KP Flashcards

1
Q

beschrijven hoe de maatschappij met psychopathologie omgaat.

A
  • Politieke invloed.
  • Psychologie is modegevoelig.
  • Wat speelt er zich af in de cultuur? Hoe kijken mensen tegen aandoeningen aan.
  • Sociale omstandigheden spelen een niet te onderschatten rol in het ontstaan en in stand blijven van een psychische aandoening.

CHATGPT → De manier waarop de maatschappij omgaat met psychopathologie varieert sterk afhankelijk van culturele, sociale, en politieke factoren.
* stigma,
* zorg en behandeling,
* wet en regelgeving,
* onderwijs,
* culturele aspecten

Als er iets mis is met iemand is dat over 4 gebieden. Mentaal, lichaam, sociale en zingeving. Dat raakt allemaal aan het psychisch functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een classificatie

A

Classificatie: Het ordenen van menselijke gedragingen, ervaringen, belevingen of eigenschappen en onderbrengen in een klasse of typologie. Je geeft in de ggz geen diagnose maar een classificatie.

Classificatie= ordenen en indelen van stoornis. DSM-5 is een classificatiesysteem waarmee we betrouwbaar de symptomen van patiënten kunnen rangschikken.

Classificeren = in feite het bij elkaar zetten van symptomen die statistisch vaak samen voorkomen.

Classificatie gaat over symptomen: we hebben afgesproken de combinatie van deze symptomen noemen we zo (naam stoornis). Classificatie is dus een onderdeel van de diagnose.

Doel: Een classificatie is bedoeld om verschillende ziekten, stoornissen of aandoeningen systematisch in te delen en te categoriseren. Het helpt bij het organiseren van informatie over ziektes en het creëren van een gemeenschappelijke taal voor professionals.

Toepassing: Classificaties worden gebruikt om diagnoses te stellen op basis van een gestandaardiseerd systeem.

Je geeft in de ggz geen diagnose maar een classificatie. Diagnose geeft aan wat je plan wordt. Bij classificatie doe je dit nog niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Neurobiologische ontwikkeling stoornissen. Noem er 4.

A
  • Verstandelijke beperking
  • Communicatiestoornis
  • Autismespectrumstoornis ASS
  • Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis
  • Specifieke leerstoornis
  • Motorische stoornis
  • Ticstoornissen
  • Andere neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen

ASS
kenmerke
diagnose
behandeling

A

Beperkingen in het sociaal en persoonlijk functioneren.

Ernstige ontwikkelingsstoornis van de sociale wederkerigheid en de verbale en non-verbale communicatie die gepaard gaat met een star en beperkt repertoire van gedrag en interesses.

Onderzoek: psychiater bij betrekken.
Behandeling: psycho-educatie, gedrags-, systeemtherapie

Prevalentie Vaker bij mannen dan bij vrouwen

  • Neurobiologisch: Een genetische aanleg (pre)dispositie
  • Cognitief: Verstoorde informatieverwerking
    Beperkingen in de ‘theory of mind’ (TOM), Beperkingen in de centrale coherentie, Beperkingen in de uitvoerende functies
  • Sensorische overgevoeligheid
    Aanpassing in DSM-5 ernst en subtypes: de mate van ondersteuning.

DSM-5 ASS
A .Beperkingen in de sociale communicatie en interactie
* Tekortkomingen in de sociaal-emotionele wederkerigheid (bijvoorbeeld abnormaal contact maken of interactie)
* Tekortkomingen in het non-verbaal communicatieve gedrag (bijvoorbeeld lichaamstaal, oogcontact)
* Tekortkomingen in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties (moeite met aanpassen, fantasiespel etc.)
B. Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten
- Aanwezig vanaf de jeugd

Hoe erfelijk? → 35-60%, veel genen lijken betrokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornissen

A
  • Meer aandacht voor volwassenen
  • Gecombineerd beeld
  • Overwegend onoplettend beeld (ADD)
  • Overwegend hyperactief-impulsief beeld (ADHD)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

DSM-5 Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornissen,

ADD - persiterend patroon
kenmerken
diagnose
Behandeling

A

DSM-5 Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornissen,

Kenmerken: 6 symptomen (volw. 5), minimaal 6 maanden
1. Persisterend patroon (ADD)
Onoplettendheid, Onvoldoende aandacht aan details, achteloze fouten, Moeite aandacht bij taken of spel, Lijkt niet te luisteren wanneer direct aangesproken, Volgt aanwijzingen niet op, maakt niet af, Moeite met organiseren, Vermijdt langdurige geestelijke inspanning, Raakt vaak iets kwijt, Wordt gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels, Is vaak vergeetachtig.

Kan zich voortzetten in de volwassenheid
Grotere kans op verslaving, relatieproblemen en criminaliteit.
Diagnose: 1 screening en criteria, 2 alternatieven, 3 comorbiditeit

**Behandeling: **
* Medicatie,
* psycho-educatie,
* gedrags- en systeemtherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornissen,

ADHD
kenmerken
diagnose
behandeling

A

6 symptomen (volw. 5),minimaal 6 maanden

Diagnose: 1 screening en criteria, 2 alternatieven, 3 comorbiditeit

Behandeling: Medicatie, psycho-educatie, gedrags- en systeemtherapie

  1. Hyperactiviteit en impulsiviteit (ADHD)
    Beweegt onrustig met handen en voeten of draait op stoel, Staat vaak op waar je moet blijven zitten, Rent vaak rond, klimt overal op, Kan moeilijk rustig spelen of ontspannen, Is vaak ‘in de weer’ of ‘draaft maar door, Praat vaak excessief veel, Antwoordt voordat de vraag afgemaakt is, Heeft moeite op de beurt te wachten, Stoort anderen en dringt zich op, Voor 12e jaar aanwezig, Op meerdere levensgebieden.

Kan zich voortzetten in de volwassenheid
Grotere kans op verslaving, relatieproblemen en criminaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Symptomen Schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen

A

Min 6 maanden waarvan min 1 maand onafgebroken.

  • Positieve symptomen (wanen, hallucinaties en gedesorganiseerde spraak/gedrag)
  • Negatieve symptomen (affectief vlak, initiatief verlies, terugtrekken etc.)
  • Wanen (vaste overtuiging die men niet toestaat te falsificeren)
  • Hallucinaties (zintuigelijke waarneming zonder externe stimulus)
  • Katatonie (verstoring in de uitvoering van bewegingen)

Positieve en negatieve symptomen.
Wat zijn positieve symptomen: Dat betekent dat zijn symptomen die duidelijk naar voren zijn gekomen ( denk aan coronatest)
Negatieve symptomen zijn makkelijker te missen. Kan heel lang onopgemerkt blijven.

Je moet psychose herkennen. Langer dan een half jaar is schizofrenie.

**Bij psychose is sprake van een veranderde beleving van de werkelijkheid die waarnemen, denken en emoties beïnvloedt. **

De belangrijkste symptomen zijn wanen, hallucinaties, problemen met samenhangend spreken, gedesorganiseerd gedrag en motivatieproblemen.

Psychose is het definiërende kenmerk van een groep psychische stoornissen die in DSM-5 onder de term ‘schizofreniespectrum’ worden geordend en die we hier psychotische stoornissen noemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een waan?

A

**Wanen: niet corrigeerbare opvatting/idee
(vaste overtuiging die men niet toestaat te falsificeren)
Wanen die bizar zijn dat gaat meer naar psychose. **

Hersenen waarneming zit aan de zijkanten, de uitvoering zit aan de voorkant. Denken zit in het midden. Katatonie zit aan de voorkant, mn de neocortex.
De neurologie - vroeger was psychiatrie samen met neurologie.
In de psychiatrie wordt er altijd een lichamelijk onderzoek.
( het grijze hoef je niet te weten, wel wat is een waan)

Mensen met wanen kunnen het besef van realiteit helemaal verliezen en allerlei ideeën ‘in hun hoofd halen’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dissociatieve stoornissen - 3 soorten

A

Dissociatieve identiteit stoornis

-verstoring van bewustzijn,geheugen,
-interoceptie: vermogen om prikkels van binnenuit te herkennen.
-emoties zijn verstoord
-waarneming is verstoord
-besef van identiteit is verstoord
-pijn, angst,stemmen horen
-concentratieproblemen
-stemmingsschommelingen
heftige emoties die niet in verband staan met de situatie van dat moment.

Mensen met een dissociatieve stoornis melden zich vaak met andere klachten in de ggz en hebben vaak al een jarenlange tocht door de ggz gemaakt voordat er een dissociatieve stoornis wordt gediagnosticeerd.

Medicatie
De medicatie is vaak voor behandeling van specifieke symptomen of een comorbide stoornis.
niet medicamenteus: aromatherapie
lichaamsgerichte therapie
ademhalingsoefeningen

  • Fragmentatie van de identiteit in twee of meer persoonlijkheidstoestanden. (bezetenheid) 70% krijgt borderline diagnose. Komt voor bij iets meer vrouwen dan bij mannen. Prevalentie: 1,5%
  • Dissociatieve amnesie → Niet herinneren van belangrijke autobiografische gebeurtenissen
    Declaratieve geheugen (in tegenstelling tot procedureel)
    Specificeer fugue
  • Depersonalisatie/ derealisatiestoornis → Buiten de eigen gevoelswereld of lichaam staan. (zelfvervreemding)
    Derealisatie: je bent ergens en je voelt ineens dat de kamer veel groter is of dat de vloer gaat golven. Je wordt bang, schrikt, controle verlies. Je als persoon heel anders voelt bijv je handen, je kijkt anders naar jezelf.

Kenmerken:
Diagnostiek: wordt niet altijd herkent
Behandeling: richt zich op integratie van de persoonlijkheidsdelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem de 4 schizofrenie spectrummen

A

Schizofreniespectrum (1)
Schizotypische persoonlijkheidsstoornis: beschreven bij de persoonlijkheidsstoornissen
- Waanstoornis
- Kortdurende psychotische stoornis
- Schizofreniforme stoornis
- Schizofrenie
- Schizoafectieve stoornis
- Psychotische stoornis door een middel of medicatie
- Psychotische stoornis door een somatische aandoening
- Katatonie bij een andere psychotische stoornis
- Katatone stoornis door een somatische aandoening
- Ongespecificeerde katatonie
Schizofreniespectrum (2) 1 maand merendeel van de tijd psychose (of behandeld) 6 maanden steeds aanwezig (positief of negatieve symptomen.

  • Waanstoornis > maand; geen schizofrenie en verder niet bizar
  • Subtypen: erotomane, grootheids-, jaloerse, achtervolgings-, somatische type
  • Prevalentie 0,2% m/v 1:1
  • Kortdurende psychotische stoornis
  • Minstens 1 dag; prevalentie 9% VS, m/v 1:2
  • Schizofreniforme stoornis (> maand en < half jaar)
  • Schizofrenie 2 symptomen, minimaal 1 positief
    Prevalentie 0,3 – 1%, m/v ?

Schizofreniespectrum (3)
- Schizoafectieve stoornis
- Depressieve of manische stemmingsepisode plus wanen en hallucinaties > 2 weken zonder depressieve of manische stemmingsepisode
- Prevalentie: 0,3%, meer vrouwen dan mannen (als gevolg van depressie)
- Katatonie (minimaal 3)
Stupor, Wasachtige buigzaamheid, Mutisme, Kataleptie, Negativisme, Poseren, Motorische maniërismen, Motorische stereotypen, Agitatie, Grimassen, Echolalie, Echopraxie
Schizofreniespectrum (4)
- Diagnostiek
- Stadia
- Neuropsychische model van psychose
- Interventies
- Herstel en rehabilitatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is het verschil tussen psychose en dissociatie

A

Bij een psychose kom je niet snel meer in het hier en nu. Bij een dissociatie wel.

Psychose = als je minstens 1 hele dag helemaal van het padje bent.

Je moet psychose herkennen. Langer dan een half jaar is schizofrenie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Voedings- en eetstoornissen
noem de soorten
en behandeling.
en waar gaat het vaak mee samen?

A
  • Pica (eten van niet voor consumptie bestemde stoffen)
  • Ruminatiestoornis (regurgitatie van voedsel)
  • Vermijdende/restrictieve voedselinname stoornis
  • Anorexia nervosa
    Niet of te weinig eten om psychische redenen
    A. Beperken van energie-inname
    B. Intense vrees aan te komen
    C. Stoornis in het ervaren van lichaamsgewicht, -vorm, ernst van de situatie
    (licht BMI > 17, matig 16-17, ernstig 15-16, zeer ernstig < 15)
    BMI = kg/m2
    Gewicht in kg gedeeld door lengte in meters in het kwadraat
  • Boulimia nervosa Minimaal 3 maanden, 1 maal per week
    Recidiverende eetbui-episoden.
    1. Eetbui (in 2 uur)
    2. Gevoel van geen controle
    Recidiverend inadequaat compensatoir gedrag om gewichtstoename tegen te gaan
    (braken, laxeren, vasten, sporten)
    Lichaamsgewicht, -vorm, heeft te veel invloed op oordeel over zichzelf.
    (licht 1-3 maal per week, matig 4-7, ernstig 8-13, zeer ernstig < 14)
    Gevaren: uitdroging, verstoorde elektrolyten huishouding – o.a. hartstilstand

Behandeling: CGT, IPT. (Interpersoonlijke therapie) . Lastig te behandelen

Comorbiditeit met somatische ziekten, depressie, angst, OCD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Seksuele disfuncties
Wat valt hieronder?

A

Hieronder valt:
- Vertraagde ejaculatie, erectiestoornis, orgasmestoornis bij de vrouw, sexuele-interesse-/opwindingsstoornis bij de vrouw, penetratiestoornis, hypoactief-sexsueelverlangenstoornis bij de man, voortijdige ejaculatie, sexuele disfunctie door een middel/medicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Genderdysforie

A

Een duidelijke incongruentie tussen het ervaren/geuite gender en het toegewezen gender.
Gedurdende minstens zes maanden. blijkend uit minstens zes van de acht kenmerken.
De aandoening gaat gepaard met klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het socialen of schoolse functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vertel over karakter en temperament

A

Persoonlijkheid
Temperament = wat je in aanleg hebt. De mate van levendigheid, introvert, sensiviteit.
Karakter = vaste innerlijke eigenschappen waarmee een persoon zich onderscheid van een ander persoon.
Temperament en de opgedane ervaringen vormen de persoon. Er ontstaan patronen en gewoontes die min of meer stabiel zijn, de persoonlijkheid.

 Temperament is door Thomas en Chess (1977) gedefinieerd als een reeds
vroeg te onderkennen individuele wijze van reageren. Bijvoorbeeld de mate
van levendigheid, introvert, sensitiviteit.
 Karakter is het geheel van iemands vaste innerlijke eigenschappen. Min of meer stabiele eigenschappen waarmee een persoon zich onderscheid van andere personen. Wetenschappelijk wordt dit begrip weinig gebruikt.
 Temperament en de opgedane ervaringen vormen de persoon. Er ontstaan patronen en gewoontes die min of meer stabiel zijn, de persoonlijkheid.
 Met name in de psychodynamische literatuur wordt gesproken over de
structuur van de persoonlijkheid. Daarbij worden een aantal functies en eigenschappen verondersteld die bepalend zijn voor het functioneren en de mogelijkheden tot verandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is een stoornis

A

Een groep psychopathologische symptomen die vaak gezamenlijk voorkomen, worden aangeduid als syndroom of klinische stoornis. Bijv. een depressieve stoornis.

3P: Dus wanneer iemand trekken vertoont die
* pathologisch (afwijkend),
* pervasief (op meerdere gebieden)
* persistent (langdurend) zijn.

