeel
1. Geneesmiddelen die nooit gebruikt zouden mogen worden bij ouderen zoals, langwerkende
benzodiazepinen, bepaalde TCA’s, NSAID’s en analgetica.
2. Geneesmiddelen die onder bepaalde condities niet gebruikt zouden mogen worden bij
ouderen/patiëntgroep.

217
Q

3 soorten Interacties geneesmiddelen

A

3 soorten interacties
- Tussen geneesmiddelen onderling
- Tussen voedsel en geneesmiddel
- Interacties kan farmacokinetisch en farmacodynamisch

218
Q

3 fases medicatie

A
  • absorptiefase
  • verdelingsfase
  • metaboliseringsfase
218
Q

Opiaten bijwerkingen

A

Circulatie
- Negatief chronotroop effect
- Negatief inotroop effect
- Afname myocardiale consumptie

Ademhaling
- Deprimerend effect
- CO2 gevoeligheid vermindert

Systemische vaatweerstand
- Afname syst. Vaatweerstand
- Venodilatatie

CZS
- Sedatie
- Misselijkheid/braken
- Spierrigiditeit
- Miosis
- Urineretentie
- Jeuk
- Remming hoestprikkel

Gastro-intestinaal systeem
- Obstipatie/remming peristaltiek
- Misselijkheid/braken

219
Q

EBP

A

Het gewetensvol, expliciet en oordeelkundig gebruik maken van het huidige beste
bewijsmateriaal om beslissingen te nemen voor individuele patiënten.
- De praktijk impliceert het integreren van individuele klinische expertise met het beste externe
bewijsmateriaal dat vanuit systematisch onderzoek beschikbaar is.
- Voorkeuren, wensen en verwachtingen van de patiënt spelen bij de besluitvorming een centrale
rol.

220
Q

Inductief onderzoek

A

Gaat niet uit van een bestaande theorie, maar ontwikkelt een theorie.
- Je weet nog niet precies waar je naar op zoek bent

221
Q

Deductief onderzoek

A

Gaat uit van een bestaande theorie.
- Op basis van een bestaande theorie, uit op onderzoek

221
Q

Kwalitatief onderzoek

A

Meer beschrijvend van aard, richt zich op interpretaties, ervaringen en betekenis. Worden weergegeven in woorden.

222
Q

Kwantitatief onderzoek

A

Feiten achterhalen, resultaten worden vaak uitgedrukt in cijfers.

223
Q

Beschrijvend onderzoek

A

Onderzoek waarbij de onderzoeker een situatie beschrijft, aangeeft welke aspecten belangrijk zijn en
de onderlinge relaties duidt.

224
Q

Explorerend onderzoek

A

Gericht op het ontwikkelen van hypothesen om bepaalde verschijnselen te verklaren.

225
Q

Toetsend onderzoek

A

In kaart brengen van invloeden en effecten. Het antwoord is vaak ja of nee.

226
Q

Experimenteel (interventie) onderzoek

A

Dit design wordt gebruikt wanneer je het effect van iets wilt vaststellen.
- Het is een experiment omdat er sprake is van onafhankelijke variabele die gemanipuleerd worden
en een afhankelijke of effect variabele, waar de onafhankelijke variabele effect op uitoefent.

227
Q

Observationeel onderzoek

A

Vorm van onderzoek waarbij d.m.v. observaties, metingen/onderzoek wordt verricht. Er wordt geen
interventie uitgevoerd bij een observationeel onderzoek. Het onderzoek wordt niet beïnvloed.

228
Q

Patient controle studie (case-control studie)

A

Hierbij wordt er gekeken van gevolg naar oorzaak.
Het gaat bij een patiëntcontrolestudie over de oorzaak of risicofactoren van een bepaalde
aandoening
- Er wordt uitgegaan van een groep patiënten die de aandoening of uitkomst al ontwikkeld hebben
en een controlegroep uit diezelfde bevolkingsgroep die de uitkomst nog niet ontwikkeld hebben
- Kan enkel retrospectief

229
Q

Operationaliseren

A

Het vertalen van een begrip naar meetbare termen

230
Q

Cohort studie

A

Hierbij wordt er altijd gekeken van oorzaak naar gevolg.
Het is een vorm van een longitudinale (langdurige) studie. Dit kan prospectief (vooruit in de tijd) en
retrospectief (terug in de tijd).
- Een cohort is een populatie van personen die bijvoorbeeld in hetzelfde jaar geboren zijn, getrouwd
of dezelfde leeftijd hebben of gemeenschappelijke kenmerken hebben

231
Q

Selectie bias

A

Er is sprake van selectie bias wanneer de getrokken steekproef geen goede afspiegeling vormt van de
populatie die centraal staat in het onderzoek.
- Huisdierbezitters, alleen de eigenaren van honden worden geselecteerd maar eigenaren van
andere huisdieren niet.
- De steekproef dient aan de totale groep personen te voldoen

231
Q

Interviewer bias

A

Komt voor bij methoden van dataverzameling waarbij er daadwerkelijk een gesprek is tussen een
interviewer en een respondent.
- De respondent kan, wil of durft de vragen niet eerlijk te beantwoorden en kiest ervoor om sociaal
wenselijke antwoorden te geven.
- Kan ook andersom, de interviewer stuurt bewust of onbewust de antwoorden van de respondent

232
Q

Respons bias

A

(sociaal wenselijk) Indien vragen gesteld worden in een onderzoek die van persoonlijke aard zijn, waarbij mensen geen
eerlijk antwoord geven maar dat wat sociaal wenselijk is.

233
Q

Publicatie bias

A

Dit is de vertekening die ontstaat als er bij wetenschappelijk onderzoek de positieve resultaten wel,
maar negatieve of onduidelijke resultaten niet worden gepubliceerd.

234
Q

Verplaatsbaarheid

A

Zijn de resultaten van het onderzoek overdraagbaar naar andere settingen/populaties?
- Thick description: Gedetailleerde beschrijving van de tekst en deelnemers
- Theoretical sampling: Wijze van selectie steekproef

235
Q

Trianguliteit

A

Onderzoeken vanuit verschillende richtingen om dezelfde onderzoeksvraag te
beantwoorden.

235
Q

Verifieerbaarheid

A

Reëel beeld niet gebaseerd op aannames van onderzoekers, maar op ervaring van participanten.
- Triangulatie
- Reflectie
- Member check

236
Q

Transcriberen

A

Het uitschrijven van een opname, zoals een interview.

237
Q

Transparantie

A

Transparantie in een onderzoek verwijst naar de duidelijkheid en openheid waarmee alle relevante informatie met betrekking tot het onderzoek wordt gedeeld. Dit omvat: methodologie, resultaten, discussie, bronvermelding, belangenverklaring, toegang tot gegevens.

238
Q

Plausibiliteit

A

Beschrijving van het onderzoeksproces, zodat analyses en keuzen (het proces) kritisch gevolgd
kunnen worden.
- Peer review
- Member check
- Transcriberen
- Audio/video opname
- Onderzoekstriangulatie

239
Q

RCT

A

Een gerandomiseerd onderzoek met controlegroep. Een experiment gericht op het bepalen van
werkzaamheid van medische behandeling.
- Randomisatie (selectie) van patiëntgroep
- Wordt als gouden standaard beschouwd
- Gaat om bewijsvoering
- Van belang bij EBM (evidence based medicine)

239
Q

Controlled clinical trials

A

Onderzoek met als doel een vergelijking te maken van de effecten van verschillende behandelingen
bij groepen patiënten met een bepaalde goed omschreven ziekte.
- Volgens een bepaalde methode opgezet, uitgevoerd en geanalyseerd

240
Q

Matchen

A

Op een aantal kenmerken vergelijkbaar maken van de experimentele- en controlegroep.
- Indien randomisatie niet mogelijk is

241
Q

Randomisering

A

Proces waarbij de antwoordmogelijkheden op een vraag in een andere willekeurige volgorde wordt
getoond.

