koolstofverbindingen in organismen Flashcards

1
Q

sachariden

A
  • suikers, koolhydraten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

monosachariden

A
  • glucose, fructose, galactose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

disachariden

A
  • 2 geschakelde monosachariden
    ° sacharise, lactose, maltose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

polysachariden

A
  • groot geschakelde monosachariden
    ° zetmeel, glycogeen, cellulose, chitine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

glucose

A
  • druivensuiker
  • energie vrijzetten (ATP)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

fructose

A
  • vruchten
  • energiebron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

galactose

A
  • vertering van melkproducten
  • energiebron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sacharose

A
  • planten (suikerriet)
  • energiebron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

lactose

A
  • melksuiker
  • melk
  • energiebron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

maltose

A
  • moutsuiker
  • ontstaan uit zetmeel in gekiemde zaden
    -gekiemde gerst: maltose -> alcohol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zetmeel

A
  • plantaardig reservesuiker
  • energiebron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

glycogeen

A
  • dierlijke reservesuiker
  • opslag in lever en spieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cellulose

A
  • structurele polysacharide
  • zeer sterke vezels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

chitine

A
  • exoskelet van geleedpotigen
    (insecten; schaaldieren; spinachtige)
  • celwand funghi
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lipiden

A
  • vetten, oliën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

triglyceriden

A
  • glycerol + 3 vetzuren
  • verzadigde (enkele binding) vetzuren
  • onverzadigde (dubbel convalente) vetzuren
    ° isolatie
    ° bescherming
    ° energiereserve
    ° waterstoting
17
Q

fosfolipiden

A
  • glycerol + fosfaatgroep + 2 vetzuren
  • structurele lipiden
18
Q

steroïden

A
  • 4 koolstofringstructuren
  • cholestrol
    ° membranen
    ° vertrekpunten van oa vit D, hormonen, galzouten
19
Q

proteïnen

A
  • eiwitten
  • aaneenschakeling van aminozuren
    ° 20 verschillende, 9 essentiële
  • binding en transport van gassen
    ° hemoglobine
  • hormonen
    ° insuline
  • enzymen
  • structuurelement
    ° keratine (nagels, huid)
  • spiercontractie
    ° actine en myosine
  • bescherming
    ° antistoffen
    ° fibrinogeen
  • intracellulair transport
  • voeding en opslag
    ° moedermelk
    ° eieren
    -toxine
    ° neurotoxines
  • botuline
  • cobratoxine
20
Q

vorming polypeptiden

A

peptidebinding

21
Q

polypeptideketens krijgen ruimtelijk structuur

A
  • proteïne
  • essentieel voor functie
22
Q

primaire structuur

A
  • opeenvolgende aminozuren
23
Q

secundaire structuur

A
  • α-helix, β-sheet
  • H-bruggen
24
Q

tertiare structuur

A
  • o.a. S-bruggen
  • Vorming 1 domein
25
Q

quaternaire structuur

A
  • verschillende domeinen
26
Q

nucleïnezuren

A
  • aaneenschakeling van nucleotiden
27
Q

1 DNA

A
  • desoxyribonucleïnezuur
  • nucleotiden
  • suikergroep: desoxyribose
  • fosfaatgroep
  • Base: 4 verschillende
    ° Adenine A
    ° Cytonine C
    ° Guanine G
    ° Thymine T
28
Q

2 DNA

A
  • ruimtelijke structuur
    ° dubbele helix
    ° suikerfosfaatgroepen
    ° basenparen:
    -> A en T
    -> G en C
    Functie:
  • genetisch materiaal
  • instructie voor aanmaak proteïen
29
Q

1 RNA

A
  • ribonucleïnezuur
  • nucleotiden
  • fosfaatgroep
  • Base: 4 verschillende
    ° Adenine A
    ° Cytonine C
    ° Guanine G
    ° Uracil U
30
Q

2 RNA

A
  • ruimtelijke structuur
    ° enkelstrengig
    Functie:
  • structurele functie (rRNA)
  • overbrengen informatie van DNA naar ribosomen voor aanmaak proteïne