DSM-5 omschrijft persoonlijkheidsstoornissen als duurzame en starre gedragspatronen en belevingen die in de jong volwassenheid beginnen en
waarmee iemand zich duidelijk onderscheidt van andere leden van dezelfde cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Vertel algemeen persoonlijkheidsstoornissen

A

Een psychische aandoening waarbij iemand persoonlijke eigenschappen extreem en hinderlijk worden.

Drie hoofdgroepen:
* vreemd
* emotioneel
* angstig

 De stoornissen kunnen zich uiten in denken, het voelen, de omgang met
anderen en in de impulsbeheersing.
 Vertonen een relatief stabiel verloop over de tijd.
 Beïnvloeden het functioneren van het individu in uiteenlopende situaties.
 Veroorzaken lijdensdruk of beperkingen in het beroepsmatig of sociaal functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen.
 Het patroon kan niet verklaart worden als uiting of gevolg van een andere psychische stoornis en kan niet toegeschreven worden aan een fysiologische reactie op een middel of een somatische aandoening.
 4-15% van de algemene bevolking leidt aan persoonlijkheidsstoornissen en ongeveer 60% van de cliëntenpopulaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Vertel kort over de drie clusters van de persoonlijkheidsstoornissen

A

Cluster A, het vreemde, excentrieke cluster
 Mensen met deze stoornis hebben weinig contact met anderen en leven vaak
geïsoleerd. Zij zijn niet snel geneigd om psychische hulp te zoeken.

Cluster B, het impulsieve, dramatische (of emotionele) cluster
 Mensen met deze stoornissen hebben problemen met impulscontrole en
emotieregulatie. Zij beleven problemen vaak als buiten zichzelf.

Cluster C, het angstige cluster
 Mensen met deze stoornissen kunnen zich wel beter aanpassen aan de eisen
van het dagelijkse leven dan mensen met cluster A en B stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem drie persoonlijkheidsstoornis cluster A

A

Cluster A
Paranoide persoonlijkheidsstoornissen:
Overheersend en wantrouwen en achterdocht tegenover andere mensen en hun motieven.

Minstens 4 symptomen.
1.Verdenkt anderen ervan dat ze hem uitbuiten, schade berokkenen of bedriegen.
2. Is gepreoccupeerd door ongerechtvaardigde twijfels aan de loyaliteit of betrouwbaarheid van naasten.
3. Is onwillig om anderen in vertrouwen te nemen vanwege een ongerechtvaardigde vrees dat de informatie op een kwaadaardige manier tegen hem zal worden gebruikt.
4. Zoekt verborgen kleinerende of bedreigende betekenissen achter onschuldige opmerkingen of voorvallen.
5. Koestert persisterende wrok (vergeeft beledigingen, kwetsuren of kleinerende opmerkingen niet).
6. Bespeurt aanvallen op zijn of haar karakter of reputatie die voor anderen niet duidelijk waarneembaar zijn en reageert al gauw boos of met een tegenaanval.
7. Heeft recidiverend ongerechtvaardigde twijfels over de trouw van echtgenoot of partner.
**
Schizoide persoonlijkheidsstoornis.
Overheersend patroon van afstandelijkheid en beperkte expressie in uiteenlopende sociale interacties. Eenlingen die zich niet verbonden lijken te voelen met de wereld om hen heen.**
Minstens 4 symptomen
1. Heeft noch behoefte aan, noch plezier in hechte relaties en geniet hier ook niet van, inclusief het tot een gezin of familie behoren.
2. Kiest bijna altijd voor solitaire activiteiten.
3. Heeft weinig of geen belangstelling voor seksuele ervaringen met een ander.
4. Beleeft weinig of geen genoegen aan activiteiten.
5. Heeft geen hechte vriendschappen of vertrouwelingen buiten eerstegraads familieleden.
6. Lijkt onverschillig voor lof of kritiek van anderen.
7. Toont emotionele kilheid, ongehechtheid of een afgevlakte affectiviteit.

**Schizotypische persoonlijkheidsstoornis

Eigenaardig denken, gedrag en uiterlijk. Betrekkings ideeën komen vaak voor,**

Minst 5 symptomen
1. Betrekkingsideeën (met uitsluiting van betrekkingswanen)
2. Eigenaardige overtuigingen of magische denkbeelden, die het gedrag beïnvloeden en die niet in overeenstemming zijn met de subculturele normen.
3. Ongewone perceptuele waarnemingen, met inbegrip van illusies.
4. Merkwaardige wijze van denken en spreken (bijvoorbeeld vaag, wijdlopig, metaforisch, met een overmaat aan details, of stereotiep).
5. Achterdocht of paranoïde ideeën.
6. Inadequaat of ingeperkt affect.
7. Het gedrag of het uiterlijk is vreemd, excentriek of zonderling.
8. Geen hechte vrienden of vertrouwelingen afgezien van eerstegraads familieleden.
9. Excessieve sociale angst die niet afneemt naarmate de betrokkene iemand beter kent en die vaak meer samenhangt met paranoïde angsten dan met een negatief oordeel over zichzelf

Paranoide persoonlijkheidsstoornissen:
Overheersend en wantrouwen en achterdocht tegenover andere mensen en hun motieven.

**
Schizoide persoonlijkheidsstoornis.
Overheersend patroon van afstandelijkheid en beperkte expressie in uiteenlopende sociale interacties. Eenlingen die zich niet verbonden lijken te voelen met de wereld om hen heen.**

**Schizotypische persoonlijkheidsstoornis

Eigenaardig denken, gedrag en uiterlijk. Betrekkings ideeën komen vaak voor,**

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Noem drie soorten stemmingsstoornissen en de duur.
verschil gevoel en stemming

A

Gevoel en stemming: analoog aan buien of regenseizoen

  • Depressieve episode → Twee weken erg somber (depressieve stemming), geen plezier of interesse
  • Manische episode → Een week voortdurend en overdreven uitgelaten (prikkelbaar), (te) veel energie en slecht dagelijks functioneren.
  • Hypomane episode → Minimaal 4 dagen manisch zonder grote beperking. (min 4 dagen manisch zonder grote beperking)

Gevoel is iets anders dan een stemming.

(Dit is heel belangrijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Somatische-symptoomstoornis en verwante stoornissen. Vertel algemeen en noem twee soorten.

A

Minstens 6 maanden aanwezig zijn.

Lichamelijke klachten staan op de voorgrond, Duidelijke lijdensdruk, Beperkingen in het functioneren, Nb: ongeveer 80% van de algemene bevolking heeft minimaal een of meer, lichamelijke klachten per week. verdwijnt vaak spontaan.
DSM-IV: ongedifferentieerde somatoforme stoornis
- Lichamelijke klachten die de betrokkene beperken
- Extreme gedachten, gevoelens of gedragingen die samenhangen met
- lichamelijke klachten of met zorgen hierover. Extreme ongerustheid, tijd en
- energie hieraan besteden.
- Het hebben van klachten is continu, hoewel de specifieke klachten kunnen wisselen.

Conversiestoornis
Veranderingen die optreden in de willekeurige motorische of sensorische functies die niet het gevolg zijn van een neurologische of andere somatische aandoening.
Nagebootste stoornis
Voorwenden van somatische of psychische klachten of verschijnselen, of het doelbewust opwekken van verwonding of ziekte bij zichzelf of een ander waarbij de misleiding aantoonbaar is (vroeger Munchhausensyndroom). Of er wel of geen externe beloning tegenover staat.
Nagebootste stoornis opgedrongen aan iemand anders (vroeger Munchhausensyndroom by proxy).

Ziekteangststoornis Minstens 6 maanden aanwezig.
DSM-IV: Hypochondrie
- Preoccupatie met het hebben of krijgen van een ernstige ziekte
- Er zijn geen of slechts milde lichamelijke klachten. Preoccupatie bij klachten is buitenproportioneel.
- Veel angst en zorg over eigen gezondheid
- Extreem gericht zijn op de controle van de gezondheid of op het vermijden van ziekenhuizen e.d.
Klachtenanamnese Eigenlijk altijd:
-Somatische dimensie
-Cognitieve dimensie
-Emotionele dimensie
-Gedragsdimensie
-Sociale dimensie
Behandeling somatisch-symptoomstoornis,ziekteangststoornis, psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden
Doel: betere manier met de lichamelijke klachten leren omgaan. Hierdoor is het makkelijker om een cliënt met een lichamelijke klacht voor een psychologische behandeling te motiveren.
Cognitieve gedragstherapie
Ontspanningsoefeningen, aandacht training, exposure en responspreventie,
exposure and graded activity, systeeminterventies rond de klacht.
Farmacotherapie; antidepressiva

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoe lang duurt de depressieve stoornis

A

twee weken erg somber

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

manische episode

A

Een week voortdurend en overdreven uitgelaten (prikkelbaar), (te) veel energie en slecht dagelijks functioneren

Hoort bij stemmingsstoornissen en schizoaffectieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

hypomane

A

Hypomane episode → Minimaal 4 dagen manisch zonder grote beperking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

noem 5 Bipolaire-stemmingsstoornissen

A

Bipolaire I-stoornis
Bipolaire II-stoornis
Cyclothyme stoornis
Bipolaire stoornis door middel
Bipolaire stoornis door somatische aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Bipolaire I-stoornis →
vertel wat het is
de duur
en noem drie symptomen.

A

Bipolaire I-stoornis:
Manische episodes: Ten minste één manische episode, die vaak wordt gevolgd of voorafgegaan door hypomane of depressieve episodes.
Depressieve episodes: Niet vereist voor de diagnose, maar komen vaak voor.

Minstens een week abnormale en aanhoudende verhoogde prikkelbare stemming of energie.

Drie (of meer) van de volgende symptomen:
Overtrokken gevoel van eigenwaarde
Verminderde slaap
Spraakzamer
Gejaagde gedachten
Sneller afgeleid
Actiever (sociaal of seksueel)
Fysiek onrustig
Meer risicovolle activiteiten

1 is de meest erge.
Het verschil is gemaakt omdat de consequenties zo anders zijn. bij 1 is vaak een opname nodig, forse medicatie nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Bipolaire II-stoornis
kenmerken en 4 symptomen

A

Minstens één hypomane en één depressieve episode
Minstens vier achtereenvolgende dagen abnormale en aanhoudende verhoogde prikkelbare stemming en energie

Tijdens de periode drie (of meer):
* Overtrokken gevoel van eigenwaarde
* Verminderde slaap
* Spraakzamer
* Gejaagde gedachten
* Sneller afgeleid
* Actiever (sociaal of seksueel)
* Fysiek onrustig
* Meer risicovolle activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Cyclothyme stoornis →

A

Minstens twee jaar verschillende perioden met lichte manische- en perioden met depressieve symptomen die echter niet voldoen aan depressie, manie of hypomanie
Bovenstaande is minstens de helft van de tijd aanwezig, nooit langer dan twee maanden afwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Depressieve stemmingsstoornissen

noem er 5

A

**Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis **–> - Woede-uitbarstingen > 3x per week.
- Prikkelbare of boze stemming > 12 maanden

Depressieve stoornis –> Tenminste vijf van de onderstaande symptomen
- Sombere stemming, gedurende het grootste deel van de dag.
- Duidelijk verminderd(e) interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten, gedurende het grootste deel van de dag.
- Gewichtsverlies zonder dat dieet wordt gehouden, of gewichtstoename
- Insomnia of hypersomnia

Persisterende depressieve stoornis –>
sombere stemming gedurende minstens twee jaar, meer dagen wel dan niet.
Tijdens de depressiviteit: minstens twee van:
- Slechte eetlust of juist te veel eten.
- Insomnia of hypersomnia.
- Weinig energie of vermoeidheid.
- Gering gevoel van eigenwaarde.
- Slechte concentratie of moeite met beslissingen nemen.
- Gevoelens van hulpeloosheid.
- Nooit langer dan twee maanden achtereen afwezig

Premenstruele stemmingsstoornis –>
Minimaal 2 cycli aanwezig - Minimaal 5 symptomen:
Laatste week voor aanvang menstruatie
Labiliteit, prikkelbaarheid, somberheid, angst, verminderde interesse, concentratie, futloosheid, verandering in eetlust of slaap, overspoeld worden door emoties.
**
Depressieve stoornis door een middel/medicatie
Depressieve stoornis door een somatische aandoening**

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

behandeling depressieve stoornissen

A

Behandeling depressieve stemmingsstoornissen:
Internettherapie
Gedragstherapie
Cognitieve (gedrags)therapie
Interpersoonlijke psychotherapie
Third wave (ACT, mindfulness etc.)
Systeemtherapie
Biologisch = zie les farmacologie
Aandachtspunten voor de psychosociale therapeut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Geef een definitie van positieve gezondheid

A

de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) definieerde gezondheid ooit als ‘een toestand van een
compleet fysiek, mentaal en sociaal welbevinden, en niet slecht de afwezigheid van ziekte of gebrek’.
Gezondheid is niet alleen lichamelijke gezondheid maar ook geestelijk.

Nieuwe definitie: ‘gezondheid is het vermogen zich aan te passen en eigen regie te voeren, in het licht van sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven. Hier staat de mens centraal en niet de ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Zes dimensies van positieve gezondheid.

A

Lichaamsfuncties: gezond voelen, fitheid, klachten en pijn, slapen, conditie, bewegen

Mentaal welbevinden: onthouden, concentreren, communiceren, vrolijk zijn, jezelf accepteren,
omgaan met verandering, gevoel van controle.

Zingeving: zinvol leven, levenslust, idealen willen bereiken, vertrouwen hebben, accepteren,
dankbaarheid, blijven leren.

Kwaliteit van leven: genieten, gelukkig zijn, lekker in je vel zitten, balans, je veilig voelen, hoe je woont, rondkomen met je geld

Meedoen: sociale contacten, serieus genomen worden, samen leuke dingen doen, steun van
anderen, erbij horen, zinvolle dingen doen interesse in de maatschappij

Dagelijks functioneren: zorgen voor jezelf, je grenzen kennen, kennis van gezondheid, omgaan met tijd, omgaan met geld, kunnen werken, hulp kunnen vragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Noem de 4 gebieden als er iets mis is met iemand

A

Als er iets mis is met iemand is dat over 4 gebieden.
* Mentaal,
* lichaam,
* sociale
* zingeving.
Dat raakt allemaal aan het psychisch functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is psychopathologie:

A

Psychopathologie is het wetenschappelijke onderzoek naar en de studie van psychische stoornissen en afwijkend gedrag. Dit omvat de oorzaken, ontwikkeling, symptomen en behandelingen van deze stoornissen. Er moet lijden zijn.

Psychopathologie is de studie naar abnormaal gedrag of psychische ziekten. Het is lastig om abnormaal gedrag te onderscheiden van normaal gedrag. Tevens is het zo dat niet iedereen die een psychische ziekte heeft hier ook daadwerkelijk last van ondervindt.

Pathologisch betekent dus “ontstaan uit ziekte”. Dus als we zeggen dat iets pathologisch is, dan bedoelen we dat datgene is “ontstaan uit ziekte”. We kunnen ook zeggen dat het ‘abnormaal’ is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is een Syndroom

A

Een groep symptomen die statistisch vaak samen voorkomen zonder dat bekend is of en wat ze in oorzakelijke zin met elkaar te maken hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is een stoornis

A

Pas als je weet dat ze allemaal uitingen zijn van eenzelfde, gemeenschappelijke onderliggende oorzaak, mag je het een ‘stoornis’ noemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is een diagnose

A

En als je dan ook nog eens begrijpt ‘hoe’ het een tot het ander leidt, heet het een diagnose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is een indicatie

A

Een indicatie is een aanwijzing of reden waarom een bepaalde behandeling, test of medische interventie noodzakelijk is. Het is gericht op het bepalen van de meest geschikte behandeling voor een specifieke patiënt.

aanbeveling/aanwijzing dat een bepaalde behandeling of interventie geschikt is. Het is een plan wat gemaakt wordt voor de cliënt.