242
Q

Parese

A

Halfzijdige, onvolledige verlamming v.d. spieren

242
Q

Neuropathie

A

Aandoening waarbij zenuwen zijn aangedaan, kan hevige pijn geven

243
Q

Blindering

A

Procedure waarin onderzoekers, effectbeoordelaars en/of patiënten in een vergelijkend onderzoek
niet op de hoogte zijn van de toegewezen behandeling.
- Hiermee wordt beïnvloeding van het onderzoek voorkomen

244
Q

Wmo-consulent

A

Indicatiesteller, beoordeelt en handelt zorgaanvragen af voor WMO- voorzieningen

245
Q

Polyneuropathie

A

Aandoening waarbij zenuwen op meerdere plaatsen in het lichaam zijn aangedaan

246
Q

Ecogram

A

Schema van het sociale netwerk van een cliënt

247
Q

Zorgleefplan

A

Ondersteuningsplan met behoeften, voorkeuren en doelen van de cliënt

248
Q

5a model

A

Model voor zelfmanagement ondersteuning.
1. Achterhalen (situatie, behoeften en wensen verkennen)
2. Adviseren (advies op maat geven, gericht op behoeften en verzoek)
3. Afspreken (samen doelen stellen)
4. Assisteren (welke bijstand is nodig om doelen te bereiken)
5. Arrangeren (afspraken over het vervolg v.d. zorg, hoe is het gegaan betreffende afspraken, doelen
en evt. nieuwe behoeften)

249
Q

Positeive gezondheid 6 dimensies

A

Lichaamsfuncties
- Medische feiten
- Medische waarnemingen
- Fysiek functioneren
- Klachten en pijn
- Energie
Mentaal welbevinden
- Cognitief functioneren
- Emotionele toestand
- Eigenwaarde
- Controle
- Zelfmanagement en regie
Zingeving
- Doelen en idealen
- Spiritueel
- Toekomstperspectief
- Acceptatie
Kwaliteit van leven
- Welbevinden
- Geluk beleven
- Genieten
- Levenslust
- Balans
Participeren
- Communicatieve vaardigheden
- Relaties
- Sociale contacten
- Geaccepteerd worden
- Betrokkenheid
Dagelijks functioneren
- ADL
- Huishoudelijk

250
Q

3 Fasen selecht nieuws brengen

A

Fase 1: Slecht nieuws brengen
- Waarschuwen
- Basale informatie in de juiste hoeveelheid en juiste tempo
- Stem af op de reactie v.d. patiënt
Fase 2: Ruimte bieden voor emoties
- Let op non-verbale signalen
- Stiltes laten vallen
- Gevoelsreflectie
- Actief luisteren
Fase 3: Steun bieden bij probleem aanpak
- Luisteren, doorvragen en samenvatten
- Empathie tonen
- Controleer op begrip

251
Q

Patientvertrouwenspersoon

A

Bij een pvp kan de cliënt terecht met vragen en/of klachten over de zorgverlening. (Bijvoorbeeld de
manier waarop er met iemand omgegaan wordt, bij dwang of vrijheidsbeperking.)
De pvp kan advies geven en ondersteuning bieden.
Een pvp is er in de volgende situaties:
- Bij verplichte zorg
- Vrijwillige opname GGZ-instelling
- Vrijwillige zorg thuis en daarbij te maken krijgen met drang of mogelijke dwang

252
Q

MIC

A

Een MIC is een commissie in een zorginstelling die belast is met het onderzoeken en analyseren van medische incidenten. De commissie heeft als doel om lessen te trekken uit incidenten en maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen.

253
Q

Klachtenfunctionaris

A

Een klachtenfunctionaris is een soort bemiddelaar wanneer beide partijen er middels een gesprek
niet helemaal goed uitkomen.
De klachtenfunctionaris is onafhankelijk en kan bemiddelen om tot een oplossing te komen.

254
Q

Werking verticale as (roos)

A

Een boven gedrag roept een onder gedrag op. En een onder gedrag een boven gedrag. De ander persoon gaat TEGENGESTELD gedrag vertonen.

254
Q

MIM

A

Een MIM verwijst naar het proces waarbij medische incidenten officieel worden gemeld binnen een zorginstelling. Dit kunnen fouten, complicaties of andere ongewenste gebeurtenissen zijn die invloed hebben gehad op de gezondheid van de patiënt.

255
Q

Verticale as Roos

A

Dominantie-as (hoe hoger des te dominanter)

256
Q

Werking horizontale as (roos)

A

Een linker gedrag roept ook linker gedrag op. En een rechter gedrag roept ook een rechter gedrag op. De ander persoon gaat MEE in de relatie.

257
Q

Horizontale as Roos

A

Relatie-as (hoe rechtser hoe meer je samen werkt.)

258
Q

Roos: Rechts, rechts, onder

A

Meewerkend gedrag

259
Q

Roos: Links, onder, onder

A

Teruggetrokken gedrag

260
Q

Roos: Rechts, onder, onder

A

Volgend gedrag

261
Q

Roos: Links, boven, boven

A

Concurerend gedrag

262
Q

Roos: Links, links, onder

A

Opstandig gedrag

262
Q

Roos: Links, links, boven

A

Aanvallend gedrag

263
Q

De-escaleren 4 tactieken

A
  1. Kalmeren
    Toon begrip en geef evt. extra informatie, ga voor een positieve afsluiting
  2. Grens stellen
    Vraag of de cliënt ook naar jou wilt luisteren
  3. Consequenties aangeven
    Geef aan dat het gesprek beëindigd moet worden indien agressie niet afneemt
  4. Beëindig gesprek
264
Q

Complementaire reactie

A

Verticaal tegenovergesteld. Indien je bepaald gedrag wilt versterken moet je daarvoor de houding
en het gedrag aannemen dat daar tegenover staat.

265
Q

Symmetrische reactie

A

Gedrag dat horizontaal naast elkaar staat. Heeft een constructieve invloed.
Indien je iemand op een opbouwende manier wilt beïnvloeden, moet je daarvoor de houding en het
gedrag aannemen dat even dominant is en aan de andere kant van de verticale lijn staat.

266
Q

Roos: Rechts, rechts, boven

A

Helpend gedrag

267
Q

Roos: Rechts, boven, boven

A

Leidend gedrag

268
Q

Laaggeleterdheid

A

Mensen die moeite hebben met lezen, schrijven en/of rekenen. Er ontstaan zo problemen bij het
begrijpen van informatie, invullend van formulieren, de weg vinden, etc.

269
Q

Aantal mensen dat analfabeet is

A

250.000 (1,3%)

270
Q

Aantal mensen moeite met lezen en schrijven

A

2,5 miljoen mensen, dit is ongeveer 18%.

271
Q

Aantal mensen in Nederland dat laaggeletterd is

A

1,3 miljoen (8%)

272
Q

Laaggeletterd oorzaken

A

De omgeving bepaalt veel op gebied van het ontwikkelen van laaggeletterdheid.
- Wordt lezen wél voldoende gestimuleerd?
- Zijn er gedrag- of concentratieproblemen?
- Hoe gaat het op school?
- Zijn ouders laaggeletterd?

273
Q

Laaggeletterd gevolg

A

Laaggeletterdheid kan direct of indirect zorgen voor:
- Schaamte en een laag zelfbeeld
- Gemiste kansen betreffende werk
- Verminderde zelfredzaamheid
- Schulden
- Slechte gezondheid

274
Q

Positieve gezondheid en laaggeletterdheid

A

In totaal beïnvloed laaggeletterdheid vaak alle zes de pijlers. Door het niet goed kunnen begrijpen,
lezen en communiceren is het moeilijk om sociale contacten op te bouwen en/of werk te vinden
(zingeving). Door moeite te hebben met de zingeving van het leven wordt het mentaal welbevinden
aangetast en zal de levensverwachting ook minder zijn doordat het begrijpen en interpreteren van
lichaamsfuncties moeilijk is. Wat ook maakt dat de kwaliteit van leven wordt verminderd
(gezondheid, zingeving, mentaal functioneren, sociaal).

