Kapitel 2, Lektion 1 t/m 3 Flashcards
die Aufmerksamkeit
de aandacht
sich aufregen
zich opwinden
austauschen
uitwisselen
bescheuert
gestoord
erleichtern
gemakkelijker maken
erstaunt
verbaasd
gucken
kijken
das Handy
het mobieltje
die Klausur
het examen
nachlassen
verminderen
nerven
op de zenuwen werken
sich überlegen
nadenken over
die Vereinbarung
de afspraak
zögern
aarzelen
zustimmen
goedkeuren
ausreichen
voldoende zijn
ausstatten
inrichten
beliebt
populair
bevorzugen
de voorkeur geven aan
einzeln
afzonderlijk
erwaschen
volwassen
das Gerät
het apparaat
harmlos
onschuldig
mobben
pesten
sich streiten
ruzie maken
die Studie
het onderzoek
unterrichten
onderwijzen
sich verlassen auf
vertrouwen op
widmen
wijden aan
der Zwischenfall
het incident
der Anruf (e)
het telefoontje
mies
beroerd
das Verhalten
het gedrag
recht haben
gelijk hebben
einsteigen
instappen
der Ärger
de irritatie
sauer
kwaad
der Unterricht
de les
frühstücken
ontbijten
aufstehen
opstaan
der Streit (e)
de ruzie
zu Hause
thuis
erlauben
toestaan
sich irren
zich vergissen
anstrengend
vermoeiend
bedeuten
betekenen
behaupten
beweren
bestimmen
bepalen
bewerten
beoordelen
ehemalig
voormalig
sich entscheiden
beslissen
erforschen
onderzoeken
das Etgebnis
het resultaat
die Fähigkeit
de vaardigheid
genau
precies
häufig
vaak
die Menge
de grote hoeveelheid
schätzen
waarderen
schlau
slim
voraussagen
voorspellen
angeblich
naar men zegt
auslösen
teweegbrengen
die Behörde
de overheid
draußen
buiten
klar
duidelijk
lächeln
glimlachen
leicht
gemakkelijk
das Mal
de keer
der Müll
het afval
sich rasieren
zich scheren
sauber
schoon
sauer
kwaad
schwänzen
spijbelen
die Vergangenheit
het verleden
ziehen
trekken
der Herbst
de herfst
der Frühling
de lente
der Winter
de winter
der Sommer
de zomer
die Jahreszeit
het jaargetijde
die Saison
het seizoen
lächerlich
belachelijk
einsam
eenzaam
frustrieren
frustreren
bescheuert
gestoord
witzig
grappig
kindisch
kinderachtig
weh tun
pijn doen
enttäuscht
teleurgesteld
gegenseitig
wederzijds