Indicatie: Onder indicatiestelling verstaan we de vaststelling van de aard en/of de intensiteit van de behandeling die naar het gezamenlijke oordeel van de professional en de patiënt op basis van de diagnostiek, de beschikbare behandelingsmogelijkheden en de wensen en voorkeuren van de patiënt het meest aangewezen is.

Toepassing: Indicaties worden gebruikt door artsen en andere gezondheidswerkers om beslissingen te nemen over behandelingsplannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is het verschil tussen classificatie en diagnostiek?

A

Classificatie Diagnostiek
Wat? Hoe?
Algemene kennis nodig Specifieke kennis nodig
Groepen Individu
Beschrijvend Verklarend

                                           Meerdere factoren in 
                                            de context betrokken Geeft richting aan de hv               Is ESSENTIEEL 
                                                     voor gepaste hv
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is het verschil tussen een syndroom en een ziekte

A

Eerst syndroom en dan wordt het een ziekte. Dat is belangrijk om te begrijpen voor de geesteszieken. In de medische wereld heb je duidelijke ziektes waarvan de oorzaak bekend is. Wanneer je de oorzaak weet dan weet je door kennis en ervaring hoe deze ziekte dan beloopt en wat je er aan kan doen, Het ontstaan legt heel veel vast voor de rest.

Met een syndroom wordt je geboren.
Stoornissen ontwikkelen zich vaak pas in de puberteit of zelfs pas ver in je adolescentie periode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is een symptoom

A

is een kenmerk/verschijnsel of teken van een ziekte/aandoening.
Symptomen zijn belangrijke aanwijzingen voor artsen bij het stellen van diagnoses/syndroom

Een symptoom is een teken of indicatie van een ziekte, stoornis, verwonding, of ander gezondheidsprobleem dat door een persoon wordt ervaren of waargenomen. Symptomen kunnen betrekking hebben lichamelijke sensaties zoals pijn, jeuk, vermoeidheid, of duizeligheid tot veranderingen in fysiologische functies zoals een verhoogde hartslag, ademhalingsproblemen, of spijsverteringsproblemen. Ook kunnen symptomen betrekking hebben op cognitieve of emotionele aspecten, zoals geheugenproblemen, stemmingswisselingen, of angst. Symptomen zijn belangrijke aanwijzingen voor artsen bij het stellen van diagnoses en het bepalen van de juiste behandelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is een ziekte

A

Het ontstaan, beloop en proces is bekend. Een ziekte is een abnormale toestand van het lichaam of van een orgaan, die wordt gekenmerkt door specifieke symptomen en vaak ook door afwijkingen in lichaamsfuncties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is een syndroom

A

groep samenhangende symptomen die vaak samen voorkomen en een bepaald patroon vormen.

Een syndroom is dat je een aantal symptomen hebt, die heel vaak samen voorkomen. Een vast groepje kernsymptomen. Dat je bv van de 8 er 5 moet hebben, of van de 12 er 7 moet hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Beetje weten hoe het gegaan is met DSM

A

DSM – poging tot eenduidigheid en studie
DSM-5: poging om de betrouwbaarheid te laten toenemen.
Doel: eenheid brengen in de vele interpretaties van diagnoses.

Een classificatiesysteem om psychische stoornissen te kunnen diagnosticeren. Eerste DSM 1952.
Gaandeweg alleen beschrijving van symptomen.
DSM wordt gebruikt in de Geestelijke Gezondheidszorg (artsen, psychiaters en psychologen)
Doel: eenheid brengen in de vele interpretaties van diagnoses.
De DSM en het er op lijkende ICD-10 (WHO)is de standaard in de wereld. ICD-11 wordt van kracht op 1-1-2022

De temperamenten leer van Hippocrates en Galenus 460 – 370 v. Chr. 4 type mensen. Gebaseerd op lichaamssappen. ( gal bloed, speeksel en .. )
De biologische en genetische ordening van Emil Kraepelin 1856-1926
Parallel met somatische ziekten en de hang naar wetenschappelijke erkenning
Grote verschillen tussen de continentale en Angelsaksische diagnostiek
DSM-I 1952 leger VS In Amerika in het leger is er een systeem ontwikkeld om de geestesziekte te classificeren., II 1968, 1974 6e druk, III 1980 vijf assen In 1980 kwamen er vijf assen waarop je iemand moest beoordelen. , IV 1994, 5 2013
Politieke – maatschappelijke invloeden op DSM (onder andere bij homoseksualiteit)
bio-psychosociaal model → Hier moeten gezondheidsproblemen worden benaderd vanuit 3 invalshoeken.
- biologische, psychische en een sociale invalshoek.
Uitgekomen mei 2013 in de VS.
In 2014 is de Nederlandse versie DSM-5 uitgekomen. Definitief over op DSM-5 in 2017 in Nederland.
DSM-5: poging om de betrouwbaarheid te laten toenemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Benoem beknopt de opzet van de DSM5

A

Sectie I gebruiksaanwijzing, uitleg en verantwoording
Sectie II beschrijving van de categorieën en de stoornissen
Sectie III in deze sectie zijn onderwerpen en stoornissen opgenomen die verder onderzoek behoeven

Er gebeurde geen radicale breuk met de DSM4, de categorieën werden behouden, maar er werd wel voor elke categorie een dimensionale ernstschaal toegevoegd (en vragenlijsten om ernst in kaart te brengen).

47
Q

vertel iets over de herstelbeweging

A
  • De herstelbeweging vindt haar oorsprong in de jaren zeventig van de vorige eeuw in de zogenoemde ‘antipsychiatriebeweging’.
  • Deze beweging verzet zich tegen de cultuur in de psychiatrie, waardoor cliënten vereenzelvigd worden met hun stoornis en afhankelijk worden gemaakt van de hulpverlening (Hunsche, 2008).
  • Herstelbeweging, heeft als doel iets te veranderen.
  • Is een benadering binnen de geestelijke gezondheidszorg die zich richt op het herstel en de empowerment van mensen met psychische aandoeningen.
  • Deze beweging legt de nadruk op persoonlijke groei, zelfbeschikking, en het maximaliseren van de levenskwaliteit, in plaats van uitsluitend te focussen op het verminderen van symptomen.
  • Zinvol bestaan met of zonder aandoening.
  • Leren leven met lijden, leven met je aandoening. Lijden hoort bij het leven.

Positieve gezondheid: vermogen of toestand?
Objectief, subjectief en gedragsmatig
Culturele sensitiviteit
Herstelbeweging
Zinvol bestaan met of zonder aandoening
4 fasen: overweldigd door -, worstelen met -, leven met -, leven voorbij de aandoening
Medisch -, functie -, maatschappelijk – en persoonlijk herstel
Verbondenheid, hoop, identiteit, betekenis, empowerment
Diversiteit
Stigmatisering

Persoonlijke benadering
Wat is er met je gebeurd? Wat is je kwetsbaarheid en je weerbaarheid? Waar wil je naar toe? Wat heb je nodig?

4 fasen: overweldigd door -, worstelen met -, leven met -, leven voorbij de aandoening

48
Q

Wat zijn de 6 dimensies van positieve gezondheid

A

Pijlers van gezondheid:
meedoen,
dagelijks functioneren,
kwaliteit van leven, 
zingeving, 
mentaal welbevinden,
lichaamsfuncties.

(Persoonlijke benadering: wat is er met je gebeurt. Wat is je kwetsbaarheid en je weerbaarheid?
Wat heb je nodig? Waar wil je naar toe?)

49
Q

wat zijn de 4 aspecten van herstel

A
  • herstel van gezondheid,
  • functioneel herstel,
  • maatschappelijk herstel,
  • persoonlijk herstel.
50
Q

Vertel over onder en bovenbrein

A

Je hebt een bovenbrein, dat is je denkende brein. ( neocortex ) Het bovenbrein is eigenlijk het denkende brein dat de moeilijkere taken uitvoert. Omdat wij ons denkende brein hebben, kunnen we het angstgevoel beredeneren en kunnen we kiezen hoe we op de angst reageren.
En een onderbrein, dat is je gevoelsbrein, of emotionele brein ( Limbisch systeem ) Het onderbrein bevat zintuigelijke waarnemingen en zorgt ervoor dat we vooral vanuit onze emotie reageren.. In je gevoelsbrein zit de zogenaamde amandelkern, ofwel de angstkern. Als er iets onverwachts gebeurt, dan slaat de angstkern aan. Gevaar!
Boven brein en onderbrein (hersenstam door naar je ruggenmerg), Brein zweeft in een gesloten bot constructie in water en is heel teer.

De hersenstam is het contactpunt naar alles in je lijf. Daar zit het limbische systeem. (2 dingen) en daarboven zit het bovenbrein de neocortex. Het bovenbrein heeft 4 delen:
- temporaal
- Frontaal
- Oxypetalum
- middenkwab
Kleine hersenen=motor van je spieractiviteiten.
Er zit een brug tussen li en re hersenhelft zodat beide met elkaar kunnen communiceren.

51
Q

wat is de functie van de amygdala

A

De amygdala is betrokken bij het aansturen en verwerken van verschillende emoties als:
* angst
* woede
* genot
* en ook motivatie.
Het maakt deel uit van het limbisch systeem. De amygdala is ook verantwoordelijk voor het bepalen van herinneringen en waar de herinneringen worden opgeslagen in de hersenen.

52
Q

Ziekte model

A
  • Is het psychisch functioneren zodanig verstoord dat iemand slecht tot niet functioneert in zijn gezin, opleiding, werk en/of sociale omgeving?
  • Is dit een nieuwe toestand?
  • Is er nog geen diagnose gesteld door een BIG-geregistreerde ggz professional?
  • Is er nog geen serieuze behandeling geweest door een BIG-geregistreerde ggz professional?
53
Q

wat is rol van een psychotherapeut bij niet psychisch functioneren?

A

Bij zo’n eerste episode van een psychisch niet functioneren, is een goede diagnose en therapie geboden. Het verwijt van onvoldoende deskundig handelen kan vanuit deze gedachte gemaakt worden wanneer er met onvoldoende kennis en vaardigheden hulp geboden wordt terwijl die deskundige hulp wel beschikbaar is. De rol van de psychosociale therapeut is hier die van:

  • Tijdelijk behandelaar in verband met wachtlijsten
  • Het signaleren van problematiek, het helpen vinden van de juiste hulp en de betrokkene daarop voorbereiden
  • Het verlenen van aanvullende behandeling bijvoorbeeld gericht op psychosociale of existentiële aspecten, andere deelbehandelingen waar een BIG-geregistreerde ggz professional niet aan toekomt. Dit kan een deelbehandeling onder regie van een BIG regiebehandelaar zijn, maar ook een deelbehandeling waartoe de psychosociaal zelfstandig bevoegd en bekwaam is. Een en ander vanzelfsprekend in goede afstemming en samenwerking.
54
Q

Wat is het groeimodel

A

Is het psychisch functioneren niet (meer) zodanig verstoord dat iemand niet goed functioneert in zijn gezin, opleiding, werk of sociale omgeving?
* Geeft de betrokkene aan sociale of psychische moeilijkheden te hebben en die te willen
overwinnen of zichzelf te willen ontwikkelen op dat gebied?

* Is er geen DSM-5 diagnose en dus geen indicatie meer voor een behandeling die vergoed wordt vanuit de basisverzekering?

Bij dit model kan, afhankelijk van de voorkeur en bereidheid te investeren van de betrokkene, verantwoord hulp gegeven worden door de psychosociaal therapeut.

55
Q

Wat is het herstelmodel

A

Is het psychisch functioneren zodanig verstoord dat iemand minder goed functioneert in zijn gezin, opleiding, werk of sociale omgeving?
* Is dit geen nieuwe toestand?
* Is er voor deze problematiek een diagnose gesteld door een BIG-geregistreerde ggz professional?
* Is er een serieuze behandeling geweest door een BIG-geregistreerde ggz professional?
- Is iemand bereid om zich te richten op wat wel mogelijk is in plaats van het volledig genezen?

Bij dit model kan, bij voorkeur in samenwerking met andere behandelaren, de huisarts en het sociale netwerk psychosociale hulp verantwoord gegeven worden door de psychosociaal therapeut. Dit behoort geen ‘openleggende’ behandeling te zijn.

56
Q

Wat is het steunmodel

A

Is het psychisch functioneren zodanig verstoord dat iemand minder goed functioneert in zijn gezin, opleiding, werk of sociale omgeving?
* Is dit geen nieuwe toestand?
* Is er voor deze problematiek een diagnose gesteld door een BIG-geregistreerde ggz professional?
* Is er een serieuze behandeling geweest door een BIG-geregistreerde ggz professional?
* Is iemand niet bereid of niet in staat om zich te richten op wat wel mogelijk is (herstelmodel)?
* Ontbreekt er afdoende mantelzorg?

Bij dit model kan, bij voorkeur in samenwerking met andere behandelaren, de huisarts en het sociale netwerk, psychosociale hulp verantwoord gegeven worden door de psychosociale therapeut. Dit behoort geen ‘openleggende’ behandeling te zijn. Met een openleggende behandeling wordt bedoeld dat er pijnlijke gevoelens en herinneringen gericht aan de oppervlakte worden gebracht of dat dergelijke gevoelens worden uitgediept.

57
Q

Wanneer is iets een psychiatrisch probleem? Wat is er bij betrokken?

A
  • Emoties,
  • gedachten,
  • cognitie,
  • gedrag,
  • willen ( motivatie)
    • als dat betrokken is in de kern van het probleem, dan is het een psychiatrisch probleem.
58
Q

wat is polygeen

A

combinatie van genetische factoren i.p.v. één aanwijsbaar gen

Polygeen betekent letterlijk “veel genen”. Bij polygenetische aandoeningen zoals depressie, dragen meerdere genen bij aan het risico op het ontwikkelen van de ziekte. Dit betekent dat er geen enkel gen verantwoordelijk is voor het veroorzaken van depressie, maar dat het de gecombineerde effecten van variaties in vele genen zijn die samen de gevoeligheid voor depressie verhogen. Depressie is wel erfelijk maar zit niet vast aan 1 gen. Blz 69.
“Polygeen” betekent per definitie “meer dan één gen”.

59
Q

wat is erfelijkheid en overerfbaarheid

A

Erfelijkheid: Algemeen definitie hoe het werkt. dominante en recessieve kenmerken

Overerfbaarheid: mate waarin iets overgedragen wordt (bijv. bij depressie 20-40%). Overerfbaarheid is de mate van erfelijkheid.

Epigenetica gaat over het effect van omgevingsfactoren op de genen. Epigenetisch effect is een uitwisseling met de omgeving. Dit maakt het hele verhaal erg complex waardoor het een wordt aangezet en het andere wordt uitgezet.

60
Q

Vertel over angst

A

Is angst een probleem, nee.
Hoe zou een leven zonder angst eruitzien, levensgevaarlijk. Denk aan Lepra. Echte helden zijn bang, uitdrukking onder militairen.
Als angst oploopt dat krijg je bevriezen vluchten vechten of faun. ( faun = aanpassen, pleasen aan de aggressor ). Overlevingsmechanismen.
Alle lichamelijke reacties van angst hebben een functie - je lichaam klaar zetten om te vechten of te vluchten. Je bloed gaat naar de grote spieren, hart, longen, en hersenen.
Bloed komt weg uit je buik, je huid. En je gaat zweten, dus je airco gaat aan.
Met psycho educatie, kun je mensen gerust stellen.

