Korean verbs KR-NE Flashcards
1
Q
하다
A
doen
2
Q
가다
A
gaan
3
Q
오다
A
komen/ zijn
4
Q
먹다
A
eten
5
Q
사다
A
kopen
6
Q
만나다
A
ontmoeten
7
Q
주다
A
geven
8
Q
있다
A
bestaan/ hebben
9
Q
없다
A
niet bestaan/ niet hebben
10
Q
보다
A
zien
11
Q
자다
A
slapen
12
Q
읽다
A
lezen
13
Q
쓰다
A
schrijven
14
Q
살다
A
leven
15
Q
만들다
A
maken
16
Q
좋다
A
goed vinden/ zijn
17
Q
좋아하다
A
leuk vinden
18
Q
알다
A
weten
19
Q
모르다
A
niet weten
20
Q
생각하다
A
denken
21
Q
듣다
A
luisteren
22
Q
배우다
A
leren
23
Q
말하다
A
spreken
24
Q
공부하다
A
studeren
25
일어나다
opstaan
26
앉다
zitten
27
웃다
lachen
28
울다
huilen
29
걷다
lopen
30
달리다
rennen
31
입다
dragen
32
춤추다
dansen
33
운전하다
(auto) rijden
34
타다
rijden
35
주문하다
bestellen
36
찍다
(een foto) nemen
37
빌리다
lenen
38
전화하다
bellen (op telefoon)
39
가르치다
les geven/ iets aan iemand leren
40
청소하다
schoonmaken
41
멀다
ver (weg)
42
가깝다
dichtbij zijn
43
놀다
spelen
44
도와주다
helpen
45
찾다
vinden
46
열다
open (gaan)
47
닫다
dicht (gaan)
48
멈추다
stoppen
49
덥다
warm zijn
50
춥다
koud zijn
51
싫다
haten (hatelijk zijn)
52
눕다
liggen
53
어렵다
lastig zijn
54
쉽다
makkelijk zijn
55
잡다
(iets) grijpen/ pakken
56
놀라다
verrast zijn
57
고르다
kiezen
58
빠르다
snel zijn
59
느리다
langzaam zijn
60
물어보다
vragen
61
귀엽다
schattig zijn
62
믿다
geloven
63
보내다
sturen
64
다르다
anders (zijn)
65
기다리다
wachten
66
팔다
verkopen
67
무섭다
eng (zijn)
68
바꾸다
veranderen
69
자르다
knippen
70
받다
krijgen
71
나가다
uitgaan
72
들어오다
binnen komen
73
필요하다
nodig hebben
74
일하다
werken
75
쉬다
rusten/ ontspannen/ uitrusten
76
운동하다
oefenen (work-out)
77
산책하다
wandelen
78
요리하다
koken
79
이야기하다
praten
80
걱정하다
(zich) zorgen maken
81
준비하다
voorbereiden
82
크다
groot (zijn)
83
작다
klein (zijn)
84
아프다
pijn hebben
85
끝나다
af/ klaar zijn
86
밀다
duwen
87
예쁘다
mooi zijn
88
당기다
trekken
89
같다
hetzelfde zijn
90
죽다
dood gaan
91
누르다
drukken
92
거짓말하다
liegen
93
약속하다
beloven
94
기억하다
herinneren
95
시작하다
beginnen
96
사용하다
gebruiken
97
대답하다
antwoorden
98
소개하다
voorstellen
99
출발하다
vertrekken
100
도착하다
aankomen