275
Q

3 niveau’s gezondheidsvaardigheden

A
  1. Functionele gezondheidsvaardigheden
    - Basisvaardigheden in lezen, schrijven, rekenen
    - Lezen van bijsluiters
  2. Interactieve gezondheidsvaardigheden
    - Vermogen om schriftelijke en mondelinge informatie te krijgen over ziekte en gezondheidszorg
    - Vragen stellen aan een huisarts
    - Relevante informatie kunnen geven
  3. Kritische gezondheidsvaardigheden
    - Vaardigheden om gezondheidsinformatie kritisch te analyseren en te gebruiken om meer controle
    uit te oefenen over eigen leven
    - Meten en interpreteren van glucosewaarden
276
Q

waar op letten verpleegkundige en laaggeletterd

A
  • Let op vakjargon
  • Herhaal informatie (begrijpelijk)
  • Geduldig zijn
  • Let op overvraging
277
Q

Proces verlieservaring

A
  • Ontkennen
  • Woede
  • Onderhandelen
  • Verdriet en depressie
  • Acceptatie
278
Q

Coping

A

Coping is de manier waarop iemand met problemen en stress omgaat.

278
Q

7 copingstijlen

A
  • Actief aanpakken (werken aan het probleem of verlies)
  • Verklaring of informatie zoeken
  • Sociale steun zoeken
  • Vermijden of afstand nemen
  • Palliatieve reactie, dichtklappen
  • Depressie
  • Expressie van emoties (frustratie, spanning, agressie)
  • Geruststellende gedachten en wensdenken
279
Q

Attributie

A

De wijze waarop iemand gedrag van zichzelf of andere verklaart, denken in oorzaak en gevolg.

280
Q

Interne attributie

A

De oorzaak bij jezelf zoeken (het is mijn eigen schuld)

281
Q

Externe attributie

A

De oorzaak buiten jezelf zoeken (ik kon er niks aan doen, want)

282
Q

Medeleven/medelijden

A

Medeleven
= Een vorm van empathie, je laat zien dat je meevoelt met het lijden van een ander. Je toont begrip.
Medelijden
= Een andere vorm van empathie, meer gericht op het zielig vinden van de patiënt.

283
Q

Gevoelsreflectie

A

Je geeft hierbij in eigen bewoording de gevoelens of lichaamshouding van een ander weer.
Door het geven van een gevoelsreflectie laat je merken dat je oog hebt voor een ander.
- Je stimuleert hiermee om de ander door te laten vertellen

284
Q

Zelfhulpgroepen

A

Een groep lotgenoten die zo met elkaar in gesprek kunnen gaan zonder tussenkomst van
hulpverlening
- Praten over hoe ermee om te gaan, te accepteren en/of zaken los te laten
- Kan je verhaal doen
- Soms ook gezamenlijke activiteiten
- Voor herstel

285
Q

Lotgenoten

A

Contact met mensen in een vergelijkbare situatie of met vergelijkbare ervaringen
- Je bent niet alleen
- Van elkaar kunnen leren (tips)
- Hoe pakt een ander dit aan?
- Elkaar kunnen ondersteunen

286
Q

Empathie/sympathie

A

Empathie
= De mogelijkheid te voelen wat een ander voelt.
Sympathie
= Meer gericht op besef, je kan je hier niet in verplaatsen maar begrijpt het wel. Je probeert vaak
iemand op te beuren en soms dingen mooier te maken dan dat het is.

286
Q

Patientenverenigingen

A

Verenigingen of stichtingen die zich richten op mensen met een bepaalde aandoening/ziekte
- Belangenorganisatie
- Gericht op lotgenotencontact, belangen behartigen
- Voorlichtingen
- Evenementen

287
Q

Omgang in paliatieve fasen

A
  • Geduld
  • Begrip
  • Goede communicatie
  • Luisteren
  • Richten op verzachten en comfort
287
Q

Bijna thuis huis

A

Dit zijn logeerhuizen voor mensen in de laatste levensfase. De sfeer ligt zo dicht mogelijk bij de
thuissituatie.
Deze huizen worden grotendeels door (ervaren) vrijwilligers gerund. In sommige huizen is ook een
verpleegkundige aanwezig (via thuiszorg), zo kan intensievere zorg ook geboden worden.
Bij medische vragen wordt de huisarts geraadpleegd.
Ook hierbij is alles gericht op wat de patiënt wilt
- Geen vaste tijden voor zorg
- Geen vaste bezoekuren
- Logeergelegenheid voor familie
- Je kan eigen spullen meenemen
Binnen een reguliere organisatie is palliatieve zorg mogelijk maar deze is vaak niet zo patiëntgericht
als in een hospice of bijna thuis huis. Daarnaast bestaan er ook hospice afdelingen in het ziekenhuis
of in het verpleeghuis.

288
Q

Hospice

A

Een hospice is gespecialiseerd in palliatieve zorg. Hier verblijven mensen in hun laatste dagen, weken
of maanden indien wenselijk. In een hospice werken verzorgenden en verpleegkundige, daarnaast
vaak ook een arts in dienst.
Alles is gericht op wat de patiënt wilt.
- Geen vaste tijden voor zorg
- Geen vaste bezoekuren

289
Q

Complementaire zorg

A

Complementaire zorg is aanvullende zorg. Het is zorg die wat toevoegt aan de reguliere zorg.
Het doel is voornamelijk bijdragen aan het herstel, welbevinden en comfort van de patiënt.
- Massages, etherische oliën, ontspanningsoefeningen, etc.

290
Q

Ondergeschoven themas in palliatieve fasen

A

Zingeving
- Wensen en behoeften
- Wat vind iemand nog belangrijk?
- Spirituele zorg
Voeding
- Wensvoeding
- Gericht op comfort
- Voorkomen van complicaties (aspiratie pneumonie)
Angst/benauwdheid/pijn
- Verzachten, verlichten en comfort bieden
- Medicamenteus (kalmerend, tegen de benauwdheid, pijnverlichting)
- Palliatieve sedatie
- Niet-medicamenteus (alternatief, wiet olie)
Cultuurverschillen
- Bepaalde rituelen
- Verzorging en omgang man-vrouw
- Opvattingen over leven en dood
- Levensbeschouwing

291
Q

Vraaggericht verplegen

A
  • Sluit geheel aan bij de vragen van de patiënt
  • Draait om het leven van de patiënt en wat hij/zij belangrijk vindt
  • Vaak andere vragen dan lichamelijke zorgbehoeften
291
Q

Patientgericht verplegen

A
  • Aanbod en inhoudt v.d. activiteiten ontwikkelen zich uit de zorgvragen en behoeften van elke
    individuele patiënt
  • Autonomie v.d. patiënt wordt gerespecteerd
  • Interdisciplinair
  • Aandacht aan familie en naasten
292
Q

Casemanagement

A

Geeft naast het coördineren van verpleegkundige zaken, leiding aan het totale hulp- en
zorgverleningsproces, zelfs over de muren van een instelling heen.
Doelen van casemanagement:
- Bereikbaarheid van hulpverlening handhaven en/of vergroten, waarbij wordt uitgegaan van de
persoonlijke behoeften van de patiënt
- Gaten in de hulpverlening opsporen en zorgen dat deze worden opgevuld

292
Q

Eerstverantwoordelijke verpleegkundige

A
  • Begeleidt een patiënt op het moment van opname tot aan ontslag
  • Eindverantwoordelijk voor één of meerdere patiënten
  • Begeleidt en ondersteunt een patiënt waar nodig
  • Waarborgt geleverde zorg
  • Dossier in orde houden
  • Indien nodig andere specialisten inzetten
  • Aanspreekpunt voor familie en naasten
293
Q

Taakgericht verplegen

A

Dagelijkse werkzaamheden worden verdeeld over de aanwezige verpleegkundigen en
verzorgenden.