Je moet specifieke situaties oefenen, je kunt het trainen. Dan gaat het een beetje in je systeem zitten.

fobisch (angstig) of contra-fobisch (het gevaar opzoekend )

Rens springt over de DSM - veel mensen zetten hun angst even uit. Maar je leert er niet van. Waardoor je het niet echt onder ogen ziet. Bij vermijding groeit de angst.
Contrafobisch volgens Rens is wel de angst opzoeken maar je gaat hem niet aan.

 Natuurlijke reactie van je lichaam op dreigend gevaar
 Coping: vechten, vluchten, bevriezen, pleasen (fawn)
 Psychoeducatie
 De contrafobische reactie
 Pathologisch: intensiteit, soort gedrag en de duur/aard van de
uitlokkende gebeurtenis.
 Abnormaal: overmatige prikkel bij kleine of irreële dreiging.

61
Q

Angststoornissen algemeen
5 kenmerken
beloop
behandeling
interventies PST

A

Bij veel psychische stoornissen komt angst kijken.
Klinisch relevant: De persoon heeft er subjectief last van en ervaart er in het dagelijks leven ernstige beperkingen door.
Gemeenschappelijke kenmerken:
- Subjectief ervaren angst
- Fysiologische reactie= datgene wat je ziet bij angst
- Vermijdingsgedrag
- Irrationele gedachtens
- Algemeen: angst voor verlies van controle. (bang voor de angst zelf)

Beloop → In ongeveer de helft van de gevallen verdwijnt de angststoornis in de loop der jaren. Voor de andere helft geldt dat er sprake is van een langdurig beloop met afwisselende perioden van heftige-, milde- en afwezigheid van klachten.

Behandeling Angst →
Meest gebruikte therapie is de cognitieve gedragstherapie. Deze therapie grijpt aan de ene kant aan op cognities en aan de andere kant aan op gedrag.
Cognities: Niet een bepaalde gebeurtenis leidt tot een bepaald gevoel, maar wat je over die situatie denkt! (Albert Ellis RBET). Uitdagen van negatieve evaluatieve gedachten. Doel is niet om gevoelens om zeep te helpen maar om ze binnen de perken te houden van wat reëel is en wat je wilt!
Exposure in vivo: Stapje voor stapje de confrontatie met angst aangaan en vermijdingsgedrag doorbreken, door middel van een angsthiërarchie. Cliënt moet merken dat - eerst angstige situatie - ook leuk en spannend kan zijn, zonder dat het teveel angst oproept.
Exposure in vitro: Via verbeelding het bovenstaande oefenen.
Daarnaast: medicatie (met name antidepressiva)

Belangrijke interventies van de PST:
VERTRAGEN
Tot rust brengen (ontspanningsoefeningen)
Counseling
Cognitieve herstructurering
Bevorderen coping
concrete handvaten:
- In kleine stapjes proberen iemand (gevoel van) controle terug te geven
- Forceer de cliënt niet, maar ga ook niet teveel mee in vermijdingsgedrag.

62
Q

soorten angststoornissen

A
  • Separatieangststoornis → Overmatige angst gescheiden te worden van huis en/of degenen aan wie men gehecht is. Wanneer zo’n scheiding daadwerkelijk plaatsvindt, volgt een heftige angstreactie.

Selectief mutisme →Gedurende minstens een maand consequent niet kunnen spreken in sociale situaties waarin dat wel vereist is. En dat terwijl de persoon wel in staat is te spreken in andere situaties. Klachten ontstaan vaak voor het 5e levensjaar. Komt vaak tot uiting als kind naar basisschool gaat. Vaak gepaard met sociale angstklachten.

Specifieke fobie →Duidelijke en aanhoudende (>6 maanden) buitenproportionele angst voor een bepaald object of een specifieke situatie.DSM-5, vijf subcategorieën: dieren (spinnen, muizen, slangen …), natuurverschijnselen (onweer, hoogten, water), bloed-injectieverwonding, situationeel (tunnels, liften, vliegen) en overig (angst tot stikken of overgeven).

Sociale angststoornis → hardnekkige angst voor, of het vermijden van sociale contacten of situaties waarin de kans bestaat beoordeeld te worden.
Men vreest een negatief oordeel van anderen over het eigen gedrag of de angstverschijnselen.
De angst staat niet in verhouding tot het werkelijke gevaar van de sociale situatie. > 6 maanden.
Performance only: angst voor toespraak, sollicitatie.
fear of negative evaluation, registratieformulier voor bloosangst, formulier voor gedragsexperimenten, CGT

Paniekstoornis → Ongeveer 10% van de Nederlanders heeft wel eens een paniekaanval gehad
Paniekaanval bereikt hoogtepunt in enkele minuten, allerlei lichamelijke symptomen als trillen, beven, gevoel van ademnood of verstikking, pijn of druk op borst, misselijkheid, buikklachten, duizeligheid, tintelingen, onwerkelijkheid, angst controle verliezen, gek te worden, dood te gaan.
Na paniekaanval ontstaat vaak anticipatieangst. Anticipatieangst kan leiden tot vermijdingsgedrag, bijv. beperkte lichamelijke inspanning Iemand die twee of meer paniekaanvallen heeft gehad en die daarna constant bang blijft dat er nog een paniekaanval volgt, of zich de hele tijd zorgen maakt over de gevolgen van de paniekaanval, heeft een paniekstoornis.
Patiënten interpreteren de lichamelijke symptomen van een paniekaanval vaak als tekenen van ernstige ziekte.
Bij ongeveer 2% van de bevolking treedt een paniekstoornis op

Agorafobie →In DSM-5 staat het nu op zichzelf!
Gevoelens van angst in situaties waaruit men moeilijk weg kan of waarin geen hulp beschikbaar is als men last krijgt van paniek achtige symptomen of andere verschijnselen die als schaamtevol beleefd worden. Intense angst voor minimaal 2 van de volgende situaties: reizen met OV; in een open ruimte zijn; afgesloten ruimte; in rij of menigte staan; alleen buiten zijn
Betreffende situaties worden vermeden of alleen ondergaan met iemand anders erbij. angst > 6 maanden.
angststoornis (GAS) →
Angststoornis door een middel/medicatie → Vrijwel alle angststoornissen kunnen uitgelokt worden door een somatische aandoening
Het gebruik, maar ook de onttrekking van een middel (drug/psychofarmaca) kan angsten veroorzaken. Er kan ook sprake zijn van dwanghandelingen en dwanggedachten

In ongeveer de helft van de gevallen verdwijnt de angststoornis in de loop der jaren. Voor de andere helft geldt dat er sprake is van een langdurig beloop met afwisselende perioden van heftige-, milde- en afwezigheid van klachten.
Angststoornis door een somatische aandoening →
Andere gespecificeerde angststoornis
Ongespecificeerde angststoornis
Gegeneraliseerde angststoornis → wordt ook wel pieker stoornis genoemd. Buitensporige angst en bezorgdheid over meerdere gebeurtenissen of activiteiten. Zorgen en piekergedachten moeilijk in de hand houden. > 6 maanden

3 van 6 symptomen aanwezig; rusteloos, vermoeidheid, concentratieproblemen, prikkelbaarheid, spierspanning en slaapproblemen.

63
Q

Obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen
6 stoornissen
kenmerken

A
  • Obsessief-compulsieve stoornis (OCS of dwangstoornis)
  • Verzamelstoornis (hoarding disorder)
  • Morfodysfore stoornis (verstoorde beleving van het uiterlijk)
  • Trichotillomanie (haaruittrekstoornis)
  • Excoriatiestoornis (huidpulkstoornis)
  • ## OCS door middel of medicatie of een somatische aandoenin

Kenmerkend is aan een obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen is:
- Tijdrovend, minstens een uur of ernstige lijdensdruk en beperken betrokkene in zijn of haar functioneren
- Bij dwangstoornis heeft 80% last van zowel obsessies als van dwanghandelingen
- Dwanggedachten: angst voor vuil en besmetting, geweld, iemand iets aan willen doen, twijfel
- Dwanghandelingen: repetitieve handelen als schoonmaken, wassen,controleren, tellen en aanraken, bidden. Anders: grote spanning!
- Met en zonder angst

Obsessie is denken (dwanggedachten) , en dwanghandeling.

Dwanggedachten: twijfel. Hoe neem je nou een beslissing? Je sorteert het voort met je verstand maar de beslissing neem je met je gevoel. Als mensen niet goed bij hun gevoel kunnen, gaan ze het met verstand oplossen. Gevoelens geven waarde aan dingen. Met verstand kan alles hetzelfde zijn.
Als je twijfelt of je nou de deur op slot hebt gedaan… het is niet zo zeer omdat je het niet kan herinneren maar omdat je het gevoel niet krijgt…Het gevoel dat je het niet af maakt. Dat is irritant, er moet een slot komen. ( dopamine)
Je zoogdierenbrein wil daar naar op zoek, het slot.

Kenmerkend bij OCS: Belangrijk om te kennen.
Hoeveel tijd zijn mensen ermee kwijt zijn en de lijdensdruk
- Al die stoornissen zijn tijdrovend!! Minstens een uur of ernstige lijdensdruk en beperken betrokkene in zijn of haar functioneren.
- 80% heeft last van zowel obsessies als van dwanghandelingen
- Dwanggedachten, bijv voor vuil of besmetting, geweld, iemand iets aan willen doen, twijfel (twijfel vooral als je niet goed bij je gevoel en emoties kunt komen) Dan denk je het met je denken op te kunnen lossen, maar daar kun je dan niet alles mee doen. Gevoelens geven waarden aan dingen.
- Dwanghandelingen, repetitieve handelen als schoonmaken, wassen, controleren, tellen en aanraken, bidden, anders: grote spanning
- met en zonder angst.

Kenmerkend is met of zonder angst.
Meer angst voor het voelen, dat zit er onder.
Als er verslaving kant aan zit moet je meer doen dan alleen praten, maar exposure, dus blootstelling het gevoel dat je het niet afmaakt. Verdragen dat je niet de beloning krijgt.( niet dopamine krijgen )
Controle heeft niet zo zeer een rol, het is een symptoom, niet een oorzaak. Je hinkt op 1 been van verstand omdat je niet bij je gevoel kan, daardoor ga je dwang/controle uitoefenen op iets wat voor handen ligt.

63
Q

3 Verschillende stoornissen Trauma en Stress gerelateerd
behandeling

A

PTSS > maand
Intrusieve opdringerig symptomen:
- Terugkerende, onvrijwillige, intrusieve pijnlijke herinneringen
- Terugkerende onaangename dromen met link naar trauma
- Dissociatieve reacties (flashbacks, herbeleving)
- Lijdensdruk
- Fysiologische reacties
- Vermijding
- Negatieve veranderingen in cognities en stemming
- Verandering in arousal en reactiviteit:
- Prikkelbaarheid, roekeloos, overmatige waakzaamheid, overdreven schrik,
- concentratieproblemen, verstoring van de slaap

Comorbide stoornissen
Meest voorkomende comorbide stoornis bij mannen met PTSS is alcoholmisbruik of – afhankelijkheid, depressie, gedragsstoornissen en andere vormen van verslaving.

Acute stressstoornis
Treedt op binnen een maand na blootstelling aan een traumatische gebeurtenis, PTSS: langer dan een maand

  • Dissociatieve symptomen, verstoring van de gebruikelijke integratie van psychische functies bv. derealisatie, depersonalisatie. Dit zijn normale reacties op een traumatische gebeurtenis,
    abnormaal: symptomen gepaard gaan met grote lijdensdruk, verslechtering in functioneren.
    75% van de mensen met acute stressstoornis ontwikkelt PTSS.

Aanpassingsstoornissen
- Sterke emotionele of gedragsmatige reacties op een of meerdere stressoren, bv. Verlaten van ouderlijk huis, financiele problemen, een kind krijgen,
- echtscheiding.
- Reacties zijn heviger dan men op grond van stressbron zou verwachten en beperken sociaal functioneren of functioneren in werk, studie aanzienlijk.

Behandeling van Trauma- en stressgerelateerde stoornissen
- Psycho educatie
- CGT, cognitieve herstructurering van de betekenis van de traumatische gebeurtenis
- EMDR (eye movement desentization and reprocessing)
- Psychofarmaca is mogelijk
- Exposure (in vivo, imaginaire)

64
Q

Trauma- en stressgerelateerde stoornissen
3 soorten
kenmerken
behandeling
rode vlaggen

A
  • PTSS
  • Acute stress stoornis
  • Aanpassing stoornis

Traumatische gebeurtenis is het ervaren van, getuige zijn van of geconfronteerd worden met een of meer gebeurtenissen waarbij sprake is van feitelijk of dreigend overlijden, ernstig letsel of seksueel geweld. (DSM-IV + intense angst, niet in DSM-5).
Reacties op traumatische gebeurtenissen lopen uiteen van normale aanpassing tot pathologisch gedrag. PTSS kan worden beschouwd als het uiteinde van een spectrum aan verschillende vormen van verwerking.
Mensen die lijden aan PTSS beleven de traumatische gebeurtenis(sen) telkens opnieuw. Terugdenken aan…, akelige dromen, herbeleving, lichamelijke reacties, psychisch lijden bij situaties die sterk lijken op de traumatische gebeurtenis (bv. Bij vuurwerk-denken aan schoten).
PTSS > maand
Intrusieve symptomen:
- Terugkerende, onvrijwillige, intrusieve pijnlijke herinneringen
- Terugkerende onaangename dromen met link naar trauma
- Dissociatieve reacties (flashbacks, herbeleving)
- Lijdensdruk
- Fysiologische reacties
- Vermijding
- Negatieve veranderingen in cognities en stemming
- Verandering in arousal en reactiviteit:
- Prikkelbaarheid, roekeloos, overmatige waakzaamheid, overdreven schrik,
- concentratieproblemen, verstoring van de slaap
Comorbide stoornissen
Meest voorkomende comorbide stoornis bij mannen met PTSS is alcoholmisbruik of – afhankelijkheid, depressie, gedragsstoornissen en andere vormen van verslaving.

Acute stressstoornis
Treedt op binnen een maand na blootstelling aan een traumatische gebeurtenis, PTSS: langer dan een maand
- Dissociatieve symptomen, verstoring van de gebruikelijke integratie van psychische functies bv. derealisatie, depersonalisatie.Dit zijn normale reacties op een traumatische gebeurtenis,
abnormaal: symptomen gepaard gaan met grote lijdensdruk, verslechtering in functioneren.
75% van de mensen met acute stressstoornis ontwikkelt PTSS.
Aanpassingsstoornissen
- Sterke emotionele of gedragsmatige reacties op een of meerdere stressoren, bv. Verlaten van ouderlijk huis, financiele problemen, een kind krijgen,
- echtscheiding.
- Reacties zijn heviger dan men op grond van stressbron zou verwachten en beperken sociaal functioneren of functioneren in werk, studie aanzienlijk.
Behandeling van Trauma- en stressgerelateerde stoornissen
- Psycho educatie
- CGT, cognitieve herstructurering van de betekenis van de traumatische gebeurtenis
- EMDR (eye movement desentization and reprocessing)
- Psychofarmaca is mogelijk
- Exposure (in vivo, imaginaire)

rode vlaggen:
slaap waak stoornissen
angsten
bewustzijnsverandering
hartkloppingen
chaos moeite met plannen

65
Q

uitleggen wat psycho-educatie inhoudt en wat het belang ervan is.

A

Psycho-educatie is een vorm van psychosociale interventie die gericht is op het verstrekken van informatie en educatie aan individuen met betrekking tot hun psychische gezondheid, psychische stoornissen, of specifieke psychosociale problemen waar ze mee te maken hebben.

Het doel is om mensen te helpen een beter begrip te krijgen van hun psychische gezondheid en beter om te gaan met hun situatie.

