Kennis Blok 9 Keuzes & Dilemma's Flashcards

1
Q

Moraliteit

A

Opvatting in de samenleving over goed en fout menselijk gedrag. Normen die van generatie op generatie worden overgedragen en waarvan het bestaan voorafgaat aan de aanvaarding ervan door individuele mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Moreel standpunt kan gebaseerd zijn op

A
  • Vooroordelen
  • Emotionele reacties
  • Valse feitelijke voorstellingen
  • Overtuigingen van anderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Niet normatieve benadering van moraliteit

A

Onderzoekt moraliteit zonder directe morele oordelen te vellen -> 2 soorten:
o Descriptieve (beschrijvende) ethiek: beschrijft hoe morele normen feitelijk functioneren in verschillende culturen en tijdperken.
o Meta-ethiek: analyseert concepten zoals ‘goed’ en ‘kwaad’ en bestudeert hoe morele kennis wordt opgebouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Normatieve benadering van moraliteit

A
  • Beantwoordt de vraag: “Welke morele normen zouden ons gedrag moeten sturen?”
  • Twee soorten normatieve ethiek:
    o Algemene normatieve ethiek: richt zich op fundamentele morele principes (bijv. rechtvaardigheid)
    o Toegepaste ethiek (praktische ethiek): past morele principes toe op specifieke situaties (bijv. ethiek in de geneeskunde)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cultuur relativisme

A

Moraliteit is contextgebonden, dus in verschillende culturen verschillende moraliteiten. Wat moreel juist is in de ene cultuur, kan in een andere cultuur als verkeerd worden beschouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Normatief relativisme

A

Er is één universele moraal, dit zijn bepaalde waarden en principes die we allemaal accepteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pluralisme

A

Ethische theorie die stelt dat de verscheidenheid aan morele waarden, normen, idealen, plichten en deugden niet gereduceerd kan worden tot één morele superwaarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gemeenschappelijke moraliteit (common morality)

A
  • universele morele normen = set van fundamentele morele principes die in alle culturen en samenlevingen voorkomen
  • is het product van menselijke ervaring en geschiedenis, gedeeld door iedereen
  • omvat morele overtuigingen, niet de normen die aan deze overtuigingen voorafgaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bepaalde moraliteit (particular morality)

A
  • Veel normen gelden niet voor alle mensen in alle omstandigheden -> deze normen zijn niet vaag en abstract maar specifiek en rijk aan inhoud
  • Particular moraliteiten voorzien in verantwoordelijkheden, professionele normen, enz. (bijv. medische professionele moraliteit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Principes

A

Reeks niet-gespecificeerde normen:
- Respect voor autonomie
- Niet-schaden
- Weldoen
- Rechtvaardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Regels

A

Meer specifiek dan principes:
- Inhoudelijke normen
- Autoriteit normen
- Procedurele normen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Weldoen

A

Goed doen. Het nemen van positieve stappen voor het welzijn van patiënten, cliënten of burgers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wederkerigheid

A
  • Verplichting om goed te doen kan voortkomen uit het ontvangen van voordelen van andere mensen
  • Plicht om iets goeds terug te geven
  • Wederkerigheid is een voorwaarde voor evenwicht in duurzame relaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Niet-schaden

A

men zou andere geen kwaad of schade mogen aanrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Respect voor autonomie

A

zelfbestuur:
- Vrijheid: onafhankelijkheid van controlerende invloeden (eigen keuzes maken)
- Agency (handelingsmogelijkheid): vermogen om bepaalde keuzes te maken en hun gevolgen te begrijpen en daarnaar te handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rechtvaardigheid

A

Eerlijke, rechtvaardige en passende behandeling in het licht van wat iemand verschuldigd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Distributieve rechtvaardigheid

A

Eerlijke verdeling van voordelen en lasten (benefits and burdens):
- Voordelen: medicijnen, ziekenhuiszorg
- Lasten: betaalde premies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kunnen lusten en lasten eerlijk verdeeld worden?