293
Q

Team verplegen

A

Klein aantal patiënten wordt verzorgd en begeleidt door een klein aantal verpleegkundigen en
verzorgenden

294
Q

Zorgcoördinatie

A

Het draaiende houden van zorg en hulpverlening.
- Regelen en afstemmen van zorg
- Gezamenlijk organiseren en coördineren

294
Q

Team verplegen

A
  • Verpleging die door en vast team gegeven wordt aan een bepaalde hoeveelheid patiënten
  • Het team probeert gezamenlijk optimale verzorging en verpleging te bieden
295
Q

Voorbeelden escalearend gedrag

A
  • De ander negatief beoordelen
  • Geen duidelijke argumenten
  • Kwesties uitvergroten
  • Niet vermelden wat de ander bij u aanricht
  • Geen duidelijke verwachtingen
295
Q

voorbeelden De-escalerend gedrag

A
  • Risico inschatting
  • Voorzorgsmaatregelen
  • Situatie opnemen & afstemmen
  • Effecten waarnemen, bijsturen of alarmeren
296
Q

Assertiviteit (3 vormen)

A
  • Assertief
  • Subassertief
  • Agressief
297
Q

4G

A

Feedback geven middels het 4G-model
- Gedrag (observeren en beschrijven)
- Gevolg (gevolg van het gedrag)
- Gevoel (welk gevoel roept dit op?)
- Gewenst (gewenst gedrag)

298
Q

Agressie t.g.v. psychopathologie

A

Hierbij is agressief gedrag een symptoom van een onderliggende psychische stoornis of aandoening. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij bepaalde vormen van psychosen, stemmingsstoornissen, of impulsbeheersingsstoornissen.

299
Q

Instrumentele agressie

A

Dit verwijst naar agressief gedrag dat wordt gebruikt als een middel om een specifiek doel te bereiken. In dit geval wordt agressie bewust ingezet om iets te verkrijgen, zoals macht, controle of materiële goederen.

300
Q

4 fasen agressie

A
  1. Evenwicht
  2. Gevaar van controleverlies
  3. Gedeeltelijk controleverlies
  4. Totaal controleverlies
  5. Rust na incident
300
Q

Frustratie agressie

A

Dit type agressie ontstaat als gevolg van gevoelens van frustratie en onmacht. Wanneer een persoon belemmerd wordt in het bereiken van een doel, kan deze frustratie zich uiten in agressief gedrag. Het is belangrijk op te merken dat de agressie gericht is op het verwijderen van de bron van frustratie, niet per se op het schaden van anderen

301
Q

Manieren van reageren agressie

A
  • Terugslaan (de ander ook bekritiseren)
  • Toegeven
  • Vluchten
302
Q

ICF

A

(International Classification of Functioning, Disabillity and Health)
- Het beschrijven van het functioneren, inclusief factoren die op dat functioneren van invloed zijn

303
Q

RAI

A

(Resident Assessment Instrument)
- Beoordelingsformulier en classificatie naar zorgcategorieën, -behoefte en -zwaarte

304
Q

Keukentafelgesprek

A

Een gesprek tussen sociale professionals en de zorgvrager namens de gemeente met een
ondersteuningsvraag (WMO).
Er wordt gekeken naar de situatie van de zorgvrager, daaropvolgend maatwerk en oplossingen.
- Vervoer, huishouden, dagbesteding

305
Q

Subarachnoidale ruimte

A

Gevuld met liquor (werkt als schokbreker, de hersenen drijven hier als het ware in)

305
Q

Epidurale ruimte

A

De epidurale ruimte is een ruimte in de wervelkolom die zich bevindt tussen het harde hersenvlies (dura mater) en de wervelkolom zelf. Deze ruimte is gevuld met vetweefsel, bloedvaten en zenuwen

306
Q

Anterograde amnesie

A

Amnesie van na de gebeurtenis. Vergeetachtigheid sinds gebeurtenis dus problemen nieuwe herinneringen te maken.

306
Q

Hemiperese

A

Hemiparese, ook bekend als hemiplegie, is een aandoening die wordt gekenmerkt door gedeeltelijke verlamming of zwakte aan één kant van het lichaam. Het treedt meestal op als gevolg van schade aan de hersenen, zoals een beroerte, traumatisch hersenletsel, tumor of andere neurologische aandoeningen.

307
Q

Spiertonus

A

Spiertonus verwijst naar de mate van spanning of weerstand die aanwezig is in een spier terwijl deze in rust is. Het is een natuurlijk fysiologisch verschijnsel en zorgt ervoor dat spieren klaar zijn om te reageren op prikkels.

307
Q

Hyperthermie

A

Hyperthermie is een medische term die verwijst naar een abnormaal hoge lichaamstemperatuur.

308
Q

Retrograde amnesie

A

Moeite met het terughalen van herinneringen van gebeurtenissen die plaatsvonden vóór het optreden van de geheugenstoornis

309
Q

Twee soorten parkinson

A

Idiopathische ziekte van Parkinson: Dit is de meest voorkomende vorm van de ziekte van Parkinson. “Idiopathisch” betekent dat de oorzaak onbekend is. Deze vorm van Parkinson komt voor bij mensen zonder bekende genetische of specifieke externe oorzaken.

Atypische parkinsonismen (ook bekend als Parkinson-plus syndromen): Deze vormen omvatten verschillende neurologische aandoeningen die vergelijkbare symptomen vertonen als de ziekte van Parkinson, maar die over het algemeen sneller verlopen en minder goed reageren op de standaard behandelingen. Voorbeelden hiervan zijn progressieve supranucleaire parese (PSP), multisysteematrofie (MSA) en corticobasale degeneratie (CBD).
.

310
Q

Zelfredzaamheidsmeter

A

Het helpt bij het beoordelen van iemands vermogen om zelfstandig dagelijkse activiteiten uit te voeren, zoals persoonlijke verzorging, mobiliteit, huishoudelijke taken en sociale interacties

310
Q

SEMAS

A

Screeningsinstrument dat wordt gebruikt om het zelfmanagement van patiënten te beoordelen. Het is ontworpen om inzicht te krijgen in het vermogen van een persoon om zelfstandig om te gaan met zijn of haar gezondheid, behandelingen en levensstijl

311
Q

Vpkgz

A

(paliatieve hulpverleners)

311
Q

PGB indicatie (door wie afgegeven)

A

Een PGB-indicatie houdt in dat iemand zelf de regie kan voeren over welke zorg hij of zij nodig heeft en van welke zorgaanbieder(s) die zorg wordt afgenomen. De hoogte van het PGB wordt bepaald op basis van de zorgbehoefte en de daarvoor benodigde financiën. Wordt gegeven door zorgkantoor of gemeente.

312
Q

Model langer thuis

A

Het “Langer Thuis” model is een benadering in de zorg die erop gericht is om ouderen en mensen met beperkingen zo lang mogelijk in hun eigen vertrouwde omgeving te laten wonen. Hierbij wordt ingezet op passende ondersteuning en zorg aan huis, om zo de kwaliteit van leven te behouden en te bevorderen

312
Q

BIG

A

Deze wet regelt onder andere de bevoegdheid en bekwaamheid van zorgverleners in Nederland. Personen die onder de BIG-wet vallen, moeten voldoen aan bepaalde kwalificaties en kunnen bepaalde handelingen uitvoeren binnen hun beroep.

313
Q

Hang yourself

A

Er om heen draaien waardoor de patiënt zelf het slechte nieuws vertelt.

314
Q

Pil vergulden

A

Het mooier laten lijken dat het is, kan ook zorgen voor teleurstellingen.

315
Q

Hit and run

A

Nieuws mededelen zonder enige ruimte voor reactie of emotie.

316
Q

Bagatelliseren

A

Het minder erg laten doen lijken dan het is.

316
Q

Verontschuldigen

A

Excuses aanbieden terwijl je geen schuld hebt.

317
Q

Uitstellen

A

Dit betekent dat je het nieuws gelijk brengt waardoor het onverwachts kan komen.

317
Q

Beloftes doen

A

Dit betekent dat bijvoorbeeld beloofd dat het goed komt, dit kan voor teleurstellingen zorgen.

318
Q

Rechtvaardigen

A

Dit betekent proberen te laten zien of aannemen dat iets gerechtvaardigd of acceptabel is, vaak in een poging om je eigen handelen of standpunt te rechtvaardigen.

