Kapitel 3 DN Flashcards
1
Q
Also
A
dus
2
Q
das Referat
A
de spreekbeurt
3
Q
der Unterricht
A
de les, het onderwijs
4
Q
das Fahrrad
A
de fiets
5
Q
malen
A
schilderen
6
Q
Draußen
A
buiten
7
Q
nur
A
alleen maar
8
Q
immer
A
altijd
9
Q
wichtig
A
belangrijk
10
Q
manchmal
A
soms
11
Q
sich wohlfuhlen
A
zich op zijn gemak voelen
12
Q
die Ubung
A
de oefening
13
Q
außerdem
A
bovendien
14
Q
weil
A
omdat
15
Q
das Thema
A
het onderwerp