Brainscape's Knowledge GenomeTM

Browse over 1 million classes created by top students, professors, publishers, and experts.


See full index

Duits > K1 Zinnen > Flashcards

K1 Zinnen Flashcards

1
Q

Sorry, mag ik je / u iets vragen?

A

Entschuldigung, darf ich dich / Sie etwas fragen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Natuurlijk, wat kan ik voor je / u doen?

A

Na klar, was kann ich für dich / Sie tun?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Nee, ik heb helaas geen tijd.

A

Nein, ich habe leider keine Zeit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sorry, kun je / kunt u mij helpen?

A

Entschuldigung, kannst du / können Sie mir helfen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ik ben mijn horloge kwijt.

A

Ich habe meine Uhr verloren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat vervelend! Dat spijt me voor je / u

A

Wie ärgenlich! Dat tut mir leid für dich / Sie tun.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ziet de rugzak eruit?

A

Wie sieht der Rucksack aus?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hij is van stof / leer / kunststof

A

er ist aus Stoff / Leder / Kunststoff.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe ziet de tas eruit?

A

Wie sieht die Tasche aus?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ze is geel / donkergroen / lichtblauw met witte bloemen / gestreept.

A

Sie ist gelb / dunkelgrün / hellblau mit weißen Blumen / gestreift.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Is je koffer groot?

A

Ist dein Koffer groß?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nee, hij is tamelijk klein / middelgroot.

A

Nein, er ist ziemlich klein / middelgroß.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hartelijk dank voor jouw / uw hulp!

A

Vielen Dank für deine / Ihre Hilfe!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Graag gedaan / Niets te danken.

A

Gern geschehen. / Nichts zu danken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

In juli / augustus waren wij een week / twee weken / tien dagen op vakantie.

A

Im Juli / August waren wir eine Woche / zwei Wochen / zehn Tage im Urlaub.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ik heb mijn vakantie thuis doorgebracht.

A

Ich habe meine Ferien zu Hause verbracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

We zijn met de auto / trein / bus naar Spanje gegaan.

A

Wir sind mit dem Auto / Zug / Bus nach Spanien gefahren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ik ben met het vliegtuig naar Griekenland gevlogen.

A

Ich bin mit dem Flugzeug nach Griechenland geflogen.

18
Q

We hebben in een hotel / appartement / tent geslapen.

A

Wir haben in einem Hotel / einem Appartement / einem Zelt geslafen.

19
Q

Ik heb veel gezwommen en ik heb veel gefietst.

A

Ich bin viel geschwommen und ich bin viel Rad gefahren.

20
Q

Mijn vakantie was heel leuk / saai.

A

meine Ferien waren sehr schön / langweilig.

21
Q

Wandelen / Zeilen vond ik leuk.

A

Das Wandern / Segeln hat mir Spaß gemacht.

22
Q

Vandaag vertel ik iets over mijn zomervakantie.

A

Heute erzähle ich etwas über meine Sommerferien.

23
Q

Dit was mijn presentatie.

A

Das war meine Präsentation.

24
Q

Hebben jullie nog vragen?

A

Habt ihr noch Fragen?

25
Q

Hartelijk dank voor het luisteren.

A

Vielen Dank fürs Zuhören.

26
Q

Ik zit op de havo.

A

Ich gehe in die Realschule

27
Q

Ik zit in de derde klas.

A

Ich gehe in die neunte klasse.

28
Q

Ik ga graag naar school.

A

Ich gehe gern in die Schule.

29
Q

Ik heb ook meestal goede cijfers.

A

Ich habe auch meistens gute Noten.

30
Q

De school vind ik heel / niet leuk.

A

Die schule macht mir großen / keinen Spaß.

31
Q

Ik wil goede cijfers halen. / Mijn cijfers maken me niet uit.

A

Ich will gute Noten schreißen. / Meine Noten sind mir egal.

32
Q

De docent Duits heeft veel humor.

A

Der Deutschleherer hat viel Humor.

33
Q

De lerares biologie / De leraar aardrijkskunde vind ik aardig / grappig / (on)sympathiek / streng.

A

Die Biologielehrerin / Den Erdkundelehrer finde ich nett / witzig / (un)sympathisch / streng.

34
Q

De leraar wiskunde geeft te veel huiswerk op.

A

Der Mathelehrer gibt zu viele Hausaufgabe auf.

35
Q

Nederlands vind ik interessant / moeilijk / stom / inspannend.

A

Niederländisch finde ich interessant / schwierig / blöd / anstrengend.

36
Q

Geschiedenis is gemakkelijker dan scheikunde.

A

Geschichte ist einfacher als Chemie.

37
Q

Engels vind ik moeilijker dan Frans.

A

Englisch finde ich schwieriger als Französisch.

37
Q

Op maandag ben ik on half twee vrij.

A

Am Montag habe ich un halb zwei frei.

38
Q

De middagpauze duurt een uur.

A

Die mittagspause dauert eine Stunde.

39
Q

Vanmiddag moet ik een spreekbeurt voorbereiden.

A

Am nachmittag muss ich ein Referat vorbereiten.

40
Q

Bij ons begint het eerste lesuur om acht uur.

A

Bei uns fängt die erste Stunde um acht Uhr an.

41
Q

We hebben twee uur les en dan een kleine pauze van tien minuten.

A

Wir haben zwei Stunden Unterricht und dann eine kleine Pause von zehn Minuten.

Duits (7 decks)

Brainscape helps you reach your goals faster, through stronger study habits.
© 2024 Bold Learning Solutions. Terms and Conditions