318
Q

Bloed-brein barriere

A

De bloed-hersenbarrière (ook bekend als bloed-brein barrière) is een complex systeem van bloedvaten en cellen dat de hersenen beschermt en scheidt van de rest van het bloedcirculatiesysteem in het lichaam.

319
Q

4 functies bloed-brein barriere

A

Bescherming: De bloed-hersenbarrière beschermt de hersenen tegen schadelijke stoffen in de bloedbaan.

Regulatie van stoffen: Het controleert welke stoffen vanuit het bloed de hersenen kunnen bereiken, zodat alleen essentiële stoffen worden doorgelaten.

Onderhoud van een stabiele omgeving: Het handhaaft een constante omgeving voor de hersencellen, cruciaal voor hun normale functioneren.

Isolatie van het centrale zenuwstelsel: Het beschermt het centrale zenuwstelsel tegen schommelingen in de samenstelling van het bloed.

319
Q

2 Manieren van organiseren zorg

A

PGB (zelf met budget) of ZIN (door verzekeraar of gemeente bepaald)

320
Q

3 wetten waaruit zorg gefinancierd kan worden

A

ZVW, WLZ, WMO, Jeugdwet, participatiewet

320
Q

Meetinstrumenten zelfredzaamheid

A
  • Zelfredzaamheidsmatrix
  • Zelfredzaamheidsmeter
  • Zelfredzaamheidsradar
  • PiH-nl
  • Partners in Health scale
  • SeMaS Self-management screeningsinstrument
  • Meetinstrumenten positieve gezondheid
321
Q

Probleemgerichte coping

A

Actief aanpakken van het probleem om een oplossing te vinden

321
Q

Kubler ross model

A

Het Kübler-Ross-model, ook bekend als de vijf stadia van rouw, beschrijft de emotionele reacties die mensen kunnen ervaren bij het omgaan met de naderende dood, zowel voor henzelf als voor geliefden. De vijf stadia zijn: Ontkenning, Woede, Onderhandeling, Depressie en Aanvaarding.

322
Q

Emotiegerichte coping

A

Beheersen en verwerken van emoties veroorzaakt door de situatie.

322
Q

Actieve coping

A

Actief aanpakken van het probleem om een oplossing te vinden.

323
Q

Copingstrategie

A

Manier van benadering van situatie

323
Q

Passieve coping

A

Beheersen en verwerken van emoties veroorzaakt door de situatie.

324
Q

Fagocyten

A

Zijn gespecialiseerd in het opsporen, opnemen en vernietigen van micro-organismen zoals bacteriën, virussen, schimmels en andere schadelijke stoffen. Fagocyten kunnen zich verplaatsen naar de plaats van een infectie of letsel en daar de schadelijke stoffen opnemen en afbreken. Ze zijn essentieel voor het handhaven van de gezondheid en het bestrijden van infecties in het lichaam. Er zijn verschillende soorten fagocyten, waaronder neutrofielen en macrofagen.

325
Q

Multipolair neuron

A

Multipolaire neuronen zijn de meest voorkomende vorm van neuronen in het zenuwstelsel. Ze hebben meerdere uitlopers genaamd dendrieten die informatie ontvangen van andere neuronen, en één lange uitloper genaamd een axon waarmee ze signalen doorgeven aan andere cellen. Deze neuronen zijn betrokken bij complexe informatieverwerking in het zenuwstelsel

325
Q

MS

A

Chronische neurologische aandoening waarbij het immuunsysteem van het lichaam de beschermende laag rond zenuwvezels (myeline) aanvalt en beschadigt. Dit kan leiden tot een breed scala aan symptomen, waaronder vermoeidheid, problemen met bewegen, coördinatieproblemen, evenwichtsproblemen en cognitieve stoornissen. MS is een onvoorspelbare aandoening en de symptomen kunnen variëren van persoon tot persoon. Er is momenteel geen genezing voor MS

326
Q

Unipolair neuron

A

Unipolaire neuronen hebben slechts één uitloper die zowel de functies van een axon als een dendriet vervult. Ze worden vaak aangetroffen in sensorische ganglia (knopen van zenuwcellen) waar ze informatie van zintuiglijke receptoren naar het centrale zenuwstelsel leiden

326
Q

Bipolair neuron

A

Bipolaire neuronen hebben twee uitlopers: een dendriet die informatie ontvangt en een axon dat signalen doorstuurt. Deze neuronen worden vaak aangetroffen in specifieke sensorische delen van het lichaam, zoals het netvlies van het oog en het binnenoor.

327
Q

Extterne receptoren

A

Detecteren stimuli zoals aanraking, druk en temperatuur in de omgeving.

328
Q

Propriorreceptoren

A

Geven informatie over spier- en gewrichtspositie, beweging en spanning.

328
Q

Interne receptoren

A

Vinden veranderingen in interne organen, zoals druk en chemische samenstelling.

329
Q

Ganglia

A

Een ganglion (meervoud: ganglia) is een cluster van zenuwcellen (neuronen) die zich buiten het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) bevindt. Ganglia kunnen worden aangetroffen in het perifere zenuwstelsel, dat wil zeggen in delen van het zenuwstelsel die buiten de schedel en de wervelkolom liggen

330
Q

Gliacellen in PCZ

A
  • Sattelietcellen
  • Schwanncellen
330
Q

Gliacellen in CZS

A
  • Astrocyten
  • Oligodendrocyten
  • Microgliacellen
331
Q

Brocas afasie

A

Het verhindert dat een persoon voor
anderen verstaanbare taal uitspreekt. Woorden worden
niet goed gevormd en spraak is traag en onduidelijk.

332
Q

Wernicke afasie

A

Hierdoor treedt verlies van
taalbegrip op. De persoon kan nog duidelijk spreken,
maar aan de verhalen is geen touw aan vast te knopen.

333
Q

Motorische homunculus

A

De motorische homunculus is een denkbeeldige kaart die de verhoudingen tussen verschillende lichaamsdelen weergeeft in de primaire motorische schors van de hersenen. De grootte van elk lichaamsdeel op de homunculus komt overeen met de hoeveelheid zenuwweefsel dat wordt gebruikt om dat deel te besturen. Hierdoor zijn de handen, het gezicht en de mond bijvoorbeeld sterk uitvergroot, omdat deze delen van het lichaam zeer fijne motoriek vereisen.

334
Q

Sensorische homunculus

A

De sensorische homunculus is een vergelijkbare kaart, maar deze vertegenwoordigt de verhoudingen van de lichaamsdelen in de somatosensorische schors, het deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor het verwerken van sensorische informatie (zoals aanraking, temperatuur, pijn, etc.) uit verschillende delen van het lichaam. Ook hier zijn bepaalde delen van het lichaam overmatig vertegenwoordigd, zoals de handen en de lippen, omdat deze delen van het lichaam zeer gevoelig zijn.

335
Q

RAS

A

In de neurofysiologie verwijst RAS naar een netwerk van neuronen in de hersenstam dat betrokken is bij de regulatie van bewustzijn, slaap-waakcycli en alertheid

336
Q

Negatieve terugkoppeling

A

Een afwijking leidt tot een reactie.

336
Q

Mediale baan zenuwstelsel

A

Ze dragen voornamelijk sensorische informatie zoals aanraking, proprioceptie (lichaamspositie) en trillingen. Deze informatie wordt vanaf het lichaam naar de hersenen gestuurd

336
Q

Laterale baan zenuwstelsel

A

Ze dragen voornamelijk sensorische informatie zoals pijn, temperatuur en grove aanraking. Ook bevatten laterale banen motorische vezels die betrokken zijn bij het doorgeven van motorische signalen van de hersenen naar de spieren.

337
Q

DOS schaal

A

Hulpmiddel voor delier.

337
Q

Baroreceptoren halsslagader

A

Meten bloeddruk
- Vasoconstictie bij een hoge bloeddruk
- Vasodilatatie bij een lage bloeddruk.

