kapitel 10 Flashcards
1
Q
het traject
A
die Strecke
2
Q
de afkomst
A
die Herkunft
3
Q
het auteursrecht
A
das Urheberrecht
4
Q
van plan zijn
A
vorhaben
5
Q
garanderen, waarborgen
A
gewährleisten
6
Q
beschouwen, bekijken
A
betrachten
7
Q
enthousiast
A
begeistert
8
Q
de aanleiding
A
der Anlass
9
Q
inschakelen, aanzetten
A
einschalten
10
Q
in heel duitsland
A
bundesweit
11
Q
dus
A
folglich
12
Q
blijken uit
A
hervorgehen aus
13
Q
de voorkeur geven aan
A
bevorzugen
14
Q
de deskundige
A
der Sachverständige
15
Q
bekwaam, in staat tot, de capaciteit, het vermogen
A
fähig; die Fähigkeit
16
Q
de werkkracht, het prestatievermogen
A
die Leistungsfähigkeit