Enkele aspecten die vaak worden behandeld in psycho-educatie omvatten:
1. Informatie over de aandoening: Het verstrekken van informatie over de specifieke psychische stoornis of psychosociale problemen waarmee de persoon te maken heeft. Dit omvat symptomen, oorzaken, risicofactoren en mogelijke behandelingsmogelijkheden.
2. Zelfmanagement: Het aanleren van vaardigheden en strategieën om symptomen te herkennen, ermee om te gaan en te verminderen. Dit kan onder meer het gebruik van stressmanagementtechnieken, ontspanningsoefeningen, cognitieve gedragstherapie en probleemoplossende vaardigheden omvatten.
3. Medicatiegebruik: Indien van toepassing, het verstrekken van informatie over medicatie, zoals het begrijpen van de werking, mogelijke bijwerkingen, en het belang van therapietrouw.
4. Levensstijlaanpassingen: Het bevorderen van gezonde levensstijlgewoonten, zoals regelmatige lichaamsbeweging, gezonde voeding, voldoende slaap en het vermijden van middelenmisbruik.
5. Zelfhulpbronnen en ondersteuning: Het introduceren van zelfhulpmiddelen en ondersteunende bronnen, zoals zelfhulpboeken, ondersteuningsgroepen, online forums en professionele hulpbronnen voor verdere ondersteuning.

Psycho-educatie kan worden gegeven door verschillende professionals in de geestelijke gezondheidszorg, zoals psychologen, psychiaters, maatschappelijk werkers, en verpleegkundigen. Het kan individueel of in groepssessies worden gegeven, en kan worden aangepast aan de specifieke behoeften en omstandigheden van de persoon of groep.

  • de belangrijkste vormen van psychotherapie beschrijven.
    cgt, act, humanistische therapie, TA, schematherapie, mindfulness, ervaringsgericht, psycho therapie,
66
Q

De verschillende typen vragenlijsten opnoemen en toelichten

A

In de diagnostische psychologie worden verschillende vragenlijsten en meetinstrumenten gebruikt om:
* psychische stoornissen te identificeren en te evalueren.
* nauwkeuriger beeld te krijgen van de psychische gezondheid van een individu.

Een goede gedragsmatige gezondheidsvragenlijst kan artsen helpen om nauwkeurigere diagnoses en effectieve behandelingen voor psychische aandoeningen te stellen . Vroegtijdig ingrijpen kan de uitkomsten voor patiënten verbeteren. Bovendien kunnen deze vragenlijsten worden gebruikt om verbeteringen te meten en de voortgang tijdens de behandeling te volgen.

Bevoegd- en bekwaamheid om lijsten af te nemen en te interpreteren
Screeningslijsten:
Stemmingsstoornis Vragenlijst (MDQ)
VierDimensionale KlachtenLijst (4DKL)
VALKUILEN-VRAGENLIJST (Young) schematherapie.
VRAGENLIJST VOOR KOPPELS - EFT

Bijvoorbeeld: 4DKL, MDQ-NL, Koppels (EFT), Valkuilen (Schematherapie), AQ
IQ-lijsten Bijvoorbeeld: WAIS-IV-NL, WISC-V-NL, GIT-2,
Psychodiagnostische lijsten in de ggz
Trekken: bijvoorbeeld NEO-PI-R (big five), EPPS,
Klachten: BDI-II (depressie), UCL (coping), SCID-II, ADI-R, Y-BOCS (dwang) …
Persoonlijkheid(spathologie): MMPI-2, NPV-2, STIP, YSQ-S3 (schematherapie)
Neuropsychologische: Stroop, geheugenlijsten, complexe figuren etc.

67
Q

-uitleggen wat therapietrouw inhoudt.

A

**De mate waarin de patiënt zijn behandeling uitvoert zoals afgesproken met zijn behandelaar. **

  • medicatie
  • huiswerkopdrachten,
  • adviezen
  • psycho-educatie.
  • het bijwonen van therapiesessies.
  • het volgen van dieet- of bewegingsrichtlijnen,

Ga er niet vanuit dat de cliënt het doet, wees tegelijk niet achterdochtig of schooljuf of –meester, maar ga uit van het positieve en dat het lastig is om het te doen, bemoedig, help kleine stappen te maken en beloon (met je houding).

Therapietrouw, ook bekend als ‘medicatietrouw’ of ‘compliance’, verwijst naar de mate waarin een persoon de aanbevolen behandeling volgt die is voorgeschreven door een zorgverlener, zoals het nemen van medicatie zoals voorgeschreven, het bijwonen van therapiesessies, het volgen van dieet- of bewegingsrichtlijnen, enzovoort. Het is een belangrijk aspect van het behandelproces, omdat het de effectiviteit van de behandeling kan beïnvloeden.
Therapietrouw is van cruciaal belang om optimale resultaten te bereiken bij de behandeling van medische aandoeningen. Als een persoon niet consistent de voorgeschreven behandeling volgt, kan dit leiden tot verminderde effectiviteit van de behandeling, verergering van symptomen, complicaties of zelfs therapieresistentie.
Het is belangrijk dat zorgverleners de factoren begrijpen die therapietrouw beïnvloeden en strategieën implementeren om de therapietrouw van patiënten te verbeteren, wat kan leiden tot betere behandelresultaten en verbeterde gezondheidsresultaten.

68
Q

beschrijven hoe hij dient te handelen in geval van één of meerdere rode vlaggen.

A

De studenten die de opleiding tot psychosociaal therapeut volgen bij De Roos Opleidingen worden
geacht de in de PLATO-normen beschreven psychosociale basiskennis te verwerven. Zij moeten ook de zogenaamde rode vlaggen (zie Bijlage 1) herkennen en, als daar sprake van is doorverwijzen naar een BIG-geregistreerde hulpverlener.
De interpretatie van de rode vlaggen in de PLATO-normen is niet eenduidig. Sommige rode vlaggen op psychosociaal gebied zijn zo algemeen geformuleerd dat er bij heel veel DSM-5 diagnoses verwezen moet worden naar een BIG-geregistreerde ggz professional.

69
Q

bij een casus aangeven of er sprake is van één of meerdere rode vlaggen.

A

Bijlage 1: Rode vlaggen
⮚ Acute (nieuwe) buikpijn in het algemeen en in het bijzonder bij kinderen
⮚ Acute dyspnoe
⮚ Acute schouderpijn (vnl. links) met zweten
⮚ Afasie
⮚ Agressie en impulscontrole leidend tot problemen in de dagelijkse omgang
⮚ Algehele zwelling van het buikgebied
⮚ Angsten
⮚ Bewustzijnsveranderingen
⮚ Bloed bij de ontlasting (nieuw of oud)
⮚ Braken en diarree in het algemeen, in de zwangerschap en bij zuigelingen en jonge kinderen
⮚ Chaos: moeite met plannen, komt afspraken niet na
⮚ Een acute visusstoornis
⮚ Een onverklaarbare droge mond
⮚ Een pijnlijke en/of stijve nek
⮚ Gewichtsverlies
⮚ Gezwollen enkel aan één zijde en gezwollen enkels aan beide zijden
⮚ Hartkloppingen waarbij de hartslag irregulair en inequaal is (tijdsinterval tussen de slagen wisselt
steeds en harde slagen/zachtere slagen wisselen elkaar
⮚ Hematurie
⮚ Hemoptoë
⮚ Herhaalde buikklachten
⮚ Hulpverlener snapt patiënt niet
⮚ Hyperhydrosis
⮚ Krampachtige spierpijnen over de borstkas
⮚ Levensbedreigende doodswens
⮚ Loopproblemen (mank lopen, kreupel zijn, pijn bij lopen en niet willen lopen) bij kinderen
⮚ Medicijnontrouw
⮚ Mogelijke gezondheidsrisico’s van dysfagie
⮚ Obstipatie zonder duidelijke oorzaak
⮚ Onbegrepen koorts
⮚ Onbegrepen moeheid
⮚ Onverklaarbaar heel veel plassen
⮚ Onverklaarbaar veel dorst
⮚ Onverklaarbare heesheid en stemverlies
⮚ Paarse verkleuring van de huid bij kinderen
⮚ Pijn in de onderbuik bij vrouwen
⮚ Pijn in één arm, eventueel met bleek zien, zweten en een klamme huid
⮚ Pijn in en/of rondom het oog
⮚ Pijn in het gezicht
⮚ Pijn op de borst
⮚ Plotselinge duizeligheid en/of flauwte
⮚ Postmenopauzaal bloedverlies bij vrouwen
⮚ Rugpijn eventueel met uitstralingspijn(been)
⮚ Slaap-/ waakstoornissen
⮚ Tekenen van mishandeling/misbruik
⮚ Tintelingen en/of tastverlies
⮚ Tremoren
⮚ UHR-psychose symptomen (moeite met het contact, vreemde gedachtegangen)
⮚ Verwardheid
⮚ Waanbeelden wanen/hallucinaties
⮚ Wanneer iemand in rust een hartslag heeft van meer dan honderd slagen per minuut
⮚ Zeer somber en lusteloos gedrag
⮚ Zwellingen in de nek bij zuigelingen en kinderen
⮚ Zwellingen onder de huid

70
Q

Benzodiazepinen
werking
bijwerking
voorzorgen

A

Benzodiazepinen ( slaap en kalmeringsmiddelen )
Beoogde werking: rustig worden
Bijwerkingen: concentratieverlies, sufheid.
Welke voorzorgen gelden: Effect neemt bij frequent gebruik, wat leidt tot meer nemen en dus afhankelijkheid

Benzodiazepines (soms benzo’s genoemd) is een groep medicijnen tegen angst en/of slaapproblemen. Ze maken iemand suf en slaperig.
De ene benzodiazepine remt voornamelijk angst terwijl een andere benzodiazepine juist meer slaperig maakt.
Hoe lang een benzodiazepine werkt hangt af van de soort. Sommige benzodiazepines (temazepam, lorazepam of oxazepam) werken heel kort.
Andere benzodiazepines werken langer, dit noem je langwerkende benzodiazepines. Deze medicijnen krijgen patiënten van een dokter bij veel angst of paniek.
Benzodiazepines staan op Lijst II van de Opiumwet. Het is daarom verboden om benzodiazepines te bezitten, maken of verhandelen. Maar je kunt wel een recept krijgen van de dokter als je de medicijnen nodig hebt, bijvoorbeeld als je last hebt van ernstige slaapproblemen of angsten.

71
Q

Antidepressiva (de klassieke, MAO-remmers en SSRI’s)
werking
bijwerking
voorzorgen

A

Beoogde werking: Minder down en minder ‘up’
Bijwerkingen: Werking pas na 10 tot 28 dagen, in die periode wel activerend. Soms moeilijk om meet te stoppen. Relatief weinig bijwerkingen
Welke voorzorgen gelden: In het begin samen met kalmeringsmiddel als suïcide preventie bij ernstige klachten, therapietrouw moeilijker in het begin

72
Q

Antipsychotica
werking
bijwerking
voorzorgen

A

Beoogde werking: Dichter bij de realiteit, klaart psychose op, remt manie
Bijwerkingen: Geremd, trager, motorische onrust, gewichtstoename (soms), sufheid, concentratieverlies, initiatiefverlies
Welke voorzorgen gelden: Dieet aanpassen, afhankelijk van dosis en of men er aan gewend is niet autorijden, apparaten bedienen

73
Q

medicatie: Stemmingsstabilatoren (Lithium, anti-epileptica)
werking
bijwerkingen
voorzorgen

A

Beoogde werking: Beschermt tegen (hypo)manie en soms depressie Minder epileptische aanvallen

Bijwerkingen: Emotionele vervlakking, verstoring van de nierfunctie

Welke voorzorgen gelden: Bloedspiegel goed monitoren. Lythium geeft nierfalen

74
Q

Psychostimulantia
noem er 3
en welke stoornis

A

(Ritalin, Concerta, Stratera)

Psychostimulantia zijn opgenomen in nationale en internationale richtlijnen als eerste keus middelen bij de medicamenteuze behandeling van ADHD bij volwassenen.

75
Q

Neurocognitieve stoornissen (NCS)

A

Een groep aandoeningen die primair de cognitieve functies zoals geheugen, aandacht, taal, en probleemoplossend vermogen aantasten. Deze stoornissen kunnen het gevolg zijn van diverse onderliggende pathologieën, zoals hersenziekten, hersenletsel of andere aandoeningen die de hersenen beïnvloeden.
Neurocognitieve stoornissen hebben een aanzienlijke impact op het leven van patiënten en hun families, en vereisen een multidisciplinaire aanpak voor diagnose, behandeling en zorg.

Hier is een korte beschrijving van de belangrijkste neurocognitieve stoornissen:
1. Delirium
2. Mild Neurocognitive Disorder (Mild NCD)
3. Major Neurocognitive Disorder (Major NCD) / Dementia

76
Q

Wat is een Delirium ( valt onder NCS )

A

Beschrijving: Een acute, vaak kortdurende, verwardheidstoestand die wordt gekenmerkt door een verstoord bewustzijn en veranderingen in cognitieve functies.
Symptomen: Plotselinge verwardheid, desoriëntatie, fluctuaties in aandacht en bewustzijn, hallucinaties, en wisselende niveaus van alertheid.
Oorzaken: Infecties, medicatie, intoxicatie, ontwenning, metabole stoornissen, en ernstige lichamelijke ziekten.
Gevolgen: Tijdelijke maar aanzienlijke verstoring van het dagelijks functioneren; indien onbehandeld kan het leiden tot langdurige cognitieve problemen.

77
Q

Noem de persoonlijkheidsstoornissen uit cluster B

A

Antisociale persoonlijkheidsstoornis
Gebrek aan achting voor en schending van rechten van anderen. Gewetenloos, crimineel gedrag.
3 symptomen
1. niet in staat zich te conformeren aan de sociale normen over wat volgens de wet is toegestaan
2. onbetrouwbaarheid, zoals blijkt uit herhaaldelijk liegen, gebruik van schuilnamen of het duperen van anderen voor persoonlijk profijt of plezier
3. impulsiviteit of niet vooruit kunnen plannen
4. prikkelbaarheid en agressiviteit zoals blijkt uit herhaaldelijke vechtpartijen of geweldpleging
5. roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf of anderen
6. constante onverantwoordelijkheid, zoals blijkt uit een terugkerend onvermogen om zich op het werk consistent te gedragen of financiële verplichtingen na te komen
7. ontbreken van berouw, zoals blijkt uit de onverschilligheid nadat hij/zij iemand pijn heeft gedaan, slecht heeft behandeld of rationaliseren van dit gedrag.

Borderline persoonlijkheidsstoornis Instabiliteit in relaties, zelfbeeld, gevoel en of impulsiviteit. Het lijkt of hij/zij twee kanten heeft. Het heeft te maken met hechtingsproblematiek. Dit is meer een emotionele ontregeling ipv het ontregeling van het brein.
Minstens 5 van de symptomen
1. Krampachtig proberen te voorkomen om feitelijk of vermeend in de steek gelaten te worden. (niet het suïcidale of automutilerend gedrag toe, aangegeven in criterium 5)
2. Een patroon van instabiele en intense intermenselijke relaties gekenmerkt door wisselingen tussen overmatig idealiseren en kleineren.
3. Identiteitsstoornis: duidelijk en aanhoudend instabiel zelfbeeld of zelfgevoel.
4. Impulsiviteit op ten minste twee gebieden die in potentie betrokkene zelf kunnen schaden (bijvoorbeeld geld verkwisten, seks, misbruik van middelen, roekeloos autorijden, vreetbuien). (niet het suïcidale of automutilerend gedrag toe, aangegeven in criterium 5)
5. Recidiverende suïcidale gedragingen, gestes of dreigingen of automutilatie.
6. Affectlabiliteit als gevolg van duidelijke reactiviteit van de stemming (bijvoorbeeld periodes van intense somberheid, prikkelbaarheid of angst, meestal enkele uren durend en slechts zelden langer dan een paar dagen).
7. Chronisch gevoel van leegte.
8. Inadequate, intense woede of moeite kwaadheid te beheersen (b.v. frequente driftbuien, aanhoudende woede of herhaaldelijk vechtpartijen).
9. Voorbijgaande, aan stress gebonden paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve verschijnselen.

