Kap. 1 Lernliste NL-DE Flashcards
1
Q
De ambulance
A
Der krankenwagen - die krankenwagen
2
Q
De band
A
Der reifen - die reifen
3
Q
De bank
A
Die bank - die banken
4
Q
De benzine
A
Das benzin
5
Q
De boete
A
Die Geldstrafe
6
Q
De brandweer
A
Die feuerwehr
7
Q
De buitenlander
A
Der ausländer - die ausländer
8
Q
De creditcard
A
Die kreditkarte - die kreditkarten
9
Q
De dokter
A
Der artz - die ärtze
10
Q
De euro
A
Der euro
11
Q
De Zwitserse frank
A
Der franken - die franken
12
Q
De gewonde
A
Der verletzte - die verletzten
13
Q
De hulp
A
Die hilfe
14
Q
De lucht
A
Die luft
15
Q
De motor
A
Der motor - die motoren
16
Q
Het nummer
A
Die nummer - die nummern
17
Q
De olie
A
Das öl
18
Q
Het ongeluk
A
Der unfall - die unfälle
19
Q
Het paspoort
A
Der pass - die pässe
20
Q
De pech
A
Die panne
21
Q
De politie
A
Die polizei
22
Q
Het visum
A
Das visum
23
Q
Branden
A
Brennen - gebrannt
24
Q
Geven
A
Geben - gegeben
25
Helpen
Helfen - geholfen
26
Kosten
Kosten
27
Letten op
Achten auf
28
Redden
Retten
29
Repareren
Reparieren
30
Sturen
Schicken
31
Verliezen
Verlieren - verloren
32
Wisselen
Wechseln
33
Kapot
Kaputt
34
Naar de politie
Zur polizei
35
De brand, het vuur
Das feuer
36
De liter
Der liter - die liter
37
De politieagent
Der polizist - die polizisten
38
De politieagente
Die polizistin - die polizistinnen
39
Het ziekenhuis
Das krankenhaus - die krankenhäuser
40
Krijgen
Bekommen - bekommen
41
Parkeren
Parken
42
Roepen
Rufen - gerufen
43
Stoppen
Halten - gehalten
44
Dood
Tot
45
Toegestaan
Erlaubt
46
Vol
Voll
47
Het adres
Die adresse - die adressen
48
De ansichtkaart
Die ansichtskarte - die ansichtskarten
49
Het bericht
Die nachricht - die nachrichten
50
De brief
Der brief - die briefe
51
Het buitenland
Das ausland
52
De cent
Der cent - die cents
53
De computer
Der computer - die computer
54
Het formulier
Das formular - die formulare
55
Het internet
Das internet
56
De ipad
Das ipad - die ipads
57
De iphone
Das iphone - die iphones
58
De laptop
Der laptop - die laptops
59
Het legitimatiebewijs
Der ausweis
60
Het mobiele nummer
Die handynummer - die handynummern
61
Het mobieltje
Das handy - die handys
62
Het pakket
Das paket - die pakete
63
De prepaidkaart
Die prepaidkarte - die prepaidkarten
64
Het porto
Das porto
65
De post
Die post
66
De postzegel
Die briefmarke - die briefmarken
67
De tablet
Das tablet - die tablets
68
De telefoon
Das telefon - die telefone
69
Bereiken
Erreichen
70
Halen
Holen
71
Invullen
Ausfüllen
72
Sms’en
Simsen
73
Telefoneren
Telefonieren
74
Verstaan, begrijpen
Verstehen - verstanden
75
Opbellen
Anrufen - angerufen
76
Zoeken
Suchen
77
Aan
An
78
Bezet
Besetzt
79
De e-mail
Die e-mail - die e-mails
80
Het e-mailadres
Die e-mail-adresse - die e-mail-adressen
81
De envlop
Der umschlag
82
Het postkantoor
Die post
83
De sms
Die sms - die sms
84
Aankomen
Ankommen -angekommen
85
Afhalen
Abholen
86
Geld opnemen
Geld abheben - abgehoben
87
Geld overmaken
Geld überweisen - überwiesen
88
Het niet doen
Nicht gehen - gegangen
89
Horen, verstaan
Hören
90
Informeren over
Informieren über
91
Kiezen
Wählen
92
Krijgen
Kriegen
93
Rinkelen
Klingeln
94
Spreken
Sprechen - gesprochen
95
Vinden
Finden - gefunden
