Kerstexamens Flashcards
De onderzoeksvraag
Een vraag waarin je formuleert wat je gaat onderzoeken
De hypothese
Is een voorspellend antwoord op de onderzoeksvraag
De benodgdheden
Zijn voorwerpen of stoffen dat je nodig hebt om een expiriment uit te voeren
De werkwijze
Is een stappenplan van hoe je te werk moet gaan tijdens een onderzoek
De waarneming
Is een objectieve vaststelling aan de hand van je zintuigen
De interpertatie
Is een eigen subjectieve vaststelling
De grootheid
Is iets wat gemeten moet worden
De eenheid
Is een maat waarin een grootheid wordt uitgedrukt
Het meetbereik
Is de maximale waarde die een meettoestel kan bepalen
De nauwkeurigheid
Is de kleinste schaalverdeling die een meettoestel kan bepalen
Het besluit
Is een duidelijk antwoord op een onderzoeksvraag
De reflectie
Is een moment waarop je even stilstaat bij en nadenkt over het uitgevoerde experiment toets,taak om in de toekomst gelijkaardige problemen nog beter op te lossen
Determineren
Is het benoemen van een voorwerp of levend wezen aan de hand van blijvende kenmerken die niet veranderen in de loop der tijd
Het organisme
Is een levend wezen dat alle levensverschijnselen bezit
De levensverschijnselen
Zijn de eigenschappen die alle levende organismen bezitten. Er zijn zeven levensverschijnselen: ademen, voeden, uitscheiden, waarnemen, bewegen, groeien, en voortplanten
Levenloos
Is een toestand voor een organisme dat nooit heeft geleefd
Dood
Is een toestand voor een organisme dat niet meer leeft maar het wel ooit deed
De biotoop
Is een plaats waar organismesn samenleven onder een bepaalde omgevingsfactoren
De biotopische factoren
Zijn alle organismen die in een biotoop leven en die ook beïnvloeden. Dat zijn onder andere planten, dieren, zwammen en bacteriën.
De abiotopische factoren
Zijn alle levenloze omgevingsfactoren die een biotoop kenmerken en beïnvloeden. Dat zijn onder andere temperatuur , vochtigheid, lichtsterkte, windsterkte, geluidsterkte en bodemsoort.
De bloemplant
Is een plant die tijdens een bepaalde periode van het jaar bloemen kan dragen
Het gewervelde dier
Is een dier met wervelkolom
Het ongewervelde dier
Is een dier zonder wervelkolom
Het meettoestel
Is een toestel waarmee je een welbepaalde abiotische factor kunt meten.
De voedselrelatie
Is een relatie tussen organismen waarbij het ene organisme het andere opeten
De producent
Is een groene plant die zelf zijn eigen voedsel aanmaakt
De consument
Is een dier dat zich voedt met andere organismen
De herbivoor
Is een dier dat enkel planten eet
Carnivoor
Is een dier dat enkel vlees eet
De omnivoor
Is een dier dat zowel plantaardig als dierlijk voedsel eet
De voedselketen
Is een aneenschakeling van organismen of schakels waarbij de vorige schakel als voedsel dient voor de volgendeo
Het voedselweb
Is een verzameling van voedselketens die met elkaar verbonden zijn
De voedselpiramide
Is een ruimtelijke voorstelling van de voedselketen, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal organismen en hun eetpatroon
Het ecologische evenwicht
Is een stabiele toestand in de biotoop waarbij er voldoende voedeel is voor elk organismen
De opruimer
Is een organismen dat zich voedt met dode organismen delen of uitwerpselen ervan. Ze hoeven niet te jagen voor voedsel. Ze ruimen het natuurlijk afval op
De detrivoor
Is een organisme dat zich voedt met dood organisch materiaal. Het is een opruimer die het voorbereidende werk doet voor de reducenten. Voorbeelden zijn mestkevers pissebedden oorwormen regenwormen maden aasgier en hyena’s
De reducent
Is een organisme dat de resten van dood organisch materiaal afbreekt en ze omzet in mineralen. Voorbeelden zijn bactiën en zwammen
De voedselkeingloop
Is een gesloten voedselrelatie waarin de reducenten de voedselkringloop sluiten door dood organisch materiaal om te zetten in mineralen
De predator
Is een organisme dat jaagt op andere dierlijke organisme om ze op te eten
Het dieptezicht
Is het kijken met beide ogen om de afstand tot een voorwerp (of prooi) in te schatten. Dieren met vooraan geplaatste ogen hebben een groot dieptezicht (maar klein gezichtsveld)
Dieren met zijdelings ingeplante ogen hebben een klein dieptezicht ( maar groot gezichtsveld)
Het prooidier
Is een dier dat opgegeten wordt
Het gezichtsveld
Is het beeld dat bekeken kan worden zonder hoofd of ogen te bewegen.
Diepen met zijdelings geplaatste ogen hebben een klein diepte zicht