Histrionische peroonlijkheidsstoornis (theatraale in DSM 5)
Buitensporige emotionaliteit en aandacht vragen
5 symptomen
1. Voelt zich niet op zijn of haar gemak in situaties waarin hij of zij niet in het centrum van de aandacht staat.
2. De interactie met anderen wordt vaak gekenmerkt door onaangepast seksueel verleidelijk of provocerend gedrag.
3. Vertoont snel wisselende en oppervlakkige expressie van emoties.
4. Maakt consistent gebruik van het eigen uiterlijk om de aandacht op zichzelf te vestigen.
5. Heeft een stijl van spreken die excessief impressionistisch is, en waarbij details ontbreken.
6. Toont zelfdramatisering, theatrale en overdreven expressie van emoties.
7. Is suggestibel (gemakkelijk beïnvloedbaar door anderen of door de omstandigheden).
8. Beschouwt relaties met anderen als intiemer dan ze in werkelijkheid zijn.
Narcistische persoonlijkheidsstoornis
Grootheidsgevoelens, behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie
5 symptomen
1. Heeft een opgeblazen gevoel van eigen belangrijkheid.
2. Is gepreoccupeerd met fantasieën over grenzeloos succes, grenzeloze macht, genialiteit, schoonheid, of ideale liefde.
3. Gelooft dat hij of zij “bijzonder” en uniek is alleen kan worden begrepen door, of moet omgaan, met andere bijzondere mensen of mensen (of instellingen) een hoge status.
4. Heeft excessieve behoefte aan bewondering.
5. Heeft het gevoel bijzondere rechten te hebben.
6. Exploiteert anderen.
7. Heeft gebrek aan empathie: is niet bereid de gevoelens en behoeften van anderen te erkennen of zich ermee te identificeren.
8. Is vaak afgunstig op anderen of gelooft dat anderen afgunstig zijnop hem of haar.
9. Toont zich arrogant of hooghartig in houding of gedrag.

78
Q

Noem de 3 persoonlijkheidsstoornissen uit cluster C en behandelingen.

A

Vermijdende persoonlijkheidsstoornis
Sociale geremdheid, vermijden van contacten, gevoelens van tekortschieten en extreem gevoelig zijn voor een negatieve beoordeling
4 symptomen
1. Vermijd beroepsmatige activiteiten die significante intermenselijke contacten met zich meebrengen, vanwege vrees voor kritiek, afkeuring of afwijzing.
2. Is onwillig om betrokken te raken met mensen, tenzij hij of zij er zeker van is aardig te worden gevonden.
3. Gedraagt zich gereserveerd in intieme relaties vanwege de voor gek te worden gezet of uitgelachen te worden.
4. Is gepreoccupeerd met de gedachte in sociale situaties te worden bekritiseerd of afgewezen.
5. Is geremd in nieuwe interpersoonlijke situaties vanwege insufficiëntiegevoelens.
6. Beschouwt zichzelf als sociaal onbeholpen, onaantrekkelijk als persoon, of minderwaardig t.o.v. anderen.
7. Is uitzonderlijk onwillig om persoonlijke risico’s te nemen of nieuwe activiteiten te ontplooien omdat hij of zij hierdoor in verlegenheid zou kunnen worden gebracht.

Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
Excessieve behoefte om verzorgt te worden, met als gevolg onderdanig gedrag en angst voor verlating.
Minstens 5 symptomen
1. Heeft moeite met het nemen van alledaagse beslissingen zonder excessieve hoeveelheid adviezen van en geruststelling door anderen.
2. Heeft anderen nodig die de verantwoordelijkheid nemen voor de meeste belangrijke gebieden van zijn of haar leven.
3. Heeft moeite met het uiten van een meningsverschil met anderen, vanwege de vrees om steun of goedkeuring te verliezen.
4. Heeft moeite met het ontplooien van initiatieven of met het zelfstandig dingen ondernemen.
5. Gaat tot het uiterste om zorg en steun van anderen te krijgen, en kan zelfs vrijwillig aanbieden om onaangename dingen te doen.
6. Voelt zich niet op zijn of haar gemak of hulpeloos als hij/zij alleen is, vanwege een overmatige vrees om niet voor zichzelf te kunnen zorgen.
7. Gaat direct op zoek naar een nieuwe relatie als een bron van zorg, zodra een intieme relatie beëindigd
wordt.
8. Is op onrealistische wijze geproccupeerd met de vrees alleen gelaten te worden en voor zichzelf te moeten zorgen.

Dwangmatige persoonlijkheidsstoornis
Preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme en beheersing. Zijn koppig en star en niet bereid zich aan te passen aan anderen.
4 symptomen
1. Is gepreoccupeerd met details, regels, lijsten, orde, organisatie of schema’s, zozeer dat het
eigenlijke doel van de activiteit uit het oog verloren wordt.
2. Toont een perfectionisme dat interfereert met het voltooien van taken.
3. Is excessief toegewijd aan werk en productiviteit, met uitsluiting van ontspannende activiteiten en vriendschappen (niet verklaard door een duidelijke economische noodzaak).
4. Is overmatig consciëntieus, scrupuleus en inflexibel in zaken van moraliteit, ethiek of waarden (niet verklaard door identificatie met een cultuur of religie).
5. Is niet in staat om versleten of waardeloze voorwerpen weg te gooien, zelfs als deze geen sentimentele waarde hebben.
6. Is onwillig om taken te delegeren of met anderen samen te werken, tenzij deze zich geheel onderwerpen aan zijn of haar manier van werken.Heeft zich een vrekkige stijl van geld uitgeven eigen gemaakt, voor zichzelf en anderen
7. Geld beschouwd als iets wat moet worden opgepot voor toekomstige catastrofes.
8. Toont rigiditeit en koppigheid.

Mogelijke behandelingen:
Gedragstherapie
Groepstherapie
Schematherapie
Mentalisatie bevorderende therapie (in combinatie met) Psychofarmaca

79
Q

Slaap-waakstoornissen
Wat is het en noem er 5.

A

Slaap-waakstoornissen zijn een groep aandoeningen die de kwaliteit, timing en duur van slaap beïnvloeden, resulterend in verminderde alertheid en functioneren overdag.
1. Insomniastoornis
Moeite met in slaap vallen, in slaap blijven, of te vroeg wakker worden en niet meer kunnen slapen.
Gevolgen: Vermoeidheid overdag, prikkelbaarheid, concentratieproblemen.
2. Hypersomnolentiestoornis
Excessieve slaperigheid overdag ondanks een normale of lange slaapduur gedurende de nacht.
Gevolgen: Slaapaanvallen, verminderde alertheid en functioneren overdag.
3. Narcolepsie
Chronische slaapstoornis gekenmerkt door onbedwingbare slaapaanvallen en kataplexie (plotselinge spierzwakte).
Gevolgen: Onvoorspelbare slaapaanvallen, mogelijk verlies van spiercontrole, hallucinaties bij in slaap vallen of ontwaken.
4. Obstructieve Slaapapneu Hypopneu
Periodieke verstopping van de bovenste luchtwegen tijdens de slaap, leidend tot verminderde of gestopte ademhaling.
Gevolgen: Snurken, herhaaldelijk wakker worden, vermoeidheid overdag.
5. Centrale Slaapapneu
Onderbrekingen van de ademhaling tijdens de slaap veroorzaakt door een gebrek aan ademhalingsinspanningen.
Gevolgen: Vermoeidheid, slapeloosheid, verminderd functioneren overdag.
6. Circadiane Ritme Slaap-Waakstoornissen
Verstoring van de interne biologische klok die de slaap-waakcyclus reguleert.
Types: Vertraagde slaapfase, vervroegde slaapfase, ploegendienststoornis, jetlag.
Gevolgen: Moeite met inslapen of wakker worden op conventionele tijden, vermoeidheid, concentratieproblemen.
7. Parasomnieën
Ongewone gedragingen of ervaringen tijdens de slaap.
Types: Nachtmerries, slaapwandelen, REM-slaapgedragsstoornis, slaapverlamming.
Gevolgen: Verstoorde slaap, verwarring bij ontwaken, angst.
8. Restless Legs Syndroom (RLS)
Onweerstaanbare drang om de benen te bewegen, meestal gepaard met onaangename gewaarwordingen.
Gevolgen: Moeite met in slaap vallen en doorslapen, vermoeidheid overdag.
9. Periodieke Beenbewegingen tijdens de Slaap (PLMS)
Herhaalde bewegingen van de benen tijdens de slaap.
Gevolgen: Verstoorde slaap, vermoeidheid overdag.
10. Nachtmerrie stoornis
11. Slaapstoornis door een middel/medicatie
Deze stoornissen kunnen significant invloed hebben op de gezondheid, het welzijn en de dagelijkse activiteiten van een persoon.

Diagnose en behandeling vereisen vaak een multidisciplinaire benadering, inclusief medische evaluatie, slaapstudies, en gedragsmatige interventies.

80
Q

Disruptieve, impulsbeheerings- en andere gedragsstoornissen

wat is het en noem er 5

A

Psychische stoornissen die worden gekenmerkt door problemen met het reguleren van emoties en gedragingen. Deze stoornissen leiden vaak tot conflicten met autoriteiten, overtreding van sociale normen, en kunnen negatieve gevolgen hebben voor de betrokkenen en hun omgeving.

  1. Oppositionele-opstandige stoornis (ODD)
    Een patroon van prikkelbaar of boos humeur, ruziezoekend en uitdagend gedrag, of wraakzucht dat minstens zes maanden aanhoudt.
    Symptomen: Frequent verlies van geduld, ruzie maken met volwassenen, opzettelijk anderen irriteren, weigeren om zich aan regels te houden, schuld afwijzen, en wrok of wraakzucht tonen.
    Gevolgen: Moeilijkheden thuis en op school, conflicten met leeftijdsgenoten en volwassenen.
  2. Normoverschrijdend-gedragsstoornis (CD)
    Herhaaldelijk en aanhoudend patroon van gedrag waarin de grondrechten van anderen of belangrijke leeftijdsadequate normen of regels worden geschonden. minstens 6mnd aanwezig.
    Symptomen: Agressie tegen mensen en dieren, vernietiging van eigendom, bedrog of diefstal, ernstige schendingen van regels.
    Gevolgen: Problemen met justitie, moeilijkheden in relaties, en academische of werkgerelateerde problemen.
  3. Periodiek explosieve stoornis (IED)
    Terugkerende uitbarstingen van impulsieve agressiviteit die buiten proportie zijn ten opzichte van de situatie.
    Symptomen: Woede-uitbarstingen, fysiek of verbaal geweld, schade aan eigendommen of lichamelijk letsel toebrengen.
    Gevolgen: Problemen in interpersoonlijke relaties, juridische problemen, werk- of schoolgerelateerde problemen.
  4. Antisociale persoonlijkheidsstoornis (ASPD)
    Een doordringend patroon van onverschillig en schending van de rechten van anderen, beginnend in de kindertijd of vroege adolescentie en voortzettend in de volwassenheid.
    Symptomen: Oneerlijkheid, impulsiviteit, prikkelbaarheid en agressiviteit, roekeloosheid, onverantwoordelijkheid, gebrek aan berouw na het kwetsen of bestelen van anderen.
    Gevolgen: Chronische problemen met de wet, instabiliteit in werk en relaties, risico op misbruik van middelen.
  5. Pyromanie
    Herhaalde opzettelijke brandstichting, gepaard met fascinatie voor vuur en opluchting of voldoening na het aansteken van een brand.
    Symptomen: Ongegronde brandstichting, spanning of opwinding voor het aansteken van een brand, sterke interesse in brand en de gevolgen ervan.
    Gevolgen: Juridische problemen, gevaar voor zichzelf en anderen, schade aan eigendom.
  6. Kleptomanie
    Herhaaldelijk onvermogen om de impuls te weerstaan om objecten te stelen die niet nodig zijn voor persoonlijk gebruik of hun monetaire waarde.
    Symptomen: Sterke drang om te stelen, opluchting of voldoening tijdens het stelen, gevoelens van schuld of schaamte na de diefstal.
    Gevolgen: Juridische problemen, stress en conflicten in interpersoonlijke relaties, moeite om dagelijkse verantwoordelijkheden te vervullen.
    Deze stoornissen vereisen vaak een uitgebreide evaluatie en behandeling, inclusief psychotherapie, gedragsinterventies, en soms medicatie. Effectieve behandeling kan de kwaliteit van leven van de betrokkenen verbeteren en de impact op hun omgeving verminderen.
81
Q

Aanpassingsstoornis
kenmerken
behandeling

A

Aanpassingsstoornissen zijn emotionele of gedragsmatige reacties op een identificeerbare stressor, die binnen drie maanden na het begin van de stressor optreden. De reactie is buitenproportioneel ten opzichte van wat verwacht mag worden gezien de aard van de stressor en resulteert in significante beperkingen in sociaal, beroepsmatig, of ander belangrijk functioneren.
Behandeling van aanpassingsstoornissen is gericht op het verminderen van symptomen en het verbeteren van de aanpassingsvaardigheden van de persoon. Dit omvat vaak:
Psychotherapie: Zoals cognitieve gedragstherapie (CGT), die helpt bij het ontwikkelen van copingstrategieën en het verbeteren van emotioneel functioneren.
Ondersteunende interventies: Stressmanagementtechnieken, gezins- of systeemtherapie, en soms psycho-educatie.
Medicatie: Kortdurende medicamenteuze behandelingen kunnen worden overwogen voor specifieke symptomen, zoals angst of depressie.

82
Q

Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen
wat is het
noem 2 stoornissen

A

Bij middelgerelateerde en verslavingsstoornissen is er sprake van een grote mate van afhankelijkheid aan één of meerdere genotsmiddelen. Wanneer de inname van deze middelen gestopt moet worden kunnen er (heftige) ontwenningsverschijnselen optreden.

kenmerken zich vooral door excessief gebruik van een middel en/of door bepaald gedrag, dat ondanks schadelijke gevolgen maar moeilijk voor langere tijd te stoppen is.

Stoornis in alcoholgebruik. Problematisch patroon wat leidt tot beperkingen of lijdensdruk, (2 van 11 klachten) minstens een jaar

Alcoholintoxicatie
Recent gebruik, problematische gedrags- of psychische veranderingen, (1 van 5 klachten)

Alcoholonttrekkingssyndroom
- Staking (of mindering) na fors gebruik
- 2 of meer van 8; Autonome hyperactiviteit, tremor, insomnia, misselijkheid of braken, passagiere hallucinaties of illusoire vervorming, psychomotore agitatie, angst, gegeneraliseerde tonisch-clonische insulten (verkrampen en schokken)

  • Lijdensdruk of beperkingen
    Middelen:
    Cafeïne, Cannabis, Hallucinogeen-gerelateerde, Inhalantium, Opioïde, Hypnoticum- of anxiolyticum, Stimulantium, Tabak, Ander of onbekend middel
83
Q

Wat is een psychische stoornis.

A

Een psychische stoornis is een syndroom,
gekenmerkt door klinisch significante symptomen op het gebied van de

  • cognitieve functies,
    *de emotieregulatie
  • of het gedrag van een persoon,
    dat een uiting is van een disfunctie in
  • psychologische,
  • biologische, of
  • ontwikkelingsprocessen
    die ten grondslag liggen aan het psychische functioneren.

(2) Psychische stoornissen gaan gewoonlijk gepaard met significante lijdensdruk of beperkingen in het functioneren op sociaal of beroepsmatig gebied of bij andere belangrijke bezigheden.