338
Q

Focaal insult

A

Lokaal insult

339
Q

Koolzuurregulatie

A
  • Vasoconstrictie bij een laag CO2 gehalte
  • Vasodilatatie bij een hoog CO2 gehalte.
339
Q

FAST test

A

Face Arm Speach Time (in geval van beroerte)

340
Q

Paracetemol (functie en bijwerking)

A

Pijnstiller

Maagdarmklachten (buikpijn, misselijk braken), depressie, sedatie, hallucinatie

340
Q

Lisdiuretica

A

Medicijn: Afgifte water door nieren leidt tot afname extracellulaire ruimte.

Bloeddrukdaling (hypovelemie:bloeddrukdaling en orgaanfalen)

340
Q

Trombocytenaggregatieremmers (functie en bijwerking)

A

Antistolling remt de bloedplaatjes

Maagdarmklachten en bloediginen.

341
Q

Statines (functie en bijwerking)

A

Cholestrolverlager door daling LDL

Spierklachten, stijging leverenzymwaarde.

342
Q

Protonpompremmers (functie en bijwerking)

A

Maagbeschermer, beschermt tegen medicatie en maagzuur.

Hoofdpijn en maagdarmklachten

343
Q

ACE-remmers (functie en bijwerking)

A

Bloeddrukt verlagers verwijden vaat door ACE.

Bloeddrukdaling, verslechtering nieren, kriebelhoest.

344
Q

Betablokkers (functie en bijwerking)

A

Bloeddruktverlager door opname stresshormoon.

Bloeddrukverlaging, duizelig, maagdarmklachten, misselijk, braken, vermoeid.

345
Q

Nitraten (functie en bijwerking)

A

Bloeddrukverlaging door vaatverwijding

Bloeddrukverlaging, duizelig, hoofdpijn, misselijk

346
Q

Benzodiazepinen

A

Anti-epilepticum, angstreductie en slaapbevorderend

Slaaperigheid en suf, duizelig, verward, afname diepe slaap

346
Q

Eigen Regie

A

Zelfstandig beslissingen nemen over eigen leven

347
Q

Normenkader V&VN 6 normen

A
  • Professionele Autonomie: Indiceren en organiseren van zorg gebeurt op basis van professionele autonomie.
  • Competenties van Verpleegkundigen: Bachelor- of masteropgeleide verpleegkundigen voeren het indiceren en organiseren van zorg uit en horen de benodigde competenties te bezitten.
  • Eigen Regie en Zelfredzaamheid: Het doel is versterken van de eigen regie en zelfredzaamheid van cliënten.
  • Verpleegkundig Proces en Klinisch Redeneren: De besluitvorming is gebaseerd op het verpleegkundig proces, waarbij klinisch redeneren wordt toegepast.
  • Verslaglegging: De verslaglegging voldoet aan de V&VN-richtlijn.
  • Verpleegkundige Overdracht: De verpleegkundige overdracht voldoet aan de V&VN-standaard voor de overdracht van zorg.
348
Q

Omaha betekenis

A

Omaha is een classificatiesysteem voor zorg en welzijn. Dit is het meest gebruikte classificatiesysteem voor wijkverpleging.

349
Q

6 stappen Omaha

A
  1. Verzamel en Onderzoek Gegevens:

Verzamel alle relevante informatie over de cliënt.

  1. Stel Aandachtsgebieden Vast:

Deze 42 aandachtsgebieden vallen onder vier domeinen: omgevingsdomein, psychosociaal domein, fysiologisch domein, gezondheid gerelateerd gedragsdomein.

  1. Meet Stand van Zaken per Gebied:

Beoordeel de situatie voor elk aandachtsgebied aan de hand van scores voor signalen en symptomen, kennis van de cliënt en het gedrag van de cliënt.

  1. Plan en Voer Actie Uit:

Bepaal welke acties er genomen moeten worden. Dit kan variëren van adviseren en begeleiden tot het toepassen van behandelingen en procedures.

4 soorten acties:
Adviseren/instrueren/begeleiden (AIB)
Behandelen en procedures toepassen (BP)
Casemanagen (CM)
Monitoren/bewaken (MB)

  1. Meet Stand van Zaken Tussentijds/Einde Zorg:

Dit gebeurt weer op 3 terreinen: status signalen en symptomen, kennis, gedrag.

  1. Evalueer op Elk Gebied:

Evalueer regelmatig de situatie voor elk aandachtsgebied en documenteer de evaluatiedatum. Pas het zorgplan aan indien nodig.

349
Q

4 domeinen Omaha

A
  • Omgevingsdomein
  • Psychosociaal domein
  • Fysiologische domein
  • Gezondheidsgerelateerd domein
350
Q

E-health

A

Gebruik van technologie voor gezondheidszorg (mobiele apps, elektronische patiëntendossiers, telemedicine)

351
Q

Zelfmanagement

A

Vermogen van een individu om zelf om te gaan met de aandoening, symptomen en psychosociale gevolgen.

352
Q

Nanda

A

Hulpmiddel voor het stellen van verpleegkundige diagnoses aan de hand van 13 gezondheidspatronen van Gordon

352
Q

NIC

A

Vastleggen en uitvoeren van 514 verpleegkundige interventies

353
Q

Gezondheidspatronen van Gordon

A
  1. Gezondheidsbevordering
  2. Voeding
  3. Uitscheiding / uitwisseling
  4. Activiteiten / rust
  5. Waarneming / cognitie
  6. Zelfperceptie
  7. Rollen / relaties
  8. Seksualiteit
  9. Coping / stresstolerantie
  10. Levensprincipes
  11. Veiligheid / bescherming
  12. Welbevinden
  13. Groei / ontwikkeling
354
Q

NOC

A

Vastleggen van verpleegkundige resultaten aan de hand van 7 domeinen.

355
Q

7 domeinen NOC

A
  1. Functionele gezondheid
  2. Fysiologische gezondheid
  3. Psychosociale gezondheid
  4. Gezondheidskennis en gezondheidsgedrag
  5. Gezondheidsbeleving
  6. Gezondheid van familie en gezin
  7. Maatschappelijke gezondheidszorg
355
Q

Carpenito

A

Hulpmiddel waarmee je verpleegkundige diagnoses kan stellen.

356
Q

3 tereinen Omaha voor meting

A
  • Status van signalen en symptomen
  • Kennis
  • Gedrag
356
Q

4 soorten acties OMAHA

A
  • Adviseren/instrueren/begeleiden (AIB)
  • Behandelen en procedures toepassen (BP)
  • Casemanagen (CM)
  • Monitoren/bewaken (MB)
357
Q

Casemanagement

A

De casemanager is verantwoordelijk voor het coördineren van de zorg op basis de behoeften van een patiënt (afspraken, communiceren zorgverleners)

357
Q

Taakgericht

A

Nadruk op het voltooien van specifieke taken.

358
Q

Eerst verantwoordelijke verpleegkundige

A

Coördineert en heeft verantwoordelijkheid voor het opstellen, uitvoeren en evalueren van het verpleegkundige zorgplan over een aantal patiënten.

358
Q

Integrerend verplegen 3 uitgangspunten

A
  • De cliënt wordt als totale mens beschouwd
  • Zorg richt zich op de mens die ziek is en niet de ziekte
  • Zelfrealisatie en ontplooiing v.d. verpleegkundige/verzorgende.
359
Q

Teamverpleging

A

Dagelijkse werkzaamheden worden verdeeld over de aanwezige verpleegkundigen en verzorgenden

360
Q

Coördinatie

A

Zorg dragen voor de continuïteit en de afstemming van de zorg.

361
Q

Ecogram

A

Visuele weergave van iemands sociale relaties en interacties.

361
Q

Patiëntgericht

A

Zorg en aandacht gericht op de behoeften en voorkeuren van de patiënt.

362
Q

Advanced care planning

A

De patient en naasten met de behandelende arts wensen, doelen en voorkeuren voor zorg rond het levenseinde bespreekt (omdat de patient hier later miss niet meer toe in staat is).

