J1H4 Flashcards
1
Q
pulcher, -chra, -chrum
A
mooi
2
Q
ambulo(ambulare)
A
wandelen
3
Q
placeo(placēre)+dat.
A
in de smaak vallen bij
4
Q
cupidus, -a, -um+gen.
A
begerig naar
5
Q
se(acc.)
A
zich(zelf)
6
Q
circumdo(circumdare)
A
omgeven
7
Q
ira
A
woede
8
Q
metuo(metuêre)
A
vrezen, bang zijn
9
Q
ingenium
A
karakter/talent
10
Q
dolus
A
list
11
Q
quaero(quaerêre)
A
zoeken/vragen
12
Q
suus, -a, -um
A
zijn, haar, hun (bezittelijk vnw)
13
Q
cupio(cupêre)
A
begeren, willen, verlangen
14
Q
nuntius
A
bode/bericht
15
Q
te(acc.)
A
jou, je