(3) Een reactie op een veelvoorkomende stressor of een verlies, bijvoorbeeld het overlijden van een dierbare, die te verwachten valt en cultureel wordt geaccepteerd, is geen psychische stoornis. Sociaal deviant gedrag (politiek, religieus of seksueel bijvoorbeeld) en conflicten die zich vooral afspelen tussen een individu en de maatschappij zijn geen psychische stoornissen
tenzij de deviantie of het conflict het gevolg is van disfunctioneren van het individu, zoals in het voorgaande wordt beschreven.

84
Q

ASS
diagnose
kenmerken
behandeling

A

Diagnose:
Gesteld door GZ psycholoog of psychiater na uitgebreid onderzoek met gesprekken, vragenlijsten en tests. er wordt gekeken naar de ontwikkeling, het gedrag en de kenmerken van de persoon volgens de DSM 5.

kenmerken:
moeite met sociale interacties
gehechtheid aan vaste patronen en stereotiep gedrag
getalenteerd op gebied van techniek, cijfers en getallen
vaak moeilijke eters

Mogelijke behandeling:
levensloopbegeleiding; vanwege blijvend karakter van de beperking en de veranderende begeleidingsbehoeften in de loop van het leven.
afhankelijk van:
sociaal emotionele ontwikkeling
taalontwikkeling
intelligentie
bijkomend probleemgedrag, psychische/lichamelijke klachten
medicatie: Primair wordt ervoor gekozen om het hoofdsymptoom ( ADHD/agressie/bijv)te behandelen dat het meeste tot disfunctioneren leidt. Bij voorkeur door één of in ieder geval zo weinig mogelijk middelen, waarbij zo mogelijk één middel ingezet kan worden voor meerdere aanwezige symptomen.

85
Q

Bipolaire stemming stoornissen
kenmerken
diagnostiek
behandeling
noem er 3

A

Diagnostiek:
Het duurt gemiddeld 10 jaar voordat de diagnose bipolaire stoornis wordt gesteld. Dat wat in de leerboeken beschreven staat, is vaak in de praktijk helemaal niet zo duidelijk.

Bipolaire I-stoornis:
Manische episodes: Ten minste één manische episode, die vaak wordt gevolgd of voorafgegaan door hypomane of depressieve episodes.
Depressieve episodes: Niet vereist voor de diagnose, maar komen vaak voor.

Bipolaire II-stoornis:
Hypomane episodes: Ten minste één hypomane episode.
Depressieve episodes: Ten minste één majeure depressieve episode. Er zijn geen volledige manische episodes.

Cyclothyme stoornis:
Chronische fluctuaties: Perioden van hypomane symptomen en perioden van depressieve symptomen die niet voldoen aan de criteria voor een majeure depressieve episode.
Duur: Symptomen duren ten minste twee jaar (een jaar voor kinderen en adolescenten) zonder symptomenvrije perioden langer dan twee maanden.

Kenmerken
Drie vormen van bipolaire stoornis:
Bipolaire stoornis 1 → afwisselend manisch en depressief. Mensen zijn is zo een toestand ( depressie ) niet zelden suïcidaal. Manische en depressieve kenmerken kunnen ook tegelijk optreden.
Bipolaire stoornis 2→ hypomanie = de iets mindere ernstige vorm van de manie.
Cyclothyme stoornis → wanneer iemand twee jaar of langer instabiele stemmingen, dus perioden met depressie met hypomane. Klachten zijn niet zo ernstig als bij 1 of 2, maar persoonlijke en sociale functioneren kunnen flink belemmerd zijn.
Een bipolaire stoornis staat vrijwel nooit op zichzelf. Naar schatting heeft meer dan 90% van de mensen met deze diagnose daarnaast nog een andere psychische aandoening en vaak meer dan 1. Zoals paniekstoornis, ADHD en middelen afhankelijkheid = comorbiditeit.

Behandeling
medicatie; verschil in acute fase of onderhoudsbehandeling. antipsychotica, stemmingtabilisator

86
Q

Trauma- en stressgerelateerde stoornissen
diagnostiek
kenmerken
behandeling

A

Hoe wordt de diagnose gesteld?
De PTSS-classificatie wordt door een psycholoog of psychiater vastgesteld aan de hand van een aantal criteria. Het eerste criterium, ook wel het ‘A-criterium’ genoemd, is cruciaal. Het A-criterium gaat over het vaststellen van de traumatische gebeurtenis. In de DSM-5 wordt dit bondig omschreven als:‘Blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld’.
Er wordt verder beschreven dat het A-criterium op vier verschillende manieren kan worden ervaren:
Zelf ondergaan van de traumatische gebeurtenis(sen).
Direct getuige zijn geweest van de gebeurtenis(sen) die een ander/anderen trof.
Vernemen dat traumatische gebeurtenis(sen) een naast familielid of goede vriend(in) is (zijn) overkomen. Hierbij moet het gaan om een gewelddadige gebeurtenis of ongeluk.
Ervaren van herhaaldelijke of extreme blootstelling aan gruwelijke details van traumatische gebeurtenissen, bijvoorbeeld als hulpverlener of politieagent.

Kenmerken: symptomen, die langer dan een maand aanwezig moeten zijn:
Intrusies en herbelevingen: steeds terugkerende herinneringen aan de gebeurtenis(sen) in de vorm van flashbacks, herbelevingen of nachtmerries. Dit gaat vaak gepaard met intense emotionele en lichamelijke reacties.
Vermijding: of pogingen tot vermijding van pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens over de traumatische gebeurtenis(sen).
Negatieve gevoelens en gedachten: begonnen en/of verergerd na de traumatische gebeurtenis. Dit kan onder andere gaan over somberheid en gevoelens van schuld en schaamte, en problemen met aandacht, concentratie en geheugen.

Mogelijke behandeling
EMDR
Trauma behandeling
Cognitieve gedragstherapie; gericht op disfunctionele cognities en vermijdend gedrag
Exposure.
medicatie: antidepressiva van het type SSRI

87
Q

Dissociatieve stoornissen
wat is het
diagnose
kenmerken
behandeling

A

Dissociatieve stoornissen zijn psychische problemen waarbij iemand moeite heeft om normaal te denken, te herinneren, zich bewust te zijn van zichzelf, of zijn gevoelens te begrijpen. Dit kan het dagelijks leven erg moeilijk maken.

Hoe wordt de diagnose gesteld?
Mensen met een dissociatieve stoornis melden zich vaak met andere klachten in de ggz en hebben vaak al een jarenlange tocht door de ggz gemaakt voordat er een dissociatieve stoornis wordt gediagnosticeerd.

Wat zijn klachten/kenmerken van deze aandoening?
verstoring van bewustzijn,geheugen,
interoceptie: vermogen om prikkels van binnenuit te herkennen.
emoties zijn verstoord
waarneming is verstoord
besef van identiteit is verstoord
pijn, angst,stemmen horen
concentratieproblemen
stemmingsschommelingen
heftige emoties die niet in verband staan met de situatie van dat moment.

Behandeling:
medicatie: wees voorzichtig met voorschrijven van medicatie Veel patiënten met een dissociatieve stoornis gebruiken medicijnen, al weten we weinig over de effectiviteit. De medicatie is vaak voor behandeling van specifieke symptomen of een comorbide stoornis. Bepaalde medicijnen kunnen dissociatie verergeren.
niet medicamenteus:
aromatherapie
lichaamsgerichte therapie
ademhalingsoefeningen

88
Q

geschiedenis psychopathologie

A

Wat is psychopathologie?
De temperamenten leer van Hippocrates en Galenus 460 – 370 v. Chr.
De biologische en genetische ordening van Emil Kraepelin 1856-1926
Parallel met somatische ziekten en de hang naar wetenschappelijke erkenning
Grote verschillen tussen de continentale en Angelsaksische diagnostiek
DSM – poging tot eenduidigheid en studie
DSM-I 1952 leger VS, II 1968, 1974 6e druk, III 1980 vijf assen, IV 1994, 5 2013
Politieke – maatschappelijke invloeden op DSM (onder andere bij homoseksualiteit)
Bio-psycho-sociaalmodel
Mislukken van de invoering dimensionaal model in DSM-5

89
Q

hoe werkt Stress in je brein?

A

Adrenaline
Hypothalamus-hypofyse-bijnier-as
Twee wegen (onder- en bovenbrein):
onbewust via amandelkern ‘quick and dirty’
bewust via de (prefrontale) cortex, langzaam en analytisch

Stress kan leiden tot psychische klachten zoals slaapproblemen en moeheid, somberheid en psychose. Ook kan je last krijgen van lichamelijke klachten, zoals hartkloppingen, een gejaagd gevoel, een hoge bloeddruk en veel zweten. Dit zijn signalen dat de stress te veel wordt of te lang duurt.
Ook de gebieden die ingewikkelde denkfuncties, zoals aandacht, plannen en beslissen aansturen, hebben onder stress te lijden. Dit zijn de voorste (frontale) gebieden in de hersenen. Je kunt dan sneller afgeleid zijn en hebt eerder last van een slecht humeur.

90
Q

vertel kort over DSM5

A

DSM5 Uitgekomen mei 2013 in de VS.
In 2014 is de Nederlandse versie DSM-5 uitgekomen.
Definitief over op DSM-5 in 2017 in Nederland.
DSM-5: poging om de betrouwbaarheid te laten toenemen.

91
Q

verschillen DSM5 en DSM4

A

Assenstelsel DSM-IV is er niet meer

Het is de bedoeling dat in DSM-5 er meer beschrijving bij gegeven wordt. Bijvoorbeeld welke factoren de stoornis in stand houden, of het ziekte-inzicht en de motivatie van de patiënt? Is er sprake van comorbiditeit en suïcidaliteit, wat is de invloed van leeftijd, geslacht en cultuur, hoe hoog is de lijdensdruk.

DSM-5 vernieuwing in codering, classficatie en uiteindelijk de diagnose van psychische stoornissen
Aantal nieuwe stoornissen geïntroduceerd. Bv. Hoarding disorder.
Nieuwe namen gekozen voor (aantal) bekende stoornissen. Bijvoorbeeld persisterende depressieve stoornis voor dysthyme stoornis.
DSM–IV paniekstoornis met agorafobie. In DSM-5 staat agorafobie op zichzelf.
DSM-IV ‘Niet Anderszins Omschreven’ (Engels: NOS Not otherwise Specified) is gesplitst in Andere gespecificeerde stoornis en ongespecificeerde …
Dit is geen tentamenstof.

92
Q

Voordelen DSM
en de consequenties voor het professioneel handelen

A
  • ordening aanbrengen, soort telefoonboek.
  • Je doet het om onderzoek te doen, zodat je 1 taal hebt om psychische aandoeningen te beschrijven.
  • Beschrijvend maken wat je ziet en hoort en dat is de manier waarop je het eens wordt met elkaar.
  • Het biedt richtlijnen voor behandelingen die effectief kunnen zijn bij specifieke stoornissen.
  • Biedt een gemeenschappelijke taal op het gebied van geestelijke gezondheid.
  • Het kan helpen bij het opstellen van **behandelplannen. **

Consequenties voor het professioneel handelen:

  • Zorgprofessionals kunnen consistent en betrouwbaar diagnoses stellen.
  • een coherente zorgplanning.
  • standaardisatie,
  • betere communicatie
  • ondersteuning bij behandelplanning,

maar brengt ook uitdagingen en verantwoordelijkheden met zich mee. Zorgverleners moeten zich bewust zijn van zowel de voordelen als de beperkingen van de DSM om optimaal en ethisch verantwoord gebruik te maken van dit instrument in hun praktijk.

93
Q

Nadelen DSM
en consequenties voor professioneel handelen

A
  • Mogelijke belangenverstrengeling bij commissie die verantwoordelijk is voor de nieuwe indeling DSM.
  • De DSM houdt weinig rekening met de culturele context. (bijv homofilie)
  • Over Medicaliseren,
  • risico voor Overdiagnosis. (de lat is laag gelegd voor een diagnose)
  • Er is altijd toch een verschil van inzicht.

Consequenties voor het professioneel handelen:

  • Een risico dat normaal gedrag ten onrechte als pathologisch wordt beschouwd. Dit kan leiden tot overdiagnose en onnodige medicatie of behandelingen, waardoor patiënten het stigma van een diagnose dragen zonder dat dit noodzakelijk is.
  • De DSM-5 is grotendeels gebaseerd op gedragsmatige symptomen en niet op biologische markers. Dit kan leiden tot subjectieve interpretaties van symptomen, wat de consistentie en betrouwbaarheid van diagnoses kan verminderen.
  • Veel stoornissen in de DSM-5 hebben overlappende symptomen, wat het moeilijk maakt om duidelijke en onderscheidende diagnoses te stellen.
94
Q

DSM

A

DSM staat voor Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders:

95
Q

Afbakening werkveld

A

PLATO-normen (sinds 2013 - zorgverzekeraars) vanwege patiëntveiligheid en bevoegdheid
Rode vlaggen herkennen en naar BIG-ggz hulpverlener
Echter, niet eenduidig: eigen beleid PST
Alleen de overlap (dus niet bij ongecompliceerde rouw, aanpassingsstoornissen, levensproblemen, relatieproblemen, kortom alles buiten de basisverzekering)
Onderscheid ‘ziekte’-, groei-, herstel- en steunmodel.

96
Q

vertel over de ontwikkeling angststoornissen
beloop
behandeling
interventies PST

A

 Bio-psycho-sociaalmodel:
- Zowel genetisch (nature)
- Epigenetisch effect
- Als leerervaringen en omgevingsfactoren (nurture)
- Gedragsmodellen benadrukken de leerprocessen en
de bekrachtigende aard van vermijdings- en
veiligheidsgedrag

Cruciaal bij voortbestaan angst: vermijding. Op korte termijn
zorgt vermijding voor een beloning (vermindering angst).

Leertheorie: mensen zijn geneigd om gedrag dat beloond wordt,
vaker te vertonen. Daarom gaan en blijven mensen vermijden!
Het doorbreken van vermijdingsgedrag is zeer belangrijk bij
de behandeling van angststoornissen.

Prevalentie

 Angststoornissen behoren tot de meest voorkomende psychische stoornissen. Van alle mensen heeft 19,6% ooit in het leven een of meerdere angststoornissen.
 Ongeveer 2 keer zoveel vrouwen als mannen ontwikkelen ooit in hun leven een angststoornis.
 Comorbiditeit met andere angst- en stemmingsstoornissen is
hoog, ook met misbruik of afhankelijkheid van alcohol en drugs.

Beloop

 In ongeveer de helft van de gevallen verdwijnt de angststoornis in
de loop der jaren. Voor de andere helft geldt dat er sprake is van
een langdurig beloop met afwisselende perioden van heftige-,
milde- en afwezigheid van klachten.

Behandeling angst

Meest gebruikte therapie is de cognitieve gedragstherapie.
Deze therapie grijpt aan de ene kant aan op cognities en aan
de andere kant aan op gedrag.
 Cognities:
Niet een bepaalde gebeurtenis leidt tot een bepaald gevoel,
maar wat je over die situatie denkt! (Albert Ellis RBET).
Uitdagen van negatieve evaluatieve gedachten. Doel is niet
om gevoelens om zeep te helpen maar om ze binnen de
perken te houden van wat reëel is en wat je wilt!
Exposure in vivo:
Stapje voor stapje de confrontatie met angst aangaan en
vermijdingsgedrag doorbreken, door middel van een
angsthiërarchie. Cliënt moet merken dat - eerst angstige situatie
- ook leuk en spannend kan zijn, zonder dat het teveel angst
oproept.
Exposure in vitro:
Via verbeelding het bovenstaande oefenen.
Daarnaast: medicatie (met name antidepressiva)

Interventies psychosociaal therapeut

Belangrijke interventies:
 Tot rust brengen (ontspanningsoefeningen)
 Counseling
 Cognitieve herstructurering
 Bevorderen coping

Concrete handvaten in de omgang

 In kleine stapjes proberen iemand (gevoel van) controle terug te
geven
 Forceer de cliënt niet, maar ga ook niet teveel mee in
vermijdingsgedrag.
 Positief bekrachtigen
 Gezamenlijk doelen stellen
 Ontspannings- en kalmeringstechnieken

97
Q

Borderline persoonlijkheidsstoornis

wat is het algemeen
algemene kenmerken

A

Instabiliteit in
* relaties,
* zelfbeeld,
* gevoel
* en/of impulsiviteit.
Het lijkt of hij of zij twee kanten heeft.