A
  • Formele principes: gelijken moeten gelijk behandeld worden en ongelijken moeten ongelijk behandeld worden
  • Materiële principes: geeft inhoud aan het formeel principe en bepaalt wanneer ongelijke behandeling gerechtvaardigd is -> bepaald criteria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Morele dilemma’s

A

Conflicten tussen morele normen, wat leidt tot ethische dilemma’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Prima facie

A

In eerste instantie lijkt soms een bepaalde norm bindend, maar in situaties met meerdere morele normen kunnen prima facie-plichten botsen. In dat geval moet je een afweging maken om te bepalen welke plicht zwaarder weegt in de specifieke context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Framing

A

Het vormgeven van de interpretatie van een sociaal probleem -> hoe we naar een probleem kijken en het definiëren, en bijgevolg over de oplossingen die we voorstellen. Er liggen (vaak impliciete) normen ten grondslag aan deze frames

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Stone: policy paradox/beleidsparadox

A

Beleidskwesties zijn verschillende, tegenstrijdige dingen tegelijkertijd. “Iets kan niet twee verschillende dingen tegelijk zijn. Twee tegenstrijdige interpretaties kunnen niet allebei waar zijn.” Wat voor de ene groep een efficiënte oplossing lijkt, kan voor een andere groep een groot probleem vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Rationalisatieproject

A

Doen alsof beleidsvragen rationele, technische vragen zijn die op een rationele en neutrale manier kunnen worden opgelost -> i.p.v. alles volledig rationeel te willen ordenen, moeten we accepteren dat morele besluitvorming vaak flexibel en situationeel is -> emoties, context en gezond verstand spelen ook een belangrijke rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Thompson: Ethics of neutrality