362
Q

Terminale fase

A

Laatste fase van iemands leven (een levensverwachting van minder dan drie maanden)

362
Q

Complementaire zorg

A

Zorg die wat toevoegt aan de reguliere zorg. Het doel is voornamelijk bijdragen aan het herstel, welbevinden en comfort van de patiënt (massages, yoga, oliën)

363
Q

WMO
(opdrachtgever, doel, indicatie, bijdrage)

A

Wet Maatschappelijke Ondersteuning
- Ondersteuning vanuit de gemeente (bv: traplift, vervoer, huishoudelijke hulp, dagbesteding)
- Streven naar het langer thuis blijven wonen en behoud van zelfredzaamheid - Door WMO-consulent tijdens keukentafel gesprek
(vaak samen met zvw)
- Eigen bijdrage (19 euro)

363
Q

WLZ (indicatie, bijdrage, toepassing)

A

Wet langdurige zorg (24 uurs zorg in nabijheid)
- Regelt intensieve, zware zorg omtrent ouderen, gehandicapten, ernstig zieken of mensen met een
psychische aandoening (opgenomen, lange duur)
- Gaat met CIZ indicatie door zorgkantoor.
(WMO stopt bij WLZ)
- Eigen bijdrage (inkomens afhankelijk)

364
Q

Continuïteit

A

Zorg zonder onderbrekingen van zoveel mogelijk dezelfde personen.

364
Q

Palliatieve zorg

A

Zorg die er op gericht is de levenskwaliteit te verbeteren in de laatste fasen (word vaak gefinanceerd uit de wlz.)

365
Q

ZVW
(betrokkenen, doel)

A

Zorgverzekeringswet (doel is herstel)
- Het stelt een zorgverzekering verplicht
- Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de uitvoer van de wet
- Huisarts, thuiszorg, etc

365
Q

Jeugdwet
(financiering, wie, wanneer)

A
  • Voor kinderen van 0-18 jaar (en opvoeders)
  • Bij tijdelijke hulpbehoevendheid bij opgroeien (verstandelijke beperkingen, meervoudige
    aandoeningen)
  • Gefinancierd door de gemeente, jeugdconsulent.
366
Q

Participatiewet
(doel, verantwoordelijke)

A
  • Gericht om zoveel mogelijk mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt naar werk toe te leiden
  • Gemeentes zijn hier zelf verantwoordelijk voor, de wet biedt de gemeente handvaten om te zorgen
    dat mensen met een arbeidsbeperking een plek op de arbeidsmarkt vinden
367
Q

PGB

A
  • Subsidie waarmee mensen zelf de zorg kunnen inkopen die zij nodig hebben, je moet je hiervoor verantwoorden.
  • Voor intensieve zorg, persoonlijke verzorging/verpleging, hulpmiddelen en/of voorzieningen
  • Iemand met PGB heeft recht om zelf zorgverleners te selecteren
367
Q

4 manieren bekostiging

A
  • Subsidie waarmee mensen zelf de zorg kunnen inkopen die zij nodig hebben, je moet je hiervoor verantwoorden.
  • Voor intensieve zorg, persoonlijke verzorging/verpleging, hulpmiddelen en/of voorzieningen
  • Iemand met PGB heeft recht om zelf zorgverleners te selecteren
368
Q

WZD
(toepassing, toestemming, indicatie)

A

Wet zorg en dwang
- Regelt rechten bij gedwongen opname (tegen wil)
- Geldt alleen met toestemming van een arts
- CIZ-indicatie door zorgkantoor is nodig

368
Q

WKKGZ
(2 doelen, toepassing)

A

Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg
- Kwaliteit v.d. zorg verbeteren
- Positie v.d. zorgvrager versterken
- Verplichting klachtencommissie

369
Q

IGJ
(wat, hoe)

A
  • Verzorgt het toezicht op de kwaliteit van zorg, medische producten en jeugdhulp
  • Voeren controles uit bij zorgaanbieders
  • Kunnen een dwangsom opleggen indien in zorgaanbieder zijn zorg niet verbetert
370
Q

NZA Nationale Zorg Autoriteit
(wat, waarom, hoe)

A
  • Houdt toezicht op de zorgmarkt
  • Zorgt ervoor dat iedereen goede, betaalbare en toegankelijke zorg kan ontvangen
  • Let erop dat informatie duidelijke en begrijpelijk wordt overgebracht
  • Stelt tarieven vast
371
Q

Co-morbiditeit

A

Er zijn meerdere aandoeningen gerelateerd aan een (chronische) ziekte.

372
Q

Multi-morbiditeit

A

Er zijn meerdere aandoeningen/ziekten tegelijk aanwezig, die zich onderling beïnvloeden.

373
Q

Intramurale zorg

A

Zorg binnen de muren.
- Gedurende 24/7 onafgebroken zorg nodig
- WLZ, ZVW

374
Q

Extramurale zorg

A

Zorg buiten de muren
- Thuiszorg
- ZVW, WMO, WLZ

375
Q

Semimurale zorg

A

Tussenvoorziening, soort beschermd wonen zoals aanleunwoningen.
- WMO, WLZ

375
Q

Transmurale zorg

A

Combinatie van intra- en extramurale zorg.
- Ketenzorg (thuiszorg, nazorg poli, huisarts)
- Meerdere instanties en/of hulpverleners
- ZVW, WMO, WLZ

376
Q

4 verschillende PGB-vormen

A
  • PGB-WLZ
  • PGB-WMO
  • PGB-ZVW
  • PGB-jeugdwet
376
Q

ZIN
(wat, wie)

A
  • De zorg die de zorgaanbieder regelt voor een zorgvrager
  • De gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor bepaalt de zorgverlener
377
Q

Co-creatie van zorg

A

Co-creatie is een vorm van samenwerking, waarbij alle deelnemers invloed hebben op het proces.
- Gelijkwaardigheid tussen verschillende disciplines

377
Q

Belbin rollen definitie

A

Ontworpen om inzicht te bieden in de verschillende sterke punten en bijdragen die individuen kunnen leveren aan een team. 9 rollen.

378
Q

9 Belbin rollen

A

De Bedrijfsman
De Brononderzoeker
De Plant:
De Monitor
De Vormer
De Voorzitter
De Zorgdrager
De Groepswerker
De Specialist

378
Q

De Bedrijfsman (eigenschappen en functie)

A

Eigenschappen: Praktisch, organisatorisch, nuchter, taakgericht.
Valkuilen: Kan te snel overgaan tot actie, kan soms star zijn.

379
Q

De Brononderzoeker (eigenschappen en functie)

A

Eigenschappen: Vrolijk, extravert, netwerker, enthousiast.
Valkuilen: Kan snel afgeleid zijn.

380
Q

De Plant (eigenschappen en functie)

A

Eigenschappen: Creatief denker, introvert, origineel, vrije geest.
Valkuilen: Kan soms te onrealistisch zijn en blijven denken.

381
Q

De Monitor (eigenschappen en functie)

A

Eigenschappen: Analytisch, verstandig, bedachtzaam, kritisch.
Valkuilen: Kan soms te lang doorredeneren, kan koel en afstandelijk overkomen.

382
Q

De Vormer (eigenschappen en functie)

A

Eigenschappen: Gedreven, krachtig, gepassioneerd.
Valkuilen: Kan onverdraagzaam zijn voor diegene met weinig ambitie.

383
Q

De Voorzitter (eigenschappen en functie)

A

Eigenschappen: Natuurlijke coördinator, geeft procedures aan, verheldert bedoelingen.
Valkuilen: Kan soms licht manipulatief zijn om doelen te bereiken.

384
Q

De Zorgdrager (eigenschappen en functie)

A

Eigenschappen: Bewaakt kwaliteit en veiligheid, heeft een talent voor het aanvoelen van mogelijke problemen.
Valkuilen: Kan moeite hebben met delegeren.

385
Q

De Groepswerker (eigenschappen en functie)

A

Eigenschappen: Gevoelig, behulpzaam, meegaand.
Valkuilen: Kan moeite hebben met het nemen van beslissingen in kritieke situaties, vermijdt conflicten.

386
Q

De Specialist (eigenschappen en functie)

A

Eigenschappen: Stille eenling, expert op een specifiek gebied.
Valkuilen: Kan defensief reageren.