Minstens vijf van de volgende:
1. Krampachtig proberen te voorkomen om feitelijk of vermeend in de steek gelaten te worden.
(niet het suïcidale of automutilerend gedrag toe, aangegeven in criterium 5)
2. Een patroon van instabiele en intense intermenselijke relaties gekenmerkt door wisselingen tussen overmatig
idealiseren en kleineren.
3. Identiteitsstoornis: duidelijk en aanhoudend instabiel zelfbeeld of zelfgevoel.
4. Impulsiviteit op ten minste twee gebieden die in potentie betrokkene zelf kunnen schaden (bijvoorbeeld geld verkwisten, seks, misbruik van middelen, roekeloos autorijden, vreetbuien).
(niet het suïcidale of automutilerend gedrag toe, aangegeven in criterium 5)
5. Recidiverende suïcidale gedragingen, gestes of dreigingen of automutilatie.
6. Affectlabiliteit als gevolg van duidelijke reactiviteit van de stemming (bijvoorbeeld periodes van intense somberheid, prikkelbaarheid of angst, meestal enkele uren durend en slechts zelden langer dan een paar dagen).
7. Chronisch gevoel van leegte.
8. Inadequate, intense woede of moeite kwaadheid te beheersen (b.v. frequente driftbuien, aanhoudende woede of
herhaaldelijk vechtpartijen).
9. Voorbijgaande, aan stress gebonden paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve verschijnselen.

98
Q

Narcistische persoonlijkheidsstoornis
wat is het
noem kenmerken

A

Grootheidsgevoelens, behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie.

Minstens vijf van de volgende:
1. Heeft een opgeblazen gevoel van eigen belangrijkheid.
2. Is gepreoccupeerd met fantasieën over grenzeloos succes, grenzeloze macht, genialiteit,
schoonheid, of ideale liefde.
3. Gelooft dat hij of zij “bijzonder” en uniek is alleen kan worden begrepen door, of moet
omgaan, met andere bijzondere mensen of mensen (of instellingen) een hoge status.
4. Heeft excessieve behoefte aan bewondering.
5. Heeft het gevoel bijzondere rechten te hebben.
6. Exploiteert anderen.
7. Heeft gebrek aan empathie: is niet bereid de gevoelens en behoeften van anderen te
erkennen of zich ermee te identificeren.
8. Is vaak afgunstig op anderen of gelooft dat anderen afgunstig zijnop hem of haar.
9. Toont zich arrogant of hooghartig in houding of gedrag.

99
Q

Depressieve episode →

A

Twee weken erg somber (depressieve stemming), geen plezier of interesse

100
Q

Verschil Bipolaire 1 en 2

A

Bij een bipolaire I stoornis is er ooit sprake geweest van een volledige manische episode, naast eventuele depressies.
Bij een bipolaire II stoornis is er nooit een volledige manie geweest, allen een of meerdere hypomanische episoden naast depressies.

Het gaat dus om de ernst van de manische verschijnselen die ooit zijn opgetreden.

Een manie is zwaarder dan een hypomanie. De manische episode duurt minstens een week.

101
Q

Wat is een manie

A

Manie is een periode van overdreven opgewektheid, waarbij men de realiteit uit het oog verliest.

Bij depressie is er eigenlijk van alles te weinig: je hebt nergens zin in, je ziet het niet meer zitten, je hebt geen energie.

Bij manie is er van alles te veel. Je doet veel, je voelt je fantastisch, je bent niet af te remmen.

En dat je niet meer te corrigeren bent, dát noemen we eigenlijk een psychose.

102
Q

interventies PST bij angststoornissen

A

Interventies psychosociaal therapeut

Belangrijke interventies:
* Tot rust brengen (ontspanningsoefeningen)
* Counseling
* Cognitieve herstructurering
* Bevorderen coping

Concrete handvaten in de omgang

 In kleine stapjes proberen iemand (gevoel van) controle terug te geven
 Forceer de cliënt niet, maar ga ook niet teveel mee in
vermijdingsgedrag.
 Positief bekrachtigen
 Gezamenlijk doelen stellen
 Ontspannings- en kalmeringstechnieken

103
Q

Behandeling van Trauma- en stressgerelateerde stoornissen

A
  • Psycho educatie
  • CGT, cognitieve herstructurering van de betekenis van de traumatische gebeurtenis
  • EMDR (eye movement desentization and reprocessing)
  • Psychofarmaca is mogelijk
  • Exposure (in vivo, in vitro imaginaire)
104
Q

Somatische-symptoomstoornis
en verwante stoornissen (SSS)

vertel algemeen
drie stoornissen
behandeling

A

Worden gekenmerkt door lichamelijke klachten die voor veel
lijdensdruk zorgen. Dagelijks leven wordt beheerst door gedachten, gevoelens en gedragingen over of door deze lichamelijke klachten.

Somatische-symptoomstoornis en verwante stoornissen SSS
Minstens 6 maanden aanwezig zijn.
Lichamelijke klachten staan op de voorgrond, Duidelijke lijdensdruk, Beperkingen in het functioneren, Nb:
ongeveer 80% van de algemene bevolking heeft minimaal een of meer, lichamelijke klachten per week. verdwijnt vaak spontaan.

Somatische symptoom stoornis: DSM-IV: ongedifferentieerde somatoforme stoornis
- Lichamelijke klachten die de betrokkene beperken
 - Extreme gedachten, gevoelens of gedragingen die samenhangen met
- lichamelijke klachten of met zorgen hierover. Extreme ongerustheid, tijd en
- energie hieraan besteden.
- Het hebben van klachten is continu, hoewel de specifieke klachten kunnen wisselen.

Conversiestoornis
Veranderingen die optreden in de willekeurige motorische of sensorische functies die niet het gevolg zijn van een
neurologische of andere somatische aandoening.

Nagebootste stoornis

Voorwenden van somatische of psychische klachten of verschijnselen, of het doelbewust opwekken van
verwonding of ziekte bij zichzelf of een ander waarbij de misleiding aantoonbaar is (vroeger
Munchhausensyndroom). Of er wel of geen externe beloning tegenover staat.
Nagebootste stoornis opgedrongen aan iemand anders (vroeger Munchhausensyndroom by proxy).

**Ziekteangststoornis **
Minstens 6 maanden aanwezig.
DSM-IV: Hypochondrie
- Preoccupatie met het hebben of krijgen van een ernstige ziekte
- Er zijn geen of slechts milde lichamelijke klachten. Preoccupatie bij klachten is buitenproportioneel.
- Veel angst en zorg over eigen gezondheid
- Extreem gericht zijn op de controle van de gezondheid of op het vermijden van ziekenhuizen e.d.
Klachtenanamnese Eigenlijk altijd:
-Somatische dimensie
-Cognitieve dimensie
-Emotionele dimensie
-Gedragsdimensie
-Sociale dimensie

**Behandeling **somatisch-symptoomstoornis,ziekteangststoornis, psychische factoren die somatische
aandoeningen beïnvloeden
Doel: betere manier met de lichamelijke klachten leren omgaan. Hierdoor is het makkelijker om een cliënt
met een lichamelijke klacht voor een psychologische behandeling te motiveren.

 Cognitieve gedragstherapie
 Ontspanningsoefeningen, aandacht training, exposure en responspreventie,
 exposure and graded activity, systeeminterventies rond de klacht.
 Farmacotherapie; antidepressiva

105
Q

Disruptieve, impulsbeheerings-
en andere gedragsstoornissen
vertel algemeen
zes stoornissen en de belangrijkste kenmerken daarvan

A

Psychische stoornissen die worden gekenmerkt door problemen met het reguleren van emoties en gedragingen. Deze stoornissen leiden vaak tot conflicten met autoriteiten, overtreding van sociale normen, en kunnen negatieve gevolgen hebben voor de betrokkenen en hun omgeving.
(minimaal 6 maanden op de meeste dagen min 1x per week)

1. Oppositionele-opstandige stoornis (ODD)
Een patroon van prikkelbaar of boos humeur, ruziezoekend en uitdagend gedrag, of wraakzucht dat
minstens zes maanden aanhoudt.
Symptomen: Frequent verlies van geduld, ruzie maken met volwassenen, opzettelijk anderen irriteren, weigeren om zich aan regels te houden, schuld afwijzen, en wrok of wraakzucht tonen.
Gevolgen: Moeilijkheden thuis en op school, conflicten met leeftijdsgenoten en volwassenen.

2. Normoverschrijdend-gedragsstoornis (CD)
Herhaaldelijk en aanhoudend patroon van gedrag waarin de grondrechten van anderen of belangrijke leeftijdsadequate normen of regels worden geschonden. minstens 6mnd aanwezig.
Symptomen: Agressie tegen mensen en dieren, vernietiging van eigendom, bedrog of diefstal, ernstige
schendingen van regels.
Gevolgen: Problemen met justitie, moeilijkheden in relaties, en academische of werkgerelateerde
problemen.

3. Periodiek explosieve stoornis (IED)
Terugkerende uitbarstingen van **impulsieve agressiviteit **die buiten proportie zijn ten opzichte van de situatie.
Symptomen: Woede-uitbarstingen, fysiek of verbaal geweld, schade aan eigendommen of lichamelijk letsel
toebrengen.
Gevolgen: Problemen in interpersoonlijke relaties, juridische problemen, werk- of schoolgerelateerde
problemen.

4. Antisociale persoonlijkheidsstoornis (ASPD)
Een doordringend patroon van onverschillig en schending van de rechten van anderen, beginnend in de kindertijd of vroege adolescentie en voortzettend in de volwassenheid.
Symptomen: Oneerlijkheid, impulsiviteit, prikkelbaarheid en agressiviteit, roekeloosheid,
onverantwoordelijkheid, gebrek aan berouw na het kwetsen of bestelen van anderen.
Gevolgen: Chronische problemen met de wet, instabiliteit in werk en relaties, risico op misbruik van
middelen.

5. Pyromanie
Herhaalde opzettelijke brandstichting, gepaard met fascinatie voor vuur en opluchting of voldoening na het
aansteken van een brand.
Symptomen: Ongegronde brandstichting, spanning of opwinding voor het aansteken van een brand, sterke interesse in brand en de gevolgen ervan.
Gevolgen: Juridische problemen, gevaar voor zichzelf en anderen, schade aan eigendom.

6. Kleptomanie
Herhaaldelijk onvermogen om de impuls te weerstaan om objecten te stelen die niet nodig zijn voor
persoonlijk gebruik of hun monetaire waarde.
Symptomen: Sterke drang om te stelen, opluchting of voldoening tijdens het stelen, gevoelens van schuld of schaamte na de diefstal.

106
Q

Aanpassingsstoornissen
vertel algemeen en behandeling

A

Valt onder trauma- en stressorgerelateerde stoornissen

Psychisch aandoening waarbij sprake is van aanhoudend stress
na een ingrijpende verandering in iemands leven.
Symptomen zijn een reactie van je lichaam en geest die je binnen drie maanden op een stressfactor hebt gekregen.
= wanneer iemand moeite heeft om zich aan te passen
Aan een grote verandering of moeilijke gebeurtenis, zoals
scheiding of verlies. Het kan leiden tot verdriet, angst of problemen in dagelijks leven.

Behandeling van aanpassingsstoornissen is gericht op het verminderen van symptomen en het verbeteren van de
aanpassingsvaardigheden van de persoon. Dit omvat vaak:
Psychotherapie: Zoals cognitieve gedragstherapie (CGT), die helpt bij het ontwikkelen van
copingstrategieën en het verbeteren van emotioneel functioneren.
Ondersteunende interventies: Stressmanagementtechnieken, gezins- of systeemtherapie, en soms
psycho-educatie.

Medicatie: Kortdurende medicamenteuze behandelingen kunnen worden overwogen voor specifieke symptomen,
zoals angst of depressie.

107
Q

verschil classificatie en diagnose

A

Classificatie richt zich op het organiseren en categoriseren van gezondheidsproblemen in systematische categorieën,
terwijl diagnose zich richt op het identificeren en benoemen van een specifiek gezondheidsprobleem bij een individu.

108
Q

Wat is het bio-psychosociaal model

A

bio-psychosociaal model → Hier moeten gezondheidsproblemen worden benaderd vanuit 3 invalshoeken.
- biologische, psychische en een sociale invalshoek.

109
Q

Beschrijf stress/angst

A

Adrenaline
Hypothalamus-hypofyse-bijnier-as
Twee wegen (onder- en bovenbrein):
onbewust via amandelkern ‘quick and dirty’
bewust via de (prefrontale) cortex, langzaam en analytisch

Stresshormonen stimuleren reflexen, ze verhogen de hartslag en de bloeddruk, en ze zorgen ervoor dat er extra energie vrijkomt in de spieren zodat je op de situatie kan reageren door te ‘vluchten’ of te ‘vechten’. De belangrijkste drie stresshormonen zijn cortisol, adrenaline en noradrenaline.

gevolg van adrenaline is de vlucht, vecht, bevries reactie

Stress start in de hypothalamus
De hypothalamus maakt stresshormoon cortisol aan
Cortisol activeert de hippocampus, want die moet stress afremmen.
Bij teveel stress raakt de hippocampus dus overwerkt.
Een overwerkte hippocampus uit zich ook in geheugenproblemen, depressie en angststoornissen. Dit is dan ook de reden dat veel mensen die last hebben van bijvoorbeeld langdurige stress of burn-out geheugen- en concentratieproblemen hebben.
En teveel stress beschadigt de frontale lob, die de amygdala moet remmen
De amygdala wordt onvoldoende geremd
Een ongeremde amygdala ontketent negatieve emoties
Negatieve emoties wakkeren stress aan in de hypothalamus

En de cirkel is rond…

110
Q

Stress en het brein

A

Stress en het brein ( info uit boek )
Informatie komt binnen in de thalamus. Daarna wordt het op twee manieren verwerkt. De eerste route is naar de amandelkern. Daar wordt alarm geslagen richting de hypothalamus (H). De hypothalamus zet de stressreactie in gang via het sympathische zenuwstelsel en de HHB (Hyppothalamus 🡪 Hypofyse 🡪 Bijnierenas). Als via het bloed hormonen bij de grote hersenen zijn aangekomen (via de HHB as) heb je al een primaire reactie gegeven. Dat process loopt veel trager. Je kunt dus pas veel later ‘bewust’ de leiding nemen als je te maken krijgt met voor jou stressvolle situaties.

111
Q

Wat is de houding van PST bij persoonlijkheidsstoornissen

A

Begripvolle en ondersteunende houding.
Hoop geven.
Let op bij dwangmatige persoonlijkheid ( behandeling perfect volgen )
empathisch confronteren
Vaak comorbiditeit –> angst depressie eetproblemen verslaving ADHD of PTSS
samenwerking met andere disciplines noodzakelijk

112
Q

Verschil ADHD en ADD

A

beide aandachtstoornissen

ADHD –> hyperactief en impulsief
ADD –> problemen aandacht en concentratie zonder hyperactiviteit.