kindergedragstherapie Flashcards

empirische benadering van psychologische problemen

1
Q

kindergedragstherapie

A

empirische benadering van psychologische problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gedrag

A

alle waarneembare motorische en sociale gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn specifieke kenmerken die CGT bij kinderen van andere interventies onderscheidt?

A
  1. ontwikkelingsperspectief
  2. samenwerking met omgeving
  3. gedragstherapie al probleemoplossend proces
  4. doen
  5. therapeut als coach
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

coach

A

persoon die op basis van ervaring iemands vaardigheden versterkt en zijn ontwikkeling leidt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

collaborator

A

iemand die samen met jou ergens aan werkt, die niet op alles een antwoord heeft maar wel suggesties doet hoe je het kan aanpakken en kan nagaan of dat iets op jou van toepassing is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

doelstellingen therapie

A
  1. uitbreiding gedragsmogelijkheden
  2. wijze waarop informatie verwerkt wordt
  3. verminderen emotionele problematiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gedragstherapeutisch proces

A

verzameling van samenhangende keuzemoment waarop therapeut en cliënt bepalen hoe zij verder gaan met de behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Fase 1

A

Kennismaking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

aandachtspunten kennismaking

A
  1. taalgebruik
  2. begrijpelijke uitleg therapie
  3. belang om concreet over gedrag te praten
  4. geen jargon
  5. geen schoolse benadering
  6. wees bewust van rol
  7. benadruk belang van huiswerk
  8. gedragstherapie is een leerproces met als doel dat ouders en het kind beter gaan functioneren en leren problemen zelf op te lossen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

fase 2

A

probleeminventarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

aandachtspunten probleeminventarisatie

A
  1. taalvaardigheid
  2. rolverwachtingen
  3. faseproblematiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

HT

A

hypothetische samenhang tussen verschillende klachten, onderliggende problemen en in stand houdende factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

CC leidt tot:

A
  1. systematisch cognitief-theoretisch kader voor de problemen
  2. betere beschrijving van en inzicht in de problemen
  3. therapeutische werkrelatie
  4. meer doelgerichte therapeutische interventies
  5. geïndividualiseerde behandelprotocollen
  6. concrete behandelresultaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

praktische overwegingen bij de keuze van het probleemgedrag

A
  1. sleutelpositie gedrag
  2. veranderbaarheid
  3. gevolgen van gedragsverandering
  4. mogelijkheden cliënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

fase 3

A

analyse en probleemdefiniëring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

fase 4

A

behandelingskeuzen

17
Q

overwegingen bij de keuzen van behandeldoelen

A
  1. crisis oplossen
  2. toegankelijke problemen
  3. vertalen probleem in leerdoele
  4. focus op aanleren van nieuw gedrag
  5. fasering
  6. taxeren pedagogische (onmogelijkheden) ouders
18
Q

Fase 5

A

behandelfase

19
Q

basisvaardigheden in de uitvoeringsfase

A
  1. goede werkrelatie met ouders van verschillende culturele en gezinsachtergronden
  2. werken met ouders die niet meer met elkaar communiceren
  3. omgaan met ouders met psychische problematiek
    werkrelatie met professionals
20
Q

basisvaardigheden voor werken met kinderen

A
  1. sociaal bekrachtigende, cliëntgerichte grondhouding: empathie, echtheid
  2. Bekrachtiging en modeling van een directe, open wijze van communiceren
  3. directiviteit: didactische, speelse, concrete en stimulerende opstelling
  4. structurering: aangeven van grenzen in tijd, ruimte en regels
  5. aansluiting bij leeftijd, ontwikkelingsfase, cogntieve, emotionele en sociale mogelijkheden in communicatie tn therapie
21
Q

fase 6

A

overwegingen bij evaluatie en afronding

22
Q

klassieke gedragsassessment

A

probleemgedrag gerelateerd aan omgevingscondities

23
Q

casusconceptualisatie

A

proces waarbij therapeut en cliënt samen werken aan het beschrijven, verklaren en kiezen van doelgedragingen

24
Q

commitmentfase

A

fase waarin overeenstemming wordt bereikt tussen hulpverlener en cliënt over de doelen en werkwijze

25
beschermende factoren
verminderen de invloed van negatieve factoren, 4 niveaus: 1. organisch niveau 2. intrapersoonlijk niveau 3. interpersoonlijk niveau 4. hogere-orde
26
voordelen van observatie
1. objectiviteit in de natuurlijke omgeving 2. grotere externe of ecologische vailiditeit 3. info over functie gedragingen 4. invloed op samenwerking
27
time sampling
turven van gedrag in korte observatieperiode
28
event sampling
komt het voor en hoe lang
29
interval sampling
interval waarin aan of afwezigheid wordt gescoord
30
doel van CCC
1. behandeling leiden 2. verlichting stress 3. vergroten weerbaarheid
31
criteria bij probleemkeuze
1. centraliteit 2. waarschijnlijkheidswaarde 3. problematische waarde 4. concretiseerbaarheid 5. behandelbaarheid 6. leeftijd kind (extra bij kinderen)
32
componenten van probleemgedrag
1. fysieke omgeving 2. activiteit 3. overt gedrag 4. covert gedrag 5. personen
33
FA
operante leerparadigma
34
BA
klassieke leerparadigma
35
ocasion setters
stimuli die de context vormen waarbinnen de CS via de US-UR-representatie een bepaalde betekenis krijgt