387
Q

8 Copingstijlen

A
  • Actief aanpakken
  • Verklaring zoeken
  • Sociale steun zoeken
  • Vermijden
  • Palliatieve reactie, dichtklappen
  • Depressie
  • Expressie van emoties (frustratie, spanning, agressie)
  • Geruststellende gedachten en wensdenken
388
Q

5 Conflictstijlen van Killman

A

Doordrukken
Vermijden
Samenwerken
Toegeven
Compromis sluiten

388
Q

Coping

A

Coping is de manier waarop iemand met problemen en stress omgaat.

388
Q

Doordrukken
(definitie en wanneer effectief)

A

Niet bekommeren om de samenwerking of het welbevinden van een ander.
Effectief bij: Noodgevallen, bij zekerheid en vitale zaken.

389
Q

Vermijden
(definitie en wanneer effectief)

A

Noch doelen realiseren, noch geïnteresseerd zijn in de relatie met een ander.
Effectief bij: Onbelangrijke zaken, bij onvoldoende macht, emoties reduceren.

389
Q

Toegeven
(definitie en wanneer effectief)

A

Vooral bekommeren om de relatie met een ander.
Effectief bij: Krediet opbouwen, wanneer je ongelijk hebt.

389
Q

Samenwerken
(definitie en wanneer effectief)

A

Proberen zowel de relatie goed te houden als doelen realiseren.
Effectief bij: Commitment en vermijden van rancunes, elk belang is waardevol, nieuwe oplossingen
zijn haalbaar.

390
Q

Kernkwadranten

A

Een model dat op een makkelijke en inzichtelijke manier (kern)kwaliteitenvalkuilen, uitdagingen en
allergieën van mensen zichtbaar kan maken.

390
Q

Compromis sluiten
(definitie en wanneer effectief)

A

Ervoor zorgen dat de ander een aantal punten kan realiseren wanneer daar wat tegenover staat.
Effectief bij: Tijdelijke oplossingen.

391
Q

Roos van Leary

A
  • Hulpmiddel bij communiceren, het analyseren van gedrag, de ander begrijpen en daarop inspelen.
391
Q

Complementaire reactie roos van leary

A

Verticaal tegenovergesteld gedrag roept een tegenovergestelde versterkende reactie op
- Als iemands gedrag wilt versterken, moet je kiezen voor het tegengestelde gedrag

392
Q

Voorbeelden escalerend gedrag

A

Escalerend gedrag:
- De ander negatief beoordelen
- Geen duidelijke argumenten
- Kwesties uitvergroten
- Niet vermelden wat de ander bij u aanricht
- Geen duidelijke verwachtingen

392
Q

9 strategiën van Buijssen

A

Strategieën bij klachtgesprek.
1. Het familielid ontwapenen
2. Probeer door de bril van de klager te kijken
3. Aandacht tonen voor gevoelens van het familielid
4. Vragen naar verwachtingen
5. Eigen kijk op de zaak geven
6. Eigen gevoel verantwoorden
7. Eigen verwachtingen of oplossingen verwoorden
8. Er samen uit proberen te komen
9. Afspraken nakomen

392
Q

Symmetrische reactie roos van leary

A

Horizontaal tegenovergesteld
- Constructieve invloed (komt niet echt vooruit)
- Als je iemands gedrag wilt versterken, moet je kiezen voor hetzelfde gedrag

393
Q

Laaggeletterdheid en gezondheidsvaardigheden

A

Gezondheidsvaardigheden (hangt af van de omstandigheden)
- Vaardigheden om informatie over de gezondheid te verkrijgen, begrijpen en te gebruiken

393
Q

Empirische cyclus

A
  • Observatie (waarnemen en verzamelen van empirische feiten)
  • Inductie (formuleren veronderstelling op basis van observaties)
  • Deductie (formuleren van toetsbare hypotheses)
  • Toetsen (toetsen van de hypothese d.m.v. experiment)
  • Evaluatie (resultaten van het experiment waarnemen en evalueren)
393
Q

Voorbeelden de-escalerend gedrag

A
  • Risico inschatting
  • Voorzorgsmaatregelen
  • Situatie opnemen & afstemmen
  • Effecten waarnemen, bijsturen of alarmeren
394
Q

5 stappen EBP

A
  1. Zorg of gezondheidsprobleem vertalen in een beantwoordbare vraag
  2. Efficiënt zoeken naar het beste bewijsmateriaal
  3. Beoordelen van het gevonden bewijs, op methodologische kwaliteit en toepasbaarheid
  4. Het nemen van beslissingen met de cliënt op grond van het beschikbare bewijsmateriaal, de
    voorkeur, wensen en verwachtingen v.d. cliënt & de kennis en ervaring v.d. behandelaar en deze
    beslissing toepassen in de praktijk
  5. Regelmatig evalueren van het proces en het resultaat
395
Q

PICO

A
  • Patient
  • Intervention
  • Comparison
  • Outcome
396
Q

Hiërarchie in bewijslast/levels of evidence (van belangrijk naar minder belangrijk)

A

Welk soort onderzoek het meest betrouwbaar is. Van betrouwbaar naar minder betrouwbaar
- meta analyse
- systematic review
- critical appraised literature
- randomized control trial
- non-randomized controlled trial
- cohort studie
- case studie
- case report
- background info

397
Q

Interne validiteit

A

Heb ik met het experiment gemeten wat ik wilde meten?
- Is het gemeten verschil inderdaad toe te schrijven aan de interventie/manipulatie of is het beïnvloed van buitenaf?

398
Q

Externe validiteit

A

In welke mate kunnen de resultaten gegeneraliseerd worden naar de gehele populatie?

399
Q

Betrouwbaarheid

A

“Als ik hetzelfde nog een keer zo zou onderzoeken en de omstandigheden zijn niet veranderd, krijg ik dan dezelfde uitslag?” Een betrouwbaar onderzoek is dus reproduceerbaar.

400
Q

Quick appraisal

A

Een snelle evaluatie of beoordeling van iets, meestal gebruikt om een eerste indruk te krijgen of een voorlopig oordeel te vellen.

401
Q

Critical appraisal

A

Een grondige en systematische evaluatie van de relevantie, validiteit en betrouwbaarheid van gepresenteerde informatie of bewijsmateriaal, vaak gebruikt in wetenschappelijk onderzoek of medische diagnostiek.

402
Q

Steekproefgrootte

A

Het aantal individuen of eenheden dat wordt opgenomen in een onderzoek of enquête. Een belangrijk aspect van onderzoek, omdat het de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de bevindingen beïnvloedt. Een grotere steekproefgrootte verhoogt over het algemeen de representativiteit van de resultaten.

403
Q

Fagocytose

A

(insluiten micro-organisme of virus)

404
Q

Intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid

A

verwijst naar de mate van overeenstemming tussen de beoordelingen van dezelfde beoordelaar bij herhaalde metingen van hetzelfde materiaal of dezelfde gegevens. Met andere woorden, het meet de consistentie van een enkele beoordelaar bij het uitvoeren van herhaalde beoordelingen.

405
Q

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

A

verwijst naar de mate van overeenstemming tussen twee of meer beoordelaars die dezelfde beoordeling uitvoeren. Het is een belangrijk concept in onderzoeksmethodologie, vooral bij het beoordelen van subjectieve of kwalitatieve gegevens.

406
Q

Confounding

A

Vertroebeld door de aanwezigheid van een andere variabele die zowel geassocieerd is met de onafhankelijke variabele als de afhankelijke variabele.

407
Q

Selectiebias

A

Selectiebias treedt op wanneer de steekproef die wordt bestudeerd niet representatief is voor de populatie waarop de resultaten worden gegeneraliseerd.

408
Q

Teken hersenen

A
409
Q

bijwerkingen NSAID

A

Het zijn een groep geneesmiddelen die voornamelijk worden gebruikt om pijn, ontsteking en koorts te verminderen kan leiden tot bijwerkingen, zoals maagzweren, nierproblemen en andere gezondheidsrisico’s

410
Q
A