A

Ambtenaren moeten slechts beleid uitvoeren en zich neutraal moeten opstellen, zonder eigen morele oordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Thompson: Ethics of structure
Morele verantwoordelijkheid ligt als geheel bij de organisatie en niet bij individuele ambtenaren
26
Bedrijfsethiek (healthcare management ethics)
- Vereist meer het dan naleven van wetten en regels -> we verwachten van organisaties in de gezondheidszorg dat ze 'goed doen' - Vereist meer dan integriteit -> vermogen om problemen te begrijpen vanuit het perspectief van degenen die weinig kans hebben om gehoord te worden
27
Prioritaire principes van bedrijfsethiek
1. Individuele basisrechten = wat iedereen zou moeten respecteren of krijgen, gewoon omdat hij/zij een mens is 1. Algemeen belang/gemeenschapsbelang = welzijn van de grotere gemeenschap waarin de organisatie bestaat en waarin zij dient 2. Belangen van de organisatie of instelling 3. Individueel eigenbelang = individuele goede dingen van het leven of de dingen die mensen willen
28
CEG: rule-based benadering om integriteit in organisatie te bevorderen
Opstellen en naleven van regels om oninteger gedrag te voorkomen en aan te pakken -> geschikt voor situaties waarin oninteger gedrag duidelijk is en directe maatregelen nodig zijn
29
CEG: value-based benadering om integriteit in organisatie te bevorderen
het sturen op kernwaarden (openheid en bespreekbaarheid) -> stimuleert ethische reflectie en intrinsieke motivatie bij medewerkers om moreel verantwoord te handelen. Essentieel voor complexe en ambigue situaties waarin medewerkers zelf morele afwegingen moeten maken
30
Molewijk: moreel beraad
Gestructureerde dialogen waarin zorgprofessionals hun eigen morele vraagstukken inbrengen -> ethicus fungeert als facilitator en gebruikt diverse gespreksmethoden om zowel antwoorden op casuïstiek te vinden als morele competenties te ontwikkelen
31
Autonome handeling
Men kiest bewust voor handelen: - Opzettelijk (met een plan) - Met begrip (tot op zekere hoogte) - Zonder controlerende invloeden
32
Atkinds: relationele autonomie
- Individuele keuzes worden altijd beïnvloed door sociale relaties en contextuele factoren, zoals familie, cultuur en maatschappelijke normen. - Autonomie is alleen onafhankelijk, maar gaat ook om ondersteuning en verbondenheid met anderen.
33
Vormen van beïnvloeding
- Dwang: een geloofwaardige en dienende bedreiging gebruiken om een ander persoon te controleren - Overtuiging: probeert cognitieve/emotionele reactie van overgehaalde persoon op te roepen - Manipulatie: gebeurt onder andere door informatie (onvolledig, vals, misleidend)
34
Paternalisme
iemand neemt beslissingen voor een ander om diens welzijn of belangen te beschermen -> autonomie wordt beperkt -> overheid treed op als vader
35
Zacht paternalisme
Ingrijpen is gerechtvaardigd als een persoon niet volledig geïnformeerd is of niet in staat is om rationele keuzes te maken -> doel: persoon beter informeren of beschermen tegen fouten in hun besluitvorming
36
Hard paternalisme
Persoon of instantie grijpt in in iemands keuzes, zelfs als die persoon volledig geïnformeerd is en in staat is om rationele beslissingen te nemen -> autonomie van de persoon direct beperkt
37
Libertarische paternalisme
Gedragsbeïnvloeding door nudging (= burger beïnvloeden door ze subtiele prikkels te geven)
38
Consequentialistisme
Acties zijn moreel goed of fout volgens de balans van hun goede en slechte gevolgen -> een handeling zelf is niet moreel betekenisvol, maar alleen de gevolgen of het resultaat van deze handeling is dat wel -> wanneer een handeling tot een beter resultaat leidt dan wanneer de handeling niet wordt uitgevoerd, wordt de handeling een morele verplichting
39
Kant: deontologie
Niet het gevolg van een handeling, maar de handeling zelf is moreel goed of fout -> de moraliteit van een handeling hangt af van de overeenstemming ervan met een objectieve en universeel geldige morele regel. Plichten en gedragsregels vormen een leidraad voor menselijk gedrag.
40
Utilitarisme
Maximaliseren van maatschappelijk nut -> beoordeelt handelingen en/of praktijken en instellingen uitsluitend in termen van algemeen netto voordeel
41
Libertarisme
maximaliseren/beschermen van vrijheid en eigendom -> rechtvaardige procedures i.p.v. rechtvaardige uitkomsten. Alleen corrigeren voor oneerlijke nadelen, niet voor ongelukkige nadelen.
42
Communautarisme
mensen zijn onlosmakelijk verbonden met de gemeenschappen waarin zij leven -> moraliteit ontstaat vanuit tradities, cultuur en waarden van specifieke gemeenschappen
43
Egalitarisme
Gelijke mate van vrijheid en gelijke toegang. Ongelijkheden in sociale primaire goederen (onderwijs, zorg) zijn alleen toegestaan als het iedereen ten goede komt -> eerlijke en gelijke kansen -> positieve verplichting om belemmeringen (ziekte) te verminderen als ze gelijke kansen in de weg staan (variëteiten elimineren). Ongelukkige effecten worden gecorrigeerd met hulp of met het aanbieden van collectieve voordelen (compensatie van nadelen)
44
Capaciteiten
capaciteiten zijn essentieel voor een bloeiend leven -> capaciteiten zijn de echte vrijheden die mensen hebben om hun potentiële doen en laten te bereiken -> men heeft alle vereiste middelen om te doen of bereiken wat men wenst
45
Welzijn
Alles wat nodig is voor het realiseren van kerndimensies van welzijn
46
Soorten toewijzing van schaarse middelen bij besluitvorming
- Verdelen van het uitgebreide sociale budget - Toewijzen binnen het gezondheidsbudget - Toewijzen met gerichte budgetten - Toewijzen van schaarse behandelingen voor patiënten
47
Hunter: rantsoeneringsmechanismen
- Afschrikking: co-payment - Vertraging: wachtlijst - Afbuiging: o Poortwachter o Bijdrage voor huisartsenzorg buiten reguliere tijden - Verdunning: minder diensten aanbieden - Ontkenning: beslissen welke diensten wel en niet in basisverzekeringspakket mogen
48
Fleck: rationele democratische deliberatie
Collectieve besluitvorming waarbij burgers, experts of vertegenwoordigers op een open manier in gesprek gaan om tot gezamelijke oplossingen of oordelen te komen
49
Rawls: 2 voorwaarden waaraan voldoen moet zijn om sociale ongelijkheid te rechtvaardigen
- Gelijkheid van fundamentele vrijheden: iedereen moet toegang hebben tot dezelfde fundamentele vrijheden (bijv. vrijheid van meningsuiting) -> voor iedereen gelijk en onschendbaar - Difference principle (verschilbeginsel): ongelijkheden mogen bestaan, maar alleen als ze ten goede komen aan de minst bevoordeelden in de samenleving -> positie van de zwaksten daardoor verbeterd
50
Rawl: sluier der ontwetendheid
Gedachte-experiment waarin besluitvormers hun eigen positie in de samenleving niet kennen. Dit dwingt hen om rechtvaardige keuzes te maken die gunstig zijn voor iedereen, inclusief de meest kwetsbaren, omdat zij zelf in die groep zouden kunnen belanden. Bij beleid moet je vanaf punt 0 beginnen om de gelijkwaardigheid te realiseren.
51
Kant: categorische imperatief
“Behandel mensen nooit uitsluitend als middel om een doel te bereiken”: - Behandel mensen als doel op zich - Respecteert de unieke waarde en waardigheid van elk individu
52
Rechtenleer
- Richt zich op de morele rechten van mensen, die mensen een gerechtvaardigde claim op iets geven en een gerechtvaardigde claim tegen een andere partij - De rechten van een persoon zijn nauw verbonden met de plichten van een andere persoon - Sommige rechten zijn absoluut, maar rechten zijn meestal niet absoluut -> 'prima facie claims'
53
Deugendenleer
handeling ontleent zijn morele waarde aan de deugdzame eigenschappen van het karakter van de actor
54
Handelsverloop consequentialisme
- Handeling is moreel verkeerd wanneer het uitvoeren van een handeling leidt tot een slechter resultaat dan het niet uitvoeren van de handeling - Handeling is moreel juist wanneer het uitvoeren van een handeling leidt tot een minstens even goed resultaat als het niet uitvoeren van de handeling - Handeling wordt moreel verplicht wanneer het uitvoeren van een handeling leidt tot een beter resultaat dan het niet uitvoeren van de handeling
55
Klassiek (of hedonistisch) utilitarisme
Het enige dat op zichzelf waardevol is, is geluk (of plezier) en de afwezigheid van lijden (of pijn) bij iedereen die door de actie beïnvloed wordt. Alle andere dingen zijn alleen afgeleid waardevol omdat ze helpen geluk te genereren
56
Pluralistisch utilitarisme
Nut wordt gedefinieerd in termen van alle dingen die intrinsieke waarde hebben, niet alleen plezier en pijn
57
Voorkeur-utilitarisme
Nut wordt gedefinieerd in termen van de mate waarin een actie voldoet aan de voorkeuren van degenen die door de actie worden beïnvloed
58
Handelingsgericht (act) utilitarisme
Beoordeelt de morele juistheid van een handeling afzonderlijk, gebaseerd op de directe gevolgen. De juiste handeling is diegene die het grootste geluk of nut oplevert voor de meeste mensen.
59
Regel utilitarisme
Beoordeelt de morele juistheid van een handeling op basis van algemene regels die het grootste geluk bevorderen. Een handeling is juist als deze in overeenstemming is met een regel die, wanneer door iedereen gevolgd, het meeste welzijn oplevert.
60
Zorgethiek
o Zorg staat centraal: gaat over het voorzien in de behoeften van bepaalde anderen voor wie we verantwoordelijkheid nemen. o Emoties worden gewaardeerd in het proces van uitzoeken wat moreel juist is. o Uitgangspunt zijn de morele claims van bepaalde anderen met wie we feitelijke relaties delen (partijdigheid, context). o Vervaging van de grens tussen het privédomein (huishouden) en het publieke domein/zorg is belangrijk in het publieke domein. o Relationele opvatting van personen: onderlinge afhankelijkheid.
61
Deugd
Kwaliteit/karaktereigenschap van een individueel mens. Deugden bieden een oplossing voor motivationele en emotionele problemen.
62
Kardinale deugden
- Voorzichtigheid - Rechtvaardigheid - Matigheid - Standvastigheid
63
Integriteit
Het vasthouden aan morele principes, zoals eerlijkheid, rechtvaardigheid, en zorgvuldigheid. Dit betekent dat iemand consistent handelt in overeenstemming met deze principes, ook wanneer er geen direct toezicht is. Integriteit is essentieel voor het opbouwen van vertrouwen, zowel binnen de organisatie als met externe